De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XVIII.
|
1. Post dies multos factum est verbum Domini ad Eliam, in anno tertio, dicens: Vade, et ostende te Achab, ut dem pluviam super faciem terrae. | 1. Vele dagen daarna, in het derde jaar, geschiedde het woord des Heeren tot Elias, zeggende: Ga en toon u aan Achab, opdat Ik regen op den aardbodem geveGa naar voetnoot1). |
2. Ivit ergo Elias, ut ostenderet se Achab: erat autem fames vehemens in Samaria. | 2. Elias ging dan om zich aan Achab te toonen; de hongersnood nu was hevig in Samaria. |
3. Vocavitque Achab Abdiam dispensatorem domus suae: Abdias autem timebat Dominum valde. | 3. En Achab ontbood Abdias, zijnen hofmeester; Abdias nu vreesde den Heer in hooge mate. |
4. Nam cum interficeret Jezabel prophetas Domini, tulit ille centum prophetas, et abscondit eos quinquagenos et quinquagenos in speluncis, et pavit eos pane et aqua. | 4. Want toen Jezabel de profeten des Heeren ombracht, nam hij honderd profeten en verborg hen, vijftig bij vijftig, in spelonken en spijzigde hen met brood en waterGa naar voetnoot2). |
5. Dixit ergo Achab ad Abdiam: Vade in terram ad universos fon- | 5. Achab zeide dan tot Abdias: Ga het land door naar alle water- |
[pagina 745]
tes aquarum, et in cunctas valles, si forte possimus invenire herbam, et salvare equos et mulos, et non penitus jumenta intereant. | bronnen en naar alle dalen, of wij misschien gras kunnen vindenGa naar voetnoot3) en de paarden en muilezels in het leven houden, opdat het trekvee niet gansch omkome. |
6. Diviseruntque sibi regiones, ut circuirent eas: Achab ibat per viam unam, et Abdias per viam alteram seorsum. | 6. En zij verdeelden de landstreken onder elkander om ze door te trekken; Achab ging den eenen weg, en Abdias den anderen weg, elk afzonderlijk. |
7. Cumque esset Abdias in via, Elias occurrit ei: qui cum cognovisset eum, cecidit super faciam suam, et ait: Num tu es, domine mi, Elias? | 7. En toen Abdias op weg was, kwam Elias hem te gemoet; en daar hij hem herkende, viel hij op zijn aangezicht en zeide: Zijt gij het, mijn heer Elias? |
8. Cui ille respondit: Ego. Vade, et dic domino tuo: Adest Elias. | 8. En deze antwoordde hem: Ja. Ga en zeg aan uwen heer: Daar is Elias. |
9. Et ille, Quid peccavi, inquit, quoniam tradis me servum tuum in manu Achab, ut interficiat me? | 9. En de ander zeide: Wat kwaad heb ik bedreven, dat gij mij, uwen dienaar, in de hand van Achab overlevert, die mij zal ombrengenGa naar voetnoot4)? |
10 Vivit Dominus Deus tuus, quia non est gens aut regnum, quo non miserit dominus meus te requirens: et respondentibus cunctis: Non est hic: adjuravit regna singula et gentes, eo quod minime reperireris. | 10. Zoo waar de Heer, uw God, leeft, er is geen volk of rijk, waarheen mijn heer niet heeft gezonden om u te zoeken; en als allen antwoordden: Hij is niet hier, liet hij elk rijk en volk daarop zweren, dat men er u geenszins kon vindenGa naar voetnoot5). |
11. Et nunc tu dicis mihi: Vade, et dic domino tuo: Adest Elias. | 11. En nu zegt gij tot mij: Ga en zeg aan uwen heer: Daar is Elias. |
12. Cumque recessero a te, Spiritus Domini asportabit te in locum, quem ego ignoro: et ingressus nuntiabo Achab, et non inveniens te, interficiet me: servus autem tuus timet Dominum ab infantia sua. | 12. En wanneer ik van u wegga, zal de geest des Heeren u opnemen naar eene plaats, die ik niet weetGa naar voetnoot6); dan zal ik, bij Achab gekomen, de boodschap doen; en als hij u niet vindt, zal hij mij om het leven brengen; uw dienaar toch vreest den Heer van zijne jeugd afGa naar voetnoot7). |
