De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 776]
| |||||||||||||||||
Liber Regum quartus. Secundum Hebraeos Malachim Secundus.Caput I.
|
PRAEVARICATUS est autem Moab in Israel, postquam mortuus est Achab. | MOAB nu kwam in opstand tegen Israel, nadat Achab gestorven wasGa naar voetnoot1). |
2. Ceciditque Ochozias per cancellos coenaculi sui, quod habebat in Samaria, et aegrotavit: misitque nuntios, dicens ad eos: Ite, consulite Beelzebub deum Accaron, utrum vivere queam de infirmitate mea hac. | 2. En Ochozias was gevallen door het tralievenster van zijne opperzaal, die hij te Samaria had, en lag krank; en hij zond boden en zeide tot hen: Gaat, raadpleegt Beëlzebub, den god van Accaron, of ik van deze mijne krankheid herstellen kanGa naar voetnoot2). |
3. Angelus autem Domini locutus est ad Eliam Thesbiten, dicens: Surge, et ascende in occursum nuntiorum regis Samariae, et dices ad eos: Numquid non est Deus in | 3. Maar de engel des Heeren sprak tot Elias, den Thesbiet, zeggende: Maak u op en ga de boden van den koning van Samaria te gemoet en zeg tot hen: Is er dan geen God in |
[pagina 777]
Israel, ut eatis ad consulendum Beelzebub deum Accaron? | Israël, dat gij Beëlzebub, den god van Accaron, gaat raadplegen? |
4. Quam ob rem haec dicit Dominus: De lectulo, super quem ascendisti, non descendes, sed morte morieris. Et abiit Elias. | 4. Daarom, dit zegt de Heer: Van het bed, waarop gij zijt gaan liggen, zult gij niet afkomen, maar den dood zult gij sterven. En Elias ging heenGa naar voetnoot3). |
5. Reversique sunt nuntii ad Ochoziam. Qui dixit eis: Quare reversi estis? | 5. En de boden keerden terug bij Ochozias. En hij zeide tot hen: Waarom zijt gij teruggekeerdGa naar voetnoot4)? |
6. At illi responderunt ei: Vir occurrit nobis, et dixit ad nos: Ite, et revertimini ad regem, qui misit vos, et dicetis ei: Haec dicit Dominus: Numquid, quia non erat Deus in Israel, mittis ut consulatur Beelzebub deus Accaron? Idcirco de lectulo, super quem ascendisti, non descendes, sed morte morieris. | 6. En zij antwoordden hem: Een man kwam ons te gemoet en zeide tot ons: Gaat en keert terug naar den koning, die u gezonden heeft, en zegt tot hem: Dit zegt de Heer: Is het soms, omdat er geen God is in Israël, dat gij zendt om Beëlzebub, den god van Accaron, te raadplegen? Daarom zult gij van het bed, waarop gij zijt gaan liggen, niet afkomen, maar den dood sterven. |
7. Qui dixit eis: Cujus figurae et habitus est vir ille, qui occurrit vobis, et locutus est verba haec? | 7. En hij zeide tot hen: Hoe was het uiterlijk en de kleeding van dien man, die u te gemoet kwam en deze woorden gesproken heeft? |
8. At illi dixerunt: Vir pilosus, et zona pellicea accinctus renibus. Qui ait: Elias Thesbites est. | 8. En zij zeiden: Het was een ruigharig man en omgord met een lederen gordel aan zijne lendenenGa naar voetnoot5). En hij sprak: Het is Elias, de Thesbiet. |
9. Misitque ad eum quinquagenarium principem, et quinquaginta qui erant sub eo. Qui ascendit ad eum: sedentique in vertice montis, ait: Homo Dei, rex praecepit ut descendas. | 9. En hij zond tot hem een hoofdman over vijftig met de vijftig, die onder hem waren. En deze ging naar hem op, terwijl hij op den top des bergs zat, en zeide: Man Gods, de koning gebiedt u af te komenGa naar voetnoot6)! |
10. Respondensque Elias, dixit quinquagenario: Si homo Dei sum, | 10. En Elias antwoordde en zeide tot den hoofdman over vijftig: In- |
[pagina 778]
descendat ignis de coelo, et devoret te, et quinquaginta tuos. Descendit itaque ignis de coelo, et devoravit eum, et quinquaginta qui erant cum eo. | dien ik een man Gods ben, zoo dale vuur van den hemel en vertere u en uwe vijftig! Er daalde dan vuur van den hemel en verteerde hem en de vijftig, die bij hem warenGa naar voetnoot7). |
11. Rursumque misit ad eum principem quinquagenarium alterum, et quinquaginta cum eo. Qui locutus est illi: Homo Dei, haec dicit rex: Festina, descende. | 11. En andermaal zond hij tot hem een anderen hoofdman over vijftig en de vijftig met hem. En deze sprak tot hemGa naar voetnoot8): Man Gods, dit zegt de koning: Kom terstond af! |
12. Respondens Elias ait: Si homo Dei ego sum, descendat ignis de coelo, et devoret te, et quinquaginta tuos. Descendit ergo ignis de coelo, et devoravit illum, et quinquaginta ejus. | 12. Elias antwoordde en zeide: Indien ik een man Gods ben, zoo dale vuur van den hemel en vertere u en uwe vijftig. Er daalde dan vuur van den hemel en verteerde hem en zijne vijftig. |
13. Iterum misit pricipem quinquagenarium tertium, et quinquaginta qui erant cum eo. Qui cum venisset, curvavit genua contra Eliam, et precatus est eum, et ait: Homo Dei, noli despicere animam meam, et animas servorum tuorum qui mecum sunt. | 13. Nogmaals zond hij een derden hoofdman over vijftig en de vijftig, die bij hem waren. En toen deze gekomen was, boog hij zijne knieën voor Elias en smeekte hemGa naar voetnoot9) en zeide: Man Gods, acht toch mijn leven en het leven uwer dienaren, die bij mij zijn, niet gering! |
