De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XX.
|
1. Porro Benadad rex Syriae, congregavit omnem exercitum suum, et triginta duos reges secum, et equos, et currus: et ascendens pugnabat contra Samariam, et obsidebat eam. | 1. En Benadad, de koning van Syrië, verzamelde zijne gansche legermacht, en twee en dertig koningen met hem, ook paarden en strijdwagensGa naar voetnoot1); en hij trok op en streed tegen Samaria en belegerde het. |
[pagina 756]
2. Mittensque nuntios ad Achab regem Israel in civitatem, | 2. En hij zond gezanten naar de stad, tot Achab, den koning van Israël, |
3. Ait: Haec dicit Benadad: Argentum tuum, et aurum tuum meum est: et uxores tuae, et filii tui optimi, mei sunt. | 3. en zeide: Dit zegt Benadad: Uw zilver en uw goud behoort mij toe; ook uwe vrouwen en uwe uitgelezen zonen behooren mij toeGa naar voetnoot2). |
4. Responditque rex Israel: Juxta verbum tuum, domine mi rex, tuus sum ego, et omnia mea. | 4. En de koning van Israël antwoordde: Naar uw woord, mijn heer en koning, ik ben de uwe met al het mijne. |
5. Revertentesque nuntii, dixerunt: Haec dicit Benadad, qui misit nos ad te: Argentum tuum, et aurum tuum, et uxores tuas, et filios tuos dabis mihi. | 5. En de boden kwamen andermaal en zeiden: Dit zegt Benadad, die ons tot u heeft gezonden: Uw zilver en uw goud, ook uwe vrouwen en uwe zonen zult gij mij geven. |
6. Cras igitur hac eadem hora mittam servos meos ad te, et scrutabuntur domum tuam, et domum servorum tuorum: et omne, quod eis placuerit, ponent in manibus suis, et auferent. | 6. Morgen dan op dit zelfde uur zal ik mijne dienaren tot u zenden, en zij zullen uw huis en het huis uwer dienaren doorzoeken; en al wat hun behagen zalGa naar voetnoot3), zullen zij in handen nemen en wegvoeren. |
7. Vocavit autem rex Israel omnes seniores terrae, et ait: Animadvertite, et videte quoniam insidietur nobis: misit enim ad me pro uxoribus meis, et filiis, et pro argento et auro: et non abnui. | 7. Maar de koning van Israël ontbood al de oudsten des lands en zeide: Bemerkt en ziet dat hij ons lagen legtGa naar voetnoot4); want hij zond tot mij om mijne vrouwen en zonen en om het zilver en goud; en ik heb niet geweigerdGa naar voetnoot5). |
8. Dixeruntque omnes majores natu, et universus populus ad eum: Non audias, neque acquiescas illi. | 8. En al de oudsten en geheel het volkGa naar voetnoot6) zeiden tot hem: Luister niet en wees hem niet te wille. |
9. Respondit itaque nuntiis Benadad: Dicite domino meo regi: Omnia | 9. Hij antwoordde dus aan de boden van Benadad: Zegt aan mijn |
[pagina 757]
propter quae misisti ad me servum tuum in initio, faciam: hanc autem rem facere non possum. | heer en koning: Alles waarvoor gij aanvankelijk tot mij, uwen dienstknecht, hebt gezonden, zal ik doen; maar deze zaak kan ik niet doen. |
10. Reversique nuntii retulerunt ei. Qui remisit, et ait: Haec faciant mihi dii, et haec addant, si suffecerit pulvis Samariae pugillis omnis populi, qui sequitur me. | 10. En de gezanten keerden terug en boodschapten het hem. En hij zond hen nogmaals en zeide: Dit mogen mij de goden doen en dat er bijvoegen, indien het stof van Samaria voldoende zal zijn om de handen te vullen van al het volk, dat mij volgtGa naar voetnoot7). |
11. Et respondens rex Israel, ait: Dicite ei: Ne glorietur accinctus aeque ut discinctus. | 11. En de koning van Israël antwoordde en zeide: Zegt tot hem: Die zich heeft aangegord, roeme niet als een, die zich ontgord heeftGa naar voetnoot8). |