13. Numquid non indicatum est tibi domino meo, quid fecerim cum | 13. Is het u, mijnen heer, niet bekend gemaakt, wat ik gedaan heb, |
[pagina 746]
interficeret Jezabel prophetas Domini, quod absconderim de prophetis Domini centum viros, quinquagenos et quinquagenos in speluncis, et paverim eos pane et aqua? | toen Jezabel de profeten des Heeren ombracht, dat ik honderd man van de profeten des Heeren heb verborgen, vijftig bij vijftig, in spelonken en hen heb gespijzigd met brood en water? |
14. Et nunc tu dicis: Vade, et dic domino tuo: Adest Elias: ut interficiat me? | 14. En nu zegt gij: Ga en zeg aan uwen heer: Daar is Elias; opdat hij mij om het leven brenge? |
15. Et dixit Elias: Vivit Dominus exercituum, ante cujus vultum sto, quia hodie apparebo ei. | 15. En Elias zeide: Zoo waar als de Heer der heerscharen leeft, voor wiens aangezicht ik sta, heden zal ik mij aan hem toonenGa naar voetnoot8). |
16. Abiit ergo Abdias in occursum Achab, et indicavit ei: venitque Achab in occursum Eliae. | 16. Toen ging Abdias Achab te gemoet en meldde het hem; en Achab kwam Elias te gemoet. |
17. Et cum vidisset eum, ait: Tune es ille, qui conturbas Israel? | 17. En toen hij hem zag, zeide hij: Zijt gij het niet, die Israël in beroering brengtGa naar voetnoot9)? |
18. Et ille ait: Non ego turbavi Israel, sed tu, et domus patris tui, qui dereliquistis mandata Domini, et secuti estis Baalim. | 18. En de ander zeide: Niet ik heb Israël in beroering gebracht, maar gij en het huis uws vaders, die de geboden des Heeren veronachtzaamd en de BaälsGa naar voetnoot10) gevolgd hebt. |
19. Verumtamen nunc mitte, et congrega ad me universum Israel in monte Carmeli, et prophetas Baal quadringentos quinquaginta, prophetasque lucorum quadringentos, qui comedunt de mensa Jezabel. | 19. Niettemin zend thans en vergader tot mij geheel Israël op den berg Karmel, alsook de vierhonderd vijftig profeten van den Baäl en de vierhonderd profeten der bosschen, die aan de tafel van Jezabel etenGa naar voetnoot11). |
20. Misit Achab ad omnes filios Israel, et congregavit prophetas in monte Carmeli. | 20. Achab zond tot al de kinderen van Israël en vergaderde de profeten op den berg KarmelGa naar voetnoot12). |
21. Accedens autem Elias ad omnem populum, ait: Usquequo claudicatis in duas partes? si Dominus est Deus, | 21. En Elias trad op het gansche volk toe en zeide: Hoe lang nog hinkt gij naar twee kantenGa naar voetnoot13)? Is |
[pagina 747]
sequimini eum: si autem Baal, sequimini illum. Et non respondit ei populus verbum. | de Heer God, volgt Hem; is het echter de Baäl, volgt dezen. En het volk antwoordde hem geen woord. |
22. Et ait rursus Elias ad populum: Ego remansi propheta Domini solus: prophetae autem Baal quadringenti et quinquaginta viri sunt. | 22. En opnieuw zeide Elias tot het volk: Ik alleen ben overgebleven als profeet des Heeren; doch de profeten van den Baäl zijn vierhonderd en vijftig manGa naar voetnoot14). |
23. Dentur nobis duo boves, et illi eligant sibi bovem unum, et in frusta caedentes ponant super ligna, ignem autem non supponant; et ego faciam bovem alterum, et imponam super ligna, ignem autem non supponam. | 23. Men geve ons twee runderen en laten zij zich een rund kiezen en in stukken houwen en op het hout leggen, zonder er vuur onder te doen; en ik zal het andere rund bereiden en op het hout leggen, zonder er vuur onder te doen. |
