De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 736]
| |||||||||||||||||||
Caput XVI.
|
1. Factus est autem sermo Domini ad Jehu filium Hanani contra Baasa, dicens: | 1. Het woord des Heeren nu geschiedde tot Jehu, den zoon van Hanani, tegen BaäsaGa naar voetnoot1), zeggende: |
2. Pro eo quod exaltavi te de pulvere, et posui te ducem super populum meum Israel, tu autem ambulasti in via Jeroboam, et peccare fecisti populum meum Israel, ut me irritares in peccatis eorum: | 2. Daarom, wijl Ik u uit het stof verheven en u tot vorst over mijn volk Israël gesteld heb, maar gij op den weg van Jeroboam hebt gewandeld en mijn volk Israël hebt doen zondigen, om Mij te tergen met hunne zonden; |
3. Ecce, ego demetam posteriora Baasa, et posteriora domus ejus: et faciam domum tuam sicut domum Jeroboam filii Nabat. | 3. zie, zoo zal Ik het nageslacht van Baäsa en het nageslacht van zijn huis wegmaaien, en uw huis maken gelijk het huis van Jeroboam, den zoon van Nabat. |
4. Qui mortuus fuerit de Baasa in civitate, comedent eum canes: et qui mortuus fuerit ex eo in regione, comedent eum volucres coeli. Supra XIV 11. | 4. Wie van Baäsa sterft in de stad, dien zullen de honden verslinden; en wie van hem sterft op het land, dien zullen de vogelen des hemels verslinden. |
5. Reliqua autem sermonum Baasa, et quaecumque fecit, et proelia ejus, nonne haec scripta sunt in Libro verborum dierum regum Israel? II Par. XVI 1. | 5. Het overige nu der geschiedenis van Baäsa en al wat hij heeft gedaan en zijne oorlogen, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
6. Dormivit ergo Baasa cum patribus suis, sepultusque est in Thersa: et regnavit Ela filius ejus pro eo. | 6. Baäsa ontsliep dan met zijne vaderen en werd te Thersa begraven; en zijn zoon Ela werd koning in zijne plaats. |
7. Cum autem in manu Jehu filii Hanani prophetae verbum Domini factum esset contra Baasa, et contra | 7. Daar nu door de bediening van den profeet Jehu, den zoon van Hanani, het woord des Heeren was |
[pagina 737]
domum ejus, et contra omne malum, quod fecerat coram Domino, ad irritandum eum in operibus manuum suarum, ut fieret sicut domus Jeroboam: ob hanc causam occidit eum, hoc est, Jehu filium Hanani, prophetam. | geschied tegen Baäsa en tegen zijn huis en tegen al het kwaad, dat hij in het oog des Heeren had gedaan om Hem met de maaksels zijner handen te tergen, zoodat hij worden zou als het huis van Jeroboam; om deze reden doodde hij hem, te weten den profeet Jehu, den zoon van HananiGa naar voetnoot2). |
8. Anno vigesimo sexto Asa regis Juda, regnavit Eia filius Baasa super Israel in Thersa duobus annis. | 8. In het zes en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Ela, de zoon van Baäsa, koning over Israël, te Thersa, gedurende twee jaarGa naar voetnoot3). |
9. Et rebellavit contra eum servus suus Zambri, dux mediae partis equitum: erat autem Ela in Thersa bibens, et temulentus in domo Arsa praefecti Thersa. | 9. En zijn dienaar Zambri, de bevelhebber over de helft der ruiterijGa naar voetnoot4), maakte opstand tegen hem; Ela nu was te Thersa, drinkend en beschonken, in het huis van Arsa, den overste van Thersa. |
10. Irruens ergo Zambri, percussit, et occidit eum anno vigesimo septimo Asa regis Juda, et regnavit pro eo. IV Reg. IX 31. | 10. Zambri dan overviel, versloeg en doodde hem, in het zeven en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, en werd koning in zijne plaats. |
11. Cumque regnasset, et sedisset super solium ejus, percussit omnem domum Baasa, et non dereliquit ex ea mingentem ad parietem, et propinquos et amicos ejus. | 11. En zoodra hij koning was en op zijn troon was gezeten, versloeg hij het gansche huis van Baäsa en liet daarvan niet eenen aan den muur waterende over, noch magen noch vrienden van hemGa naar voetnoot5). |
12. Delevitque Zambri omnem domum Baasa, juxta verbum Domini, quod locutus fuerat ad Baasa in manu Jehu prophetae, | 12. Zoo verdelgde Zambri het gansche huis van Baäsa, naar het woord des Heeren, dat Hij door de bediening van den profeet Jehu tot Baäsa gesproken had; |
13. Propter universa peccata Baasa, | 13. wegens al de zonden van Baäsa |