12. Factum est autem, cum audisset Benadad verbum istud, bibebat ipse et reges in umbraculis, et ait servis suis: Circumdate civitatem. Et circumdederunt eam. | 12. Het geschiedde nu, toen Benadad dit woord vernam, dat hij met de koningen in de loofhutten aan het drinken was, en hij zeide tot zijne dienaren: Omsingelt de stad. En zij omsingelden haarGa naar voetnoot9). |
13. Et ecce propheta unus accedens ad Achab regem Israel, ait ei: Haec dicit Dominus: Certe vidisti omnem multitudinem hanc nimiam? ecce, ego tradam eam in manu tua hodie: ut scias, quia ego sum Dominus. | 13. En zie, een profeet trad op Achab, den koning van Israël, toe en zeide tot hem: Dit zegt de Heer: Gij hebt zeker geheel deze groote menigteGa naar voetnoot10) gezien? Zie, Ik zal ze heden in uwe hand overleveren, opdat gij weet dat Ik de Heer ben. |
14. Et ait Achab: Per quem? Dixitque ei: Haec dicit Dominus: Per pedissequos principum provinciarum. Et ait: Quis incipiet proeliari? Et ille dixit: Tu. | 14. En Achab zeide: Door wien? En hij zeide tot hem: Dit zegt de Heer: Door de voetknechten der landvoogdenGa naar voetnoot11). En hij zeide: Wie zal beginnen te vechten? En hij zeide: Gij. |
15. Recensuit ergo pueros principum provinciarum, et reperit numerum ducentorum triginta duorum: et recensuit post eos populum, omnes filios Israel, septem millia. | 15. Hij monsterde dan de knechten der landvoogden en bevond een getal van tweehonderd twee en dertig; en achter hen monsterde hij het volk, al de kinderen van Israël, zeven duizendGa naar voetnoot12). |
[pagina 758]
16. Et egressi sunt meridie. Benadad autem bibebat temulentus in umbraculo suo, et reges triginta duo cum eo, qui ad auxilium ejus venerant. | 16. En op den middag trokken zij uit. Benadad nu was aan het drinken, beschonken in zijne loofhut, en bij hem de twee en dertig koningen, die hem te hulp gekomen warenGa naar voetnoot13). |
17. Egressi sunt autem pueri principum provinciarum in prima fronte. Misit itaque Benadad. Qui nuntiaverunt ei, dicentes: Viri egressi sunt de Samaria. | 17. De knechten der landvoogden dan trokken uit in het eerste gelid. Benadad zond daarom boden uit. En zij berichtten hem, zeggende: Er zijn manschappen uitgetrokken uit Samaria. |
18. Et ille ait: Sive pro pace veniunt, apprehendite eos vivos: sive ut proelientur, vivos eos capite. | 18. En hij zeide: Hetzij ze om vrede komen, grijpt hen levend; hetzij om te vechten, vangt hen levend. |
19. Egressi sunt ergo pueri principum provinciarum, ac reliquus exercitus sequebatur: | 19. De knechten der landvoogden waren dan uitgetrokken, en het overige leger volgde; |
20. Et percussit unusquisque virum, qui contra se veniebat: fugeruntque Syri, et persecutus est eos Israel. Fugit quoque Benadad rex Syriae in equo cum equitibus suis. | 20. en ieder versloeg den man, die tegen hem opkwam; en de Syriërs vluchtten, en Israël achtervolgde hen. Ook Benadad, de koning van Syrië, vluchtte te paard met zijne ruiters. |
21. Necnon egressus rex Israel percussit equos et currus, et percussit Syriam plaga magna. | 21. En ook de koning van Israël trok mede uit en versloeg de paarden en de strijdwagens en bracht Syrië eene groote nederlaag toe. |
22. (Accedens autem propheta ad regem Israel, dixit ei: Vade, et confortare, et scito, et vide quid facias: sequenti enim anno rex Syriae ascendet contra te.) | 22. (De profeet nu trad op den koning van Israël toe en zeide tot hem: Ga en versterk u en weet en zie wat gij te doen hebt; want het volgende jaar zal de koning van Syrië tegen u optrekkenGa naar voetnoot14). |