24. Invocate nomina deorum vestrorum, et ego invocabo nomen Domini mei, et Deus qui exaudierit per ignem, ipse sit Deus. Respondens omnis populus ait: Optima propositio. | 24. Roept de namen uwer goden aan, en ik zal den naam van mijnen Heer aanroepen; en de God, die door het vuurGa naar voetnoot15) verhoort, die zij God. Het gansche volk antwoordde en zeide: Een zeer goed voorstel! |
25. Dixit ergo Elias prophetis Baal: Eligite vobis bovem unum, et facite primi quia vos plures estis: et invocate nomina deorum vestrorum, ignemque non supponatis. | 25. Nu zeide Elias tot de profeten van den Baäl: Kiest u een rund uit en bereidt het het eerst, omdat gij de talrijksten zijt; en roept de namen uwer goden aan, zonder er vuur onder te doen. |
26. Qui cum tulissent bovem, quem dederat eis, fecerunt: et invocabant nomen Baal de mane usque ad meridiem, dicentes: Baal exaudi nos. Et non erat vox, nec qui responderet: transiliebantque altare quod fecerant. | 26. En toen zij het rund hadden genomen, dat men hun gegeven had, bereidden zij het; en zij riepen den naam van den Baäl aan van den morgen tot den middag, zeggende: Baäl, verhoor ons! En er was geen geluid, noch iemand die antwoordde; en zij sprongen rond het altaarGa naar voetnoot16), dat zij gemaakt hadden. |
27. Cumque esset jam meridies, illudebat illis Elias, dicens: Clamate voce majore: Deus enim est, et forsitan loquitur, aut in diversorio est aut in itinere, aut certe dormit, ut excitetur. | 27. En toen het reeds middag was geworden, dreef Elias den spot met hen, zeggende: Roept luider; hij is immers God, en misschien is hij in gesprek, of is hij in een herbergGa naar voetnoot17) of op reis, of wellicht slaapt hij, zoodat hij gewekt moet worden. |
28. Clamabant ergo voce magna, et incidebant se juxta ritum suum | 28. Zij riepen dan met luide stem en maakten zich, naar hun gebruik, |
[pagina 748]
cultris et lanceolis, donec perfunderentur sanguine. | insnijdingen met messen en priemen, totdat zij van bloed dropenGa naar voetnoot18). |
29. Postquam autem transiit meridies, et illis prophetantibus venerat tempus, quo sacrificium offerri solet, nec audiebatur vox, nec aliquis respondebat, nec attendebat orantes: | 29. Nadat nu de middag voorbij was en, terwijl zij nog profeteerden, de tijd was gekomen, waarop het offer gewoonlijk werd opgedragenGa naar voetnoot19), maar geen geluid gehoord werd noch iemand antwoordde of acht gaf op de biddenden, |
30. Dixit Elias omni populo: Venite ad me. Et accedente ad se populo, curavit altare Domini, quod destructum fuerat. | 30. zeide Elias tot het gansche volk: Komt tot mij. En het volk trad op hem toe, en hij herstelde het altaar des Heeren, dat vernield wasGa naar voetnoot20). |
31. Et tulit duodecim lapides juxta numerum tribuum filiorum Jacob ad quem factus est sermo Domini, dicens: Israel erit nomen tuum. Gen. XXXII 28. | 31. En hij nam twaalf steenen naar het getal der stammen van de zonen van Jacob, tot wien het woord des Heeren geschied was, zeggende: Israël zal uw naam zijnGa naar voetnoot21). |
32. Et aedificavit de lapidibus altare in nomine Domini: fecitque aquaeductum, quasi per duas aratiunculas in circuitu altaris, | 32. En hij bouwde van de steenen een altaar in den naam des Heeren; en hij maakte eene goot, op de wijze van twee ploegvoren, rondom het altaar |
33. Et composuit ligna: divisitque per membra bovem, et posuit super ligna, | 33. en schikte het hout; en hij sneed het rund in stukken en legde die op het hout |
