De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 741]
| |||||||||||||||||||
Caput XVII.
|
1. Et dixit Elias Thesbites de habitatoribus Galaad ad Achab: Vivit Dominus Deus Israel, in cujus conspectu sto, si erit annis his ros et pluvia, nisi juxta oris mei verba. Eccli XLVIII 1; Jac. V 17. | 1. En Elias, de Thesbiet, een van de bewoners van Galaäd, zeide tot AchabGa naar voetnoot1): Zoo waar de Heer leeft, de God van Israël, voor wiens aangezicht ik staGa naar voetnoot2), er zal in deze jaren geen dauw noch regen zijn, tenzij op de woorden van mijnen mondGa naar voetnoot3). |
2. Et factum est verbum Domini ad eum, dicens: | 2. En het woord des Heeren geschiedde tot hem, zeggende: |
3. Recede hinc, et vade contra orientem, et abscondere in torrente Carith, qui est contra Jordanem, | 3. Ga weg van hier en begeef u oostwaarts en verberg u aan de beek Carith, die tegenover den Jordaan isGa naar voetnoot4), |
4. Et ibi de torrente bibes: corvisque praecepi ut pascant te ibi. | 4. en daar zult gij uit de beek drinken, en de raven heb Ik geboden u daar te spijzigen. |
5. Abiit ergo, et fecit juxta verbum Domini: cumque abiisset, sedit in torrente Carith, qui est contra Jordanem. | 5. Hij ging dan heen en deed naar het woord des Heeren; en toen hij was heengegaan, verbleef hij aan de beek Carith, die tegenover den Jordaan is. |
[pagina 742]
6. Corvi quoque deferebant ei panem et carnes mane, similiter panem et carnes vesperi, et bibebat de torrente. | 6. En de raven brachten hem brood en vleesch des morgens, eveneens brood en vleesch des avonds, en hij dronk uit de beek. |
7. Post dies autem siccatus est torrens: non enim pluerat super terram. | 7. Maar na verloop van dagen droogde de beek op; want het had niet geregend op aarde. |
8. Factus est ergo sermo Domini ad eum, dicens: | 8. Het woord des Heeren geschiedde dan tot hem, zeggende: |
9. Surge, et vade in Sarephta Sidoniorum, et manebis ibi: praecepi enim ibi mulieri viduae ut pascat te. | 9. Maak u op en begeef u naar Sarephta der SidoniërsGa naar voetnoot5) en verblijf aldaar; Ik toch heb eene weduwvrouw aldaar geboden u te spijzigen. |
10. Surrexit, et abiit in Sarephta. Cumque venisset ad portam civitatis, apparuit ei mulier vidua colligens ligna, et vocavit eam, dixitque ei: Da mihi paululum aquae in vase, ut bibam. Luc. IV 26. | 10. Hij maakte zich op en ging heen naar Sarephta. En toen hij aan de poort der stad was gekomen, bemerkte hij eene weduwvrouw, die hout sprokkelde, en hij riep haar toe en zeide tot haar: Geef mij een weinig water in de kan, opdat ik drinke. |
11. Cumque illa pergeret ut afferret, clamavit post tergum ejus, dicens: Affer mihi, obsecro, et buccellam panis in manu tua. | 11. En toen zij het ging halen, riep hij haar achterna, zeggende: Breng mij, bid ik, ook een stuk brood in uwe hand. |
12. Quae respondit: Vivit Dominus Deus tuus, quia non habeo panem, nisi quantum pugillus capere potest farinae in hydria, et paululum olei in lecytho: en colligo duo ligna, ut ingrediar et faciam illum mihi et filio meo, ut comedamus, et moriamur. | 12. En zij antwoordde: Zoo waar de Heer, uw God, leeft, ik heb geen brood, doch niets dan een handvol meel in het vat en een weinig olie in de kruik; zie, ik sprokkel een paar stukken hout om thuis komende het te bereiden voor mij en mijn zoon, opdat wij eten en sterven. |
13. Ad quam Elias ait: Noli timere, sed vade, et fac sicut dixisti: verumtamen mihi primum fac de ipsa farinula subcinericium panem parvulum, et affer ad me: tibi autem et filio tuo facies postea. | 13. En Elias zeide tot haar: Vrees niet, maar ga en doe gelijk gij gezegd hebt; doch bereid van het weinige meel eerst voor mij een klein aschbrood en breng het mij; voor u zelven echter en uw zoon zult gij daarna bereiden. |
14. Haec autem dicit Dominus Deus Israel: Hydria farinae non deficiet, nec lecythus olei minuetur usque ad diem, in qua Dominus daturus est pluviam super faciem terrae. | 14. Dit toch zegt de Heer, de God van Israël: Het meelvat zal niet ledig worden, en de oliekruik niet verminderen tot op den dag, waarop de Heer regen zal geven op den aardbodem. |
[pagina 743]
15. Quae abiit, et fecit juxta verbum Eliae: et comedit ipse, et illa, et domus ejus: et ex illa die | 15. En zij ging en deed naar het woord van Elias; en hij at, ook zij en haar huis; en van dien dag af |
16. Hydria farinae non defecit, et lecythus olei non est imminutus, juxta verbum Domini, quod locutus fuerat in manu Eliae. | 16. werd het meelvat niet ledig en verminderde de oliekruik niet, naar het woord des Heeren, dat Hij door de bediening van Elias had gesproken. |