23. Servi vero regis Syriae dixerunt ei: Dii montium sunt dii eorum, ideo superaverunt nos: sed melius | 23. Maar de dienaren van den koning van Syrië zeiden tot hem: Hunne goden zijn berggoden, daarom hebben zij ons overwonnen; |
[pagina 759]
est ut pugnemus contra eos in campestribus, et obtinebimus eos. | doch het is beter, dat wij tegen hen in de vlakte strijden, dan zullen wij hen ten onder brengenGa naar voetnoot15). |
24. Tu ergo verbum hoc fac: Amove reges singulos ab exercitu tuo, et pone principes pro eis: | 24. Gij dan, doe deze zaak: Verwijder al de koningen uit uw legerGa naar voetnoot16) en stel landvoogden in hunne plaats; |
25. Et instaura numerum militum, qui ceciderunt de tuis, et equos secundum equos pristinos, et currus secundum currus, quos ante habuisti: et pugnabimus contra eos in campestribus, et videbis quod obtinebimus eos. Credidit consilio eorum, et fecit ita. | 25. en vul het getal der soldaten aan, die van de uwen zijn gesneuveldGa naar voetnoot17), met evenveel paarden als de vroegere paarden en evenveel strijdwagens als de wagens, die gij te voren hadt; en wij zullen tegen hen strijden in de vlakte, en gij zult zien dat wij hen ten onder zullen brengen. Hij geloofde hunnen raad en deed aldus. |
26. Igitur postquam annus transierat, recensuit Benadad Syros, et ascendit in Aphec ut pugnaret contra Israel. | 26. Nadat dan een jaar verloopen wasGa naar voetnoot18), monsterde Benadad de Syriërs en trok op naar Aphec om te strijden tegen Israël. |
27. Porro filii Israel recensiti sunt, et acceptis cibariis profecti ex adverso, castraque metati sunt contra eos, quasi duo parvi greges caprarum: Syri autem repleverunt terram. | 27. Ook de kinderen van Israël werden gemonsterd en, van leeftocht voorzien, trokken zij hun te gemoet, en zij legerden zich tegenover hen, als twee troepjes geiten; de Syriërs echter vulden het landGa naar voetnoot19). |
28. (Et accedens unus vir Dei, dixit ad regem Israel: Haec dicit Dominus: Quia dixerunt Syri: Deus montium | 28. (En een man GodsGa naar voetnoot20) trad toe en zeide tot den koning van Israël: Dit zegt de Heer: Omdat de Syriërs gezegd hebben: Een berggod is de |
[pagina 760]
est Dominus, et non est Deus vallium: dabo omnem multitudinem hanc grandem in manu tua, et scietis quia ego sum Dominus.) | Heer, en Hij is geen dalgodGa naar voetnoot21), zal Ik geheel deze groote menigte in uwe hand geven, en gij zult weten dat Ik de Heer ben.) |
29. Dirigebantque septem diebus ex adverso hi, atque illi acies, septima autem die commissum est bellum: percusseruntque filii Israel de Syris centum millia peditum in die una. | 29. En van weerskanten richtten zij zeven dagen hunne gelederen tegenover elkander, maar den zevenden dag werd slag geleverd; en de kinderen van Israël versloegen van de Syriërs honderd duizend voetknechten op één dag. |
30. Fugerunt autem qui remanserant in Aphec, in civitatem: et cecidit murus super viginti septem millia hominum, qui remanserant. Porro Benadad fugiens ingressus est civitatem, in cubiculum quod erat intra cubiculum. | 30. En de overgeblevenen vluchtten naar Aphec, in de stad; en de muur viel op de zeven en twintig duizend man, die overgebleven warenGa naar voetnoot22). Benadad echter vluchtte en kwam binnen de stad, in eene kamer, die binnen eene kamer wasGa naar voetnoot23). |