34. Et ait: Implete quatuor hydrias aqua, et fundite super holocaustum, et super ligna. Rursumque dixit: Etiam secundo hoc facite. | 34. en zeide: Vult vier kruiken met water en giet het over het brandoffer en over het hout. En opnieuw zeide hij: Doet dit nog eens ten tweeden male. En toen zij het ten twee- |
[pagina 749]
Qui cum fecissent secundo, ait: Etiam tertio idipsum facite. Feceruntque tertio, | den male gedaan hadden, zeide hij: Doet dit nog eens ten derden male. En zij deden het ten derden male; |
35. Et currebant aquae circum altare, et fossa aquaeductus repleta est. | 35. en het water liep rondom het altaar, en de groeve der goot was vol. |
36. Cumque jam tempus esset ut offerretur holocaustum, accedens Elias propheta, ait: Domine Deus Abraham, et Isaac, et Israel, ostende hodie quia tu es Deus Israel, et ego servus tuus, et juxta praeceptum tuum feci omnia verba haec. | 36. En toen het reeds tijd was om het brandoffer op te dragen, trad de profeet Elias nader en zeide: Heer, God van Abraham en Isaäc en Israël, toon heden dat Gij de God van Israël zijt en ik uw dienstknecht ben en al deze dingen naar uw bevel gedaan heb. |
37. Exaudi me Domine, exaudi me: ut discat populus iste, quia tu es Dominus Deus, et tu convertisti cor eorum iterum. | 37. Verhoor mij, Heer, verhoor mij; opdat dit volk leere dat Gij de Heere God zijt en Gij hun hart wederom bekeerd hebtGa naar voetnoot22). |
38. Cecidit autem ignis Domini, et voravit holocaustum, et ligna, et lapides, pulverem quoque, et aquam, quae erat in aquaeductu lambens. | 38. Daar viel het vuur des Heeren en verteerde het brandoffer en het hout en de steenen, insgelijks het zand, en lekte het water op, dat in de goot wasGa naar voetnoot23). |
39. Quod cum vidisset omnis populus, cecidit in faciem suam, et ait: Dominus ipse est Deus, Dominus ipse est Deus. | 39. En toen het gansche volk dit zag, viel het op zijn aangezicht en zeide: De Heer, Hij is God; de Heer, Hij is God! |
40. Dixitque Elias ad eos: Apprehendite prophetas Baal, et ne unus quidem effugiat ex eis. Quos cum apprehendissent, duxit eos Elias ad torrentem Cison, et interfecit eos ibi. | 40. En Elias zeide tot hen: Grijpt de profeten van den Baäl, en dat zelfs niet één van hen ontkome. En toen zij hen gegrepen hadden, voerde hen Elias naar de beek Cison en bracht hen daar om het levenGa naar voetnoot24). |
41. Et ait Elias ad Achab: Ascende, comede, et bibe: quia sonus multae pluviae est. | 41. En Elias zeide tot Achab: Ga, eet en drink, want het gedruisch van een overvloedigen regen is daarGa naar voetnoot25). |
42. Ascendit Achab ut comederet et biberet: Elias autem ascendit in verticem Carmeli, et pronus in ter- | 42. Achab ging eten en drinken; Elias echter beklom den top van den Karmel, en ter aarde gebogen |
[pagina 750]
ram posuit faciem suam inter genua sua, | legde hij zijn aangezicht tusschen zijne knieën; |
43. Et dixit ad puerum suum: Ascende, et prospice contra mare. Qui cum ascendisset, et contemplatus esset, ait: Non est quidquam. Et rursum ait illi: Revertere septem vicibus. | 43. en hij zeide tot zijnen knecht: Klim op en zie uit naar den kant der zee. En nadat hij was opgeklommen en uitgezien had, zeide hij: Er is niets. En opnieuw zeide hij tot hem: Keer terug, zeven malen. |
44. In septima autem vice, ecce nubecula parva quasi vestigium hominis ascendebat de mari. Qui ait: Ascende, et dic Achab: Junge currum tuum et descende, ne occupet te pluvia. | 44. Maar ten zevenden male, zie, een klein wolkje als eens menschen voetzoolGa naar voetnoot26) kwam uit de zee op. En hij zeide: Ga en zeg aan Achab: Span uwen wagen in en daal afGa naar voetnoot27), opdat de regen u niet overvalle. |