14. Ecce descendit ignis de coelo, et devoravit duos principes quinquagenarios primos, et quinquagenos, qui cum eis erant: sed nunc obsecro ut miserearis animae meae. | 14. Zie, vuur is van den hemel neergedaald en heeft de twee eerste hoofdmannen over vijftig met de manschappen, die bij hen waren, verteerd; nu dan bid ik dat gij u erbarmt over mijn leven. |
15. Locutus est autem Angelus Domini ad Eliam, dicens: Descende cum eo, ne timeas. Surrexit igitur, et descendit cum eo ad regem, | 15. De engel des Heeren sprak dan tot Elias, zeggende: Daal met hem af, vrees niet. Hij stond dan op en ging met hem af naar den koning; |
16. Et locutus est ei: Haec dicit Dominus: Quia misisti nuntios ad consulendum Beelzebub deum Accaron, quasi non esset Deus in Israel, a quo posses interrogare sermonem, ideo de lectulo, super quem ascendisti, non descendes, sed morte morieris. | 16. en hij sprak tot hem: Dit zegt de Heer: Omdat gij boden hebt gezonden om Beëlzebub, den god van Accaron, te raadplegen, alsof er geen God in Israël was, wiens woord gij kondt raadplegen, daarom zult gij van het bed, waarop gij zijt gaan liggen, niet afkomen, maar den dood sterven. |
17. Mortuus est ergo juxta sermonem Domini, quem locutus est Elias, | 17. Alzoo stierf hij, naar het woord des Heeren, dat Elias had gespro- |
[pagina 779]
et regnavit Joram frater ejus pro eo, anno secundo Joram filii Josaphat regis Judae: non enim habebat filium. | ken; en zijn broeder Joram werd koning in zijne plaats, in het tweede jaar van Joram, den zoon van Josaphat, den koning van JudaGa naar voetnoot10); want hij had geen zoon. |
18. Reliqua autem verborum Ochoziae, quae operatus est, nonne haec scripta sunt in Libro sermonum dierum regum Israel? | 18. Het overige nu der geschiedenis van Ochozias, wat hij gedaan heeft, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
- voetnoot1)
- Het bericht over den afval van Moab is aan III 5 ontleend. Zie de aanteekeningen aldaar.
- voetnoot2)
- Beëlzebub of Baäl-zeboeb beteekent letterlijk: ‘heer der vliegen’ of vliegengod, onder welken naam de Philistijnen den Baäl of zonnegod vereerden, daar hij geacht werd te gebieden over de zwermen vliegen of muskieten, welke bij de warmte der voorjaarszon ontstaan en in het Oosten voor mensch en dier een geweldige plaag zijn; hij werd voorts tegen allerlei plagen en ziekten aangeroepen. - Later veranderden de Joden ‘Baäl-zeboeb’ in ‘Baäl-zeboel’, d.i. ‘heer der woning’, en droegen die benaming over op den vorst der helsche woning, het hoofd der duivelen (zie den Griekschen tekst van Matth. X 25). De rabbijnen verbasterden, uit afkeer voor den afgod, zijn naam in ‘Baäl-zebel’, dat ‘heer van den mest’ of mestgod beteekent. - Accaron was de noordoostelijkste der vijf Philistijnsche steden.
- voetnoot3)
- Om zijn last te volbrengen. De volvoering daarvan wordt in het verhaal verondersteld.
- voetnoot4)
- De koning begreep dat zij nog niet te Accaron konden geweest zijn.
- voetnoot5)
- Ruigharig, hetzij omdat hij een haren kleed droeg (vgl. Matth. III 4), hetzij omdat hij een sterk behaarde huid had (vgl. Gen. XXV 25), ofwel lang hoofd- en baardhaar droeg op de wijze der Nazareërs. Het eerste is het waarschijnlijkste. Een lederen gordel droegen de armsten.
- voetnoot6)
- De koning zond klaarblijkelijk met het doel om den profeet gevangen te nemen, ten einde hem te straffen. Hij wist waar de profeet zich bevond, waarschijnlijk op een der bergen in de nabijheid van Samaria. De berg Karmel, de gewone verblijfplaats der profeten Elias en Eliseüs (III Reg. XVIII 19 en IV Reg. II 25; IV 22-25), lag eene groote dagreize van de hoofdstad. De hoofdman sprak naar het Hebr. meer barsch: ‘Man Gods, de koning zegt: Kom af!’ Blijkens het volgende was de benaming man Gods in zijn mond hoon en spotternij.
- voetnoot7)
- Zoo wreekte God den smaad, Hem en zijnen dienaar aangedaan. Vgl. Luc. IX 54.
- voetnoot8)
- Nog onbeschaamder en vermeteler dan de eerste.
- voetnoot9)
- Aldus erkende hij eerbiedig de oppermacht des Heeren en het gezag van zijn profeet.
- voetnoot10)
- Volgens III 1 begon Joram van Israël te regeeren in het achttiende jaar van Josaphat, den koning van Juda, zooals de Septuagint ook hier leest. Zoo in v. 17 geene fout is ingeslopen, moeten wij aannemen dat Joram van Israël eerst in het tweede jaar van Joram van Juda plechtig als koning werd gehuldigd, vermoedelijk wijl hij te voren niet algemeen als zoodanig werd erkend; hetzelfde geval deed zich voor bij Amri (vgl. III Reg. XVI 15, 16 en 23 met de aanteekeningen).