31. Dixeruntque ei servi sui: Ecce, audivimus quod reges domus Israel clementes sint: ponamus itaque saccos in lumbis nostris, et funiculos in capitibus nostris, et egrediamur ad regem Israel: forsitan salvabit animas nostras. | 31. En zijne dienaren zeiden tot hem: Zie, wij hebben gehoord dat de koningen van het huis van Israël goedertieren zijn; laat ons dan boetkleederen om onze lendenen doen en koorden aan onze hoofden, en laat ons uitgaan tot den koning van Israël; misschien zal hij onze zielen sparenGa naar voetnoot24). |
32. Accinxerunt saccis lumbos suos et posuerunt funiculos in capitibus suis, veneruntque ad regem Israel, et dixerunt ei: Servus tuus Benadad dicit: Vivat, oro te, anima mea. Et ille ait: Si adhuc vivit, frater meus est. | 32. Zij gordden boetkleederen om hunne lendenen en deden koorden aan hunne hoofden en kwamen tot den koning van Israël en zeiden tot hem: Uw dienstknecht Benadad zegt: Laat toch, bid ik u, mijne ziel in het leven blijven. En hij zeide: Leeft hij nog? hij is mijn broederGa naar voetnoot25). |
33. Quod acceperunt viri pro omine: et festinantes rapuerunt verbum ex ore ejus, atque dixerunt: Frater tuus Benadad. Et dixis eis: Ite, et | 33. Dit namen de mannen als een goed voorteeken op, en haastig namen zij het woord uit zijnen mond en zeiden: Uw broeder BenadadGa naar voetnoot26). |
[pagina 761]
adducite eum ad me. Egressus est ergo ad eum Benadad, et levavit eum in currum suum. | En hij zeide tot hen: Gaat en brengt hem bij mij. Benadad kwam dan uit tot hem, en hij liet hem op zijn wagen stijgen. |
34. Qui dixit ei: Civitates, quas tulit pater meus a patre tuo, reddam: et plateas fac tibi in Damasco, sicut fecit pater meus in Samaria, et ego foederatus recedam a te. Pepigit ergo foedus, et dimisit eum. | 34. En hij zeide tot hem: De steden, welke mijn vader aan uwen vader ontnomen heeft, zal ik teruggeven; en maak u straten in Damascus, gelijk mijn vader in Samaria gedaan heeft; en ik zal, met u in verbond getreden, van u weggaan. Hij sloot dan een verbond en liet hem gaanGa naar voetnoot27). |
35. Tunc vir quidam de filiis prophetarum dixit ad socium suum in sermone Domini: Percute me. At ille noluit percutere. | 35. Toen zeide zeker man uit de profetenzonenGa naar voetnoot28) tot zijn metgezel, door een woord des HeerenGa naar voetnoot29): Sla mij. Maar deze weigerde te slaan. |
36. Cui ait: Quia noluisti audire vocem Domini, ecce recedes a me, et percutiet te leo. Cumque paululum recessisset ab eo, invenit eum leo, atque percussit. | 36. En hij zeide tot hem: Omdat gij naar de stem des Heeren niet hebt willen luisteren, zie, gij zult van mij weggaan, en een leeuw zal u dooden. En toen hij pas van hem was weggegaan, trof hem een leeuw en doodde hem. |
37. Sed et alterum inveniens virum, dixit ad eum: Percute me. Qui percussit eum, et vulneravit. | 37. Maar nog een ander man vindende, zeide hij tot hem: Sla mij. En deze sloeg en venwondde hem. |
38. Abiit ergo propheta, et occurrit regi in via, et mutavit aspersione pulveris os et oculos suos. | 38. De profeet ging dan henen en stelde zich den koning in den weg, en hij had zijn mond en zijne oogen vermomd door ze met asch te bestrooienGa naar voetnoot30). |
[pagina 762]