45. Cumque se verteret huc atque illuc, ecce coeli contenebrati sunt, et nubes, et ventus, et facta est pluvia grandis. Ascendens itaque Achab abiit in Jezrahel: | 45. En terwijl hij zich her- en derwaarts wenddeGa naar voetnoot28), zie, toen werden de hemelen donker, en kwamen wolken en wind op, en viel er een zware regen. Achab steeg dan op en ging heen naar Jezrahel; |
46. Et manus Domini facta est super Eliam, accinctisque lumbis currebat ante Achab, donec veniret in Jezrahel. | 46. en de hand des Heeren kwam op Elias, en zijne lenden omgord hebbende, liep hij vóór Achab uit, totdat hij te Jezrahel kwamGa naar voetnoot29). |
- voetnoot1)
- In het derde jaar, waarschijnlijk van zijn verblijf te Sarephta. De droogte heeft drie jaar en zes maanden geduurd. Zie XVII noot 3. Toon u aan Achab, want naar XVII 1 zou eerst op het woord van den profeet regen komen.
- voetnoot2)
- De tijd en de omstandigheden dezer vervolging van Jezabel zijn niet opgeteekend. Uit v. 13 kan men opmaken dat ze in de afwezigheid van Elias geschied was, vermoedelijk toen Elias zich had verborgen aan de beek Carith, XVII 2-6. Waarschijnlijk handelde die koningin aldus uit haat tegen God en zijn gezant. Om het groote getal, honderd profeten, zijn zeker onder dien naam leerlingen der profeten te verstaan; vgl. IV Reg. II 3 volg. Brood en water beteekent in het algemeen spijs en drank; zie XIII 8.
- voetnoot3)
- Gras bij gebrek aan gerst, het gewone voedsel; zie IV 28.
- voetnoot4)
- De zin is: Wat heb ik, Abdias, tegen u misdreven, dat gij mij eene boodschap opdraagt, die mijn leven in gevaar brengt? Waarom Abdias bij die boodschap voor zijn leven vreest, verklaart hij in v. 12.
- voetnoot5)
- Met Elias' optreden voor Achab was de komst van den vurig verlangden regen verbonden; vgl. XVII 1. Hierom deed Achab hem overal zoeken, ten einde hem door belofte of bedreiging te dwingen het woord te spreken, dat aan de droogte een einde zou maken.
- voetnoot6)
- M.a.w. gij zult naar uwe gewoonte (vgl. XVII 1, 3 volg. en XVIII 7) even geheimzinnig weer verdwijnen als gij verschenen zijt.
- voetnoot7)
- Gij hebt dus geen reden om mij door uwe boodschap aan levensgevaar bloot te stellen. Te meer omdat ik zooveel voor het levensbehoud der profeten gedaan heb (v. 13).
- voetnoot8)
- Ik zal dus niet plotseling verdwijnen, gelijk gij vreest (v. 12).
- voetnoot9)
- Zoo sprak Achab tot Elias: Gij brengt Israël in het ongeluk door de droogte zoo lang te laten voortduren. Met deze woorden wilde hij den profeet vrees aanjagen; doch het gelukte hem niet (v. 18).
- voetnoot10)
- De afgoden der heidensche volken.
- voetnoot11)
- Elias wil het machtwoord, dat regen aan de aarde schenken zal, spreken in eene vergadering van geheel Israël, om het door Achab verleide volk tot den dienst des Heeren terug te brengen. De profeten der bosschen, Hebr.: ‘der asjerim’ (zie XIV noot 14), waren in dienst van Jezabel en werden dus door haar onderhouden. Van hen wordt in het verdere verhaal geene melding meer gemaakt, om welke reden sommigen dit voor een later toevoegsel houden. Maar beter veronderstelt men dat Jezabel hun verboden had naar den Karmel te gaan.
- voetnoot12)
- Achab zag zich door den nood gedwongen aan den profeet te gehoorzamen, omdat hij overtuigd was, dat alleen Elias redding brengen kon.