17. Factum est autem post haec, aegrotavit filius mulieris matrisfamilias, et erat languor fortissimus ita ut non remaneret in eo halitus. | 17. Nu geschiedde het nadezen, dat de zoon der vrouw, moeder van het huisgezin, ziek werd; en de ziekte werd zeer hevig, zoodatGa naar voetnoot6) er geen adem meer in hem overbleef. |
18. Dixit ergo ad Eliam: Quid mihi et tibi vir Dei? ingressus es ad me, ut rememorarentur iniquitates meae, et interficeres filium meum? | 18. Zij zeide dan tot Elias: Wat is er tusschen mij en u, man Gods? Hebt gij bij mij uwen intrek genomen om mijne ongerechtigheden in gedachtenis te brengen en mijn zoon te doen stervenGa naar voetnoot7)? |
19. Et ait ad eam Elias: Da mihi filium tuum. Tulitque eum de sinu ejus, et portavit in ccenaculum ubi ipse manebat, et posuit super lectulum suum. | 19. En Elias zeide tot haar: Geef mij uw zoon. En hij nam hem van haren schoot en droeg hem naar de bovenkamer, alwaar hij zijn verblijf had, en legde hem op zijn bed. |
20. Et clamavit ad Dominum, et dixit: Domine Deus meus, etiamne viduam, apud quam ego utcumque sustentor, afflixisti ut interficeres filium ejus? | 20. En hij riep tot den Heer en zeide: Heer, mijn God, hebt Gij zelfs der weduwe, bij wie ik zoo goed mogelijk onderhouden word, kwaad gedaan, dat Gij haar zoon hebt doen sterven? |
21. Et expandit se, atque mensus est super puerum tribus vicibus, et clamavit ad Dominum, et ait: Domine Deus meus, revertatur obsecro anima pueri hujus in viscera ejus. IV Reg. IV 34; Act. XX 10. | 21. En hij strekte zich uit en mat zich over den knaap, drie malen, en riep tot den Heer en zeide: Heer, mijn God, moge toch, bid ik, de ziel van dezen knaap in zijn binnenste terugkeeren. |
22. Et exaudivit Dominus vocem Eliae: et reversa est anima pueri intra eum, et revixit. | 22. En de Heer verhoorde de stem van Elias; en de ziel van den knaap keerde in hem terug, en hij herleefde. |
23. Tulitque Elias puerum, et deposuit eum de ccenaculo in inferiorem domum, et tradidit matri suae, et ait illi: En vivit filius tuus. | 23. En Elias nam den knaap en bracht hem uit de bovenkamer weder in het benedenhuis en gaf hem aan zijne moeder en zeide tot haar: Zie, uw zoon leeft. |
[pagina 744]
24. Dixitque mulier ad Eliam: Nunc, in isto cognovi quoniam vir Dei es tu, et verbum Domini in ore tuo verum est. | 24. En de vrouw zeide tot Elias: Thans erken ik hieruitGa naar voetnoot8) dat gij een man Gods zijt en dat het woord des Heeren in uwen mond waarheid is. |
- voetnoot1)
- Elias, de groote profeet van Israël, treedt hier onverwachts op, zonder dat vooraf iets van zijne levensgeschiedenis gezegd is. Zijn naam heet naar het Hebr. voluit: Elijahoe, d.i. Jahve is mijn God, en wijst zijne zending aan. Hij toch moest door zijn profetischen arbeid de besmetting der afgoderij, die zich, vooral onder Achab, uit Samaria over het gansche land verspreidde, zooveel mogelijk tegenhouden, en althans verhinderen dat de naam van den waren God in Israël geheel en al werd vergeten. De benaming de Thesbiet schijnt te beteekenen, dat hij uit Thesbi afkomstig was. Of dit hetzelfde Thesbi of Thisbe in Nephthali is, dat in den Griekschen tekst van Tob. I 2 vermeld wordt, is onzeker. Toen hij optrad, was hij woonachtig in het Overjordaansche land Galaäd.
- voetnoot2)
- d.i. Wiens dienaar en gevolmachtigde ik ben, en wiens woord ik spreek.
- voetnoot3)
- In deze of de eerstvolgende jaren. Naar Jac. V 17 had Elias op zijn gebed verkregen, dat het niet regenen zou, en regende het niet gedurende drie jaren en zes maanden. Zie XVIII 1 en vgl. Luc. IV 25. Geen dauw of regen: naar Lev. XXVI 19 volg. en Deut. XI 16 volg.; XXVIII 23 volg. was droogte en haar gevolg, hongersnood, de straf voor de afgoderij. Tenzij op de woorden, welke de Heer door mijn mond spreken zal. Want de Baäl noch een ander der afgoden kon deze ramp afwenden.
- voetnoot4)
- Van hier: waarschijnlijk bevond Elias zich toen te Samaria bij den koning. De beek Carith wordt alleen hier en v. 5 vermeld; hare ligging, ten oosten of ten westen van den Jordaan, is onbekend. - Even geheimzinnig als hij was opgetreden, moest hij weder verdwijnen.
- voetnoot5)
- Sarephta der Sidoniërs of in Phenicië (Luc. IV 26 ‘Sarepta’ geheeten) lag aan de Middellandsche Zee tusschen Tyrus en Sidon. Ook daar heerschte, blijkens het volgende (v. 12-14), droogte en hongersnood. Phenicië trok zijn graan vooral uit Palestina; zie Act. XII 20.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘totdat’. De ziekte verergerde voortdurend, totdat zij den dood ten gevolge had.
- voetnoot7)
- Zij wil zeggen dat het verblijf van den man Gods in haar huis de opmerkzaamheid van God op haar en hare vroegere zonden had getrokken, zoodat zij daarvoor gestraft is met den dood van haar kind.
- voetnoot8)
- d.i. Thans heb ik hierin een nieuw en afdoend bewijs.