39. Cumque rex transisset, clamavit ad regem, et ait: Servus tuus egressus est ad proeliandum cominus: cumque fugisset vir unus, adduxit eum quidam ad me, et ait: Custodi virum istum: qui si lapsus fuerit, erit anima tua pro anima ejus, aut talentum argenti appendes. | 39. En toen de koning voorbijging, riep hij tot den koning en zeide: Uw dienstknecht was uitgetrokken om man tegen man te vechten; en toen er een man op de vlucht was gegaan, bracht hem iemand bij mij en zeide: Bewaak dezen man; indien hij echter gemist wordt, zal uwe ziel in de plaats van zijne ziel zijn, of zult gij een talent zilver betalenGa naar voetnoot31). |
40. Dum autem ego turbatus huc illucque me verterem, subito non comparuit. Et ait rex Israel ad eum: Hoc est judicium tuum, quod ipse decrevisti. | 40. Terwijl ik nu verstrooid mij her- en derwaarts wendde, was hij eensklaps verdwenen. En de koning van Israël zeide tot hem: Dat is uw vonnis, dat gij zelf hebt geveld. |
41. At ille statim abstersit pulverem de facie sua, et cognovit eum rex Israel, quod esset de prophetis. | 41. Nu wiesch hij fluks de asch van zijn aangezicht wegGa naar voetnoot32), en de koning van Israël herkende hem, dat hij een van de profeten was. |
42. Qui ait ad eum: Haec dicit Dominus: Quia dimisisti virum dignum morte de manu tua, erit anima tua pro anima ejus, et populus tuus pro populo ejus. Infra XX 35, 38. | 42. En hij zeide tot hem: Dit zegt de Heer: Dewijl gij den man, die des doods schuldig wasGa naar voetnoot33), uit uwe hand hebt laten gaan, zal uwe ziel in de plaats van zijne ziel zijn en uw volk in de plaats van zijn volkGa naar voetnoot34). |
43. Reversus est igitur rex Israel in domum suam, audire contemnens, et furibundus venit in Samariam. | 43. Daarop keerde de koning van Israël naar zijn huis terug, terwijl hij weigerde te hooren, en woedend kwam hij te SamariaGa naar voetnoot35). |
- voetnoot1)
- Zie XV noot 17. Deze Benadad is waarschijnlijk dezelfde, die in de opschriften van Salmanasar II, koning van Assyrië (860-825), vermeld wordt onder den naam van Birhidri van Damascus, tegen wien de genoemde koning van Assyrië driemaal (in het 6e, 11e en 14e jaar zijner regeering) een veldtocht ondernam. Koningen zijn, blijkens v. 24, onderhoorige vorsten, die hem (zie v. 16) hulptroepen leverden; ook in de vermelde opschriften trekt deze koning van Damascus in verbond met andere Syrische koningen ten strijde.
- voetnoot2)
- Benadad wil het beleg van Samaria opbreken, op voorwaarde dat Achab hem zijne koninklijke schatten, de vrouwen van zijnen harem en de besten zijner zonen als gijzelaars uitlevert.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘al wat uwe oogen begeeren’, d.i. het kostbaarste wat u nog overblijft. Achab's laffe toegeeflijkheid maakt Benadad stouter in zijne eischen.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘dat hij het kwade (d.i. onzen ondergang) zoekt’. Achab riep de oudsten des lands, de leden van den rijksraad, die te Samaria aanwezig waren, ter vergadering.
- voetnoot5)
- M.a.w. al wat ik kon inwilligen, hoe vernederend het ook was, heb ik hem toegestaan. Nu hij echter komen wil om onze huizen te plunderen, moet ik mij verzetten.
- voetnoot6)
- Het volk hechtte zijne goedkeuring aan het besluit van den rijksraad.
- voetnoot7)
- Benadad zoekt Achab vrees aan te jagen. De zin zijner woorden is: Ik zal een zoo talrijk leger zenden, dat er stof en puin in het weldra verwoeste Samaria te kort zal zijn, indien elk mijner manschappen een handvol daarvan zal nemen.
- voetnoot8)
- Achab antwoordt hem ook met een spreekwoord. Als wilde hij zeggen: Roep niet te vroeg victorie! Die zijne wapenrusting pas heeft aangegord om den strijd te beginnen, roeme niet als een, die, na behaalde overwinning, haar heeft afgelegd.