- voetnoot13)
- Door beurtelings den Heer en den Baäl aan te hangen en te vereeren.
- voetnoot14)
- Ik alleen, al de overige profeten waren omgebracht of genoodzaakt te vluchten en zich te verbergen (vgl. Rom. XI 4). De zin van Elias' woorden is: Hoewel ik hier alleen sta, durf ik met die honderden den strijd aanvaarden.
- voetnoot15)
- Door het vuur uit den hemel op het offer te doen neerdalen. Vgl. Lev. IX 24.
- voetnoot16)
- Waarschijnlijk is een soort van gewijden offerdans bedoeld.
- voetnoot17)
- Hebr.: ‘zeker is hij in gepeins, of hij heeft zich afgezonderd’.
- voetnoot18)
- Zie voor dit gebruik bij rouw Lev. XIX noot 16. Hier was het eene godsdienstige plechtigheid, die geschiedde in waanzinnige opgewondenheid om den Baäl tot ontferming te bewegen. De opvolgers dezer Baälspriesters waren de ‘Galli’, priesters der godin Astarte, in Klein-Azië. Zij kwamen tot in Rome, alwaar nog in de derde en tweede eeuw v.Chr. dezelfde godin, aldaar ‘de moeder Bellona’ geheeten, op zulk eene wijze vereerd werd. Nog heden bestaan zulke afschuwelijke praktijken in de godsdienstplechtigheden der ‘Aïssaoeas’, eene Mahomedaansche secte op de noordkusten van Afrika.
- voetnoot19)
- Door profeteeren zijn de in v. 28 genoemde handelingen der Baälsprofeten aangeduid. Het dansen, roepen enz. had eenige overeenkomst met de profetische opwekking b.v. I Reg. X 5. Zie voor den tijd van het offer, nl. het avondoffer, Exod. XII noot 7.
- voetnoot20)
- Zie XIX 10. 14 met noot 8. Door wien en wanneer dit altaar des Heeren aldaar was opgericht, is niet bekend.
- voetnoot21)
- Twaalf steenen om te beduiden, dat de twaalf stammen één volk waren, dat dus de tien stammen alléén zich den naam Israël niet konden toeeigenen. Het woord des Heeren: Israël enz. was tot den stamvader van het gansche volk gesproken, Gen. XXXII 28, en andermaal, nadat hij ‘aan geheel zijn huis’ het bevel had gegeven, de vreemde goden weg te werpen, Gen. XXXV 2, 10. Derhalve had het volk, dat van Jacob of Israël zoover was afgeweken, geen recht op den naam van Israël, die de eeretitel was der aanbidders van Jehova.
- voetnoot22)
- d.i. Opdat deze openbaring uwer macht het volk van dwaling overtuige, en hun hart, van den dienst van den Baäl teruggebracht, zich wederom tot U wende.
- voetnoot23)
- Het vuur viel uit den onbewolkten hemel (v. 43, 44), was dus zonder twijfel eene bovennatuurlijke openbaring van Gods almacht.
- voetnoot24)
- De beek Cison of Kisjon loopt door de vlakte van Jezrahel, van den Thabor tot de Middellandsche Zee: Elias maakte gebruik van het recht, dat zijne zending hem gaf. Die valsche profeten en afgodendienaars waren des doods schuldig naar Deut. XVII 2 volg. De volvoering van het vonnis was noodzakelijk, opdat het volk niet opnieuw zou verleid worden.
- voetnoot25)
- De profeet is zoo zeker van de vervulling van Gods belofte, dat het hem is alsof hij den regen reeds hoort.
- voetnoot26)
- Hebr.: ‘hand’; d.w.z. niet grooter dan eene manshand.
- voetnoot27)
- Daal af in de vlakte van Jezrahel.
- voetnoot28)
- De Hebr. uitdrukking beteekent waarschijnlijk: in een ommezien.
- voetnoot29)
- Elias werd door Gods geest opgewekt om zich haastig naar Jezrahel te begeven; hij kwam daar nog vóór den koning aan.