[pagina 738]
et peccata Ela filii ejus, qui peccaverunt, et peccare fecerunt Israel provocantes Dominum Deum Israel in vanitatibus suis. | en de zonden van zijn zoon Ela, die gezondigd hadden en Israël hadden doen zondigen, den Heer, den God van Israël, tergende met hunne ijdelhedenGa naar voetnoot6). |
14. Reliqua autem sermonum Ela, et omnia quae fecit, nonne haec scripta sunt in Libro verborum dierum regum Israel? | 14. Het overige nu der geschiedenis van Ela en al wat hij gedaan heeft, is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
15. Anno vigesimo septimo Asa regis Juda, regnavit Zambri septem diebus in Thersa: porro exercitus obsidebat Gebbethon urbem Philisthinorum. | 15. In het zeven en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, was Zambri zeven dagen koning te Thersa; inmiddels belegerde het leger Gebbethon, de stad der PhilistijnenGa naar voetnoot7). |
16. Cumque audisset rebellasse Zambri, et occidisse regem, fecit sibi regem omnis Israel Amri, qui erat princeps militiae super Israel in die illa in castris. | 16. En toen men had vernomen dat Zambri opstand gemaakt en den koning gedood had, stelde gansch IsraëlGa naar voetnoot8) Amri tot koning over zich aan; deze was te dien dage legeroverste over Israël in het kamp. |
17. Ascendit ergo Amri, et omnis Israel cum eo de Gebbethon, et obsidebant Thersa. | 17. Amri dan, en gansch Israël met hem, trok van Gebbethon op, en zij belegerden Thersa. |
18. Videns autem Zambri quod expugnanda esset civitas, ingressus est palatium, et succendit se cum domo regia: et mortuus est | 18. Toen nu Zambri zag dat de stad zou ingenomen worden, ging hij in het paleisGa naar voetnoot9) en verbrandde zich met het koninklijke huis; en hij stierf |
19. In peccatis suis, quae peccaverat faciens malum coram Domino, et ambulans in via Jeroboam, et in peccato ejus, quo fecit peccare Israel. | 19. wegens zijne zonden, die hij bedreven had, door te doen wat kwaad was in het oog des Heeren en te wandelen op den weg van Jeroboam en in zijne zonde, waardoor hij Israël had doen zondigenGa naar voetnoot10). |
20. Reliqua autem sermonum Zambri, et insidiarum ejus, et tyrannidis, nonne haec scripta sunt in Libro verborum dierum regum Israel? | 20. Het overige nu der geschiedenis van Zambri en zijner lagen en gewelddadighedenGa naar voetnoot11), is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
21. Tunc divisus est populus Israel in duas partes: media pars populi sequebatur Thebni filium Gineth, | 21. Toen verdeelde zich het volk van Israël in twee helften; de eene helft des volks volgde Thebni, den |
[pagina 739]
ut constitueret eum regem: et media pars Amri. | zoon van Gineth, om hem koning te maken; en de andere helft volgde Amri. |
22. Praevaluit autem populus, qui erat cum Amri, populo qui sequebatur Thebni filium Gineth: mortuusque est Thebni, et regnavit Amri. | 22. Maar het volk, dat het met Amri hield, kreeg de overhand over het volk, dat Thebni, den zoon van Gineth, volgde; en Thebni stierf, en Amri werd koningGa naar voetnoot12). |
23. Anno trigesimo primo Asa regis Juda regnavit Amri super Israel, duodecim annis: in Thersa regnavit sex annis. | 23. In het een en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Amri koning over Israël, gedurende twaalf jaarGa naar voetnoot13); te Thersa regeerde hij zes jaarGa naar voetnoot14). |
24. Emitque montem Samariae a Somer duobus talentis argenti: et aedificavit eum, et vocavit nomen civitatis, quam exstruxerat, nomine Semer domini montis, Samariam. | 24. En hij kocht van Somer den berg van Samaria voor twee talenten zilver; en hij bebouwde dezen en noemde den naam der stad, die hij had gebouwd, naar den naam van Semer, den eigenaar van den berg, SamariaGa naar voetnoot15). |
25. Fecit autem Amri malum in conspectu Domini, et operatus est nequiter super omnes, qui fuerunt ante eum. | 25. Amri nu deed wat kwaad was in het oog des Heeren, en hij maakte het erger dan allen, die vóór hem geweest warenGa naar voetnoot16). |
26. Ambulavitque in omni via Jeroboam filii Nabat, et in peccatis ejus quibus peccare fecerat