- voetnoot9)
- Voor omsingelen heeft het Hebr. ‘stelling nemen’ of ‘aanleggen’ tegen de stad. Zij was reeds omsingeld (v. 1); nu moesten zij zich gereed maken tot stormloopen.
- voetnoot10)
- Het talrijke Syrische leger.
- voetnoot11)
- De landvoogden of bestuurders der provinciën waren met hunne voetknechten, ongetwijfeld strijdbare mannen, denkelijk bij het naderen van den vijand naar de hoofdstad gevlucht.
- voetnoot12)
- Door de kleine uitgelezen schare van tweehonderd twee en dertig zou God de overwinning schenken. De zeven duizend manschappen maakten waarschijnlijk de bezetting van Samaria uit. Door Benadad verrast, had Achab den tijd niet gehad de in de overige vestingen liggende legerafdeelingen binnen Samaria te verzamelen. In plaats van al de kinderen van Israël heeft de Septuag.: ‘al de kloeke manschappen’.
- voetnoot13)
- Op den middag, op welken tijd de Syriërs allerminst een aanval verwachtten. Daarbij kwam dat de koning en de overige legerhoofden beschonken waren.
- voetnoot14)
- De profeet van v. 13. Voor het volgende jaar heeft het Hebr.: ‘bij den terugkeer van het jaar’, d.w.z. in het volgende voorjaar, wanneer na het regenseizoen, de troepen gewoonlijk te velde trokken; zie II Reg. XI 1. Eene waarschuwing voor Achab om zich tegen dien tijd ten strijde uit te rusten. Hoe de Syriërs zich van hunnen kant tot dezen nieuwen veldtocht gereed maakten, wordt in de volg. verzen verhaald.
- voetnoot15)
- Naar de Septuag.: ‘de God van Israël is een berggod’. De zin is: de Israëlieten hebben ons in het bergland van Samaria (zie XVI 24) overwonnen, omdat hun God, die op de bergen (op den Sion en de hoogten des lands) vereerd wordt, in het bergachtig gedeelte van Israël machtig is. Laten wij hen in de vlakte aanvallen, alwaar hun God niet zooveel vermag. Zoo spreken de Syriërs van Israël's God naar de heidensche opvatting, dat iedere god zijn bijzonder grondgebied had. Doch de Heer zal hun weldra ook in de vlakte zijne almacht toonen (v. 28).
- voetnoot16)
- Hebr.: ‘ieder uit zijne plaats’, die hij in het leger inneemt. Zij geven den raad om die onderhoorige koningen van het legerbestuur af te zetten en in hunne plaats landvoogden of stadhouders aan te stellen, die, beter onderworpen aan den koning, meer eenheid in het leger zouden brengen.
- voetnoot17)
- Hebr.: ‘en tel, gij zelf, u eene legermacht, gelijk de legermacht, die voor u verloren is’. Door het afzetten dier leenmannen verloor Benadad ook de hulptroepen, die zij geleverd hadden. Hij moest dus zelf uit zijn eigen volk eene legermacht tellen, d.w.z. eene lichting oproepen en uitrusten, zoodat zijne legermacht minstens even sterk bleef als te voren.
- voetnoot18)
- Zie voor het Hebr. noot 14. Het in dit vers genoemde Aphec lag in de vlakte van Jezrahel; zie I Reg. XXIX 1.
- voetnoot19)
- De vergelijking als twee troepjes geiten kan doelen op het geringe aantal der Israëlietische legermacht tegenover de groote menigte der Syriërs; of op het legeren der beide legers tegenover elkander, die elkander met rust lieten tot den zevenden dag (v. 29). De Israëlieten waren bevreesd voor de groote menigte der Syriërs, die het land vulden, en de Syriërs waren hunne nederlaag bij Samaria nog niet vergeten.
- voetnoot20)
- Een man Gods, misschien dezelfde als de profeet van v. 13 en 22.
- voetnoot21)
- Omdat zij derhalve mijne eer hebben aangerand en Ik die wil wreken.
- voetnoot22)
- De muur der stad, waarachter de vluchtelingen de wijk genomen hadden, stortte in, hetzij door een aardbeving, hetzij door de geweldige bestorming der zegevierende Israëlieten, in elk geval door eene bijzondere beschikking van Israël's God.
- voetnoot23)
- In een verborgen binnenkamer.
- voetnoot24)
- De boetkleederen waren het teeken van diepe verootmoediging; de koorden aan de hoofden, d.i. om den hals, het teeken dat zij zich op genade of ongenade overgaven. Voor het meervoud onze zielen heeft het Hebr. beter: ‘uwe ziel’ of uw leven; zie v. 32 en 34.
- voetnoot25)
- De ijdele Achab voelde zich zoo gevleid door de openlijke vernedering van Benadad, dat hij dien aartsvijand van zijn volk, den aanrander van Gods eer, niet alleen het leven schonk, maar hem ook zijn broeder noemde, hem zelfs (v. 33, 34) met eere behandelde, hem alles terugschonk en een verbond met hem sloot.
- voetnoot26)
- Nauwelijks hadden de gezanten het woord broeder uit Achab's mond gehoord, of zij legden er als het ware beslag op, door het te herhalen, opdat hij het niet zou herroepen.
- voetnoot27)
- Benadad zeide tot Achab: De steden enz. Wanneer de vader van dezen Benadad aan Amri, den vader van Achab, de bedoelde steden ontnomen had, wordt nergens bericht. Maak u straten enz. beteekent waarschijnlijk dat de Israëlietische kooplieden, onder de hoede van den Syrischen koning, eene afzonderlijke wijk te Damascus mochten innemen voor hunne marktplaatsen. De in den tekst nog volgende woorden (en ik zal.... van u weggaan, Hebr.: ‘u vrijlaten’) schijnen het antwoord van Achab te zijn en dus niet meer de woorden van Benadad. Men kan echter ook aannemen, dat Benadad den koning van Israël in zijne stad Aphec en in zijn huis aldaar heeft medegenomen, alwaar hij als heer en meester tegenover Achab kon optreden, wat Achab in zijne kortzichtigheid en zwakheid zich kon laten welgevallen. Het opschrift op den monoliet van Salmanasar bevestigt, dat Achab en Benadad bondgenooten waren.
- voetnoot28)
- Dit is de eerste maal, dat deze benaming voorkomt. Profetenzonen zijn dezulken, die zich, onder de leiding van een voornaam profeet, hadden vereenigd tot een gemeenschappelijk leven in eene gemeenschappelijke woning om zich met geestelijke oefeningen bezig te houden. Niet zelden werden dezulken met de gave der profetie door God begiftigd. Zie IV Reg. II 3, 5, 7, 15; IV 38-41; VI 1-7; Am. VII 14.
- voetnoot29)
- Zie voor deze uitdrukking XIII noot 1.
- voetnoot30)
- Anderen vertalen het Hebr.: ‘en hij had zich vermomd door een band over zijne oogen’. De profeet stelde zich aan als iemand, die in den krijg (v. 39) zwaar gewond was, en had zich onkenbaar gemaakt om den koning zijn eigen vonnis te laten uitspreken, zonder dat deze wist met wien hij te doen had. Hij stelde zich den koning in den weg, om dezen in het bijzijn van zijn gevolg tegen zichzelven te laten getuigen.
- voetnoot31)
- Deze hooge som gaf te kennen, dat de bedoelde krijgsgevangene een aanzienlijk man was. Duidelijk is Benadad bedoeld, dien God aan Achab had overgeleverd.
- voetnoot32)
- Naar den waarschijnlijken zin van het Hebr. deed hij den band van zijne oogen weg.
- voetnoot33)
- Hebr.: ‘den man van mijn banvloek’, d.i. dien de Heer ten ondergang had gewijd.
- voetnoot34)
- M.a.w. het zal in een volgenden krijg (XXII 29-38) met u en uw volk gaan, gelijk het nu met Benadad en zijn volk had moeten gaan.
- voetnoot35)
- Hebr. ‘wrevelig en vergramd’ om de openbare veroordeeling van zijn gedrag en de aangekondigde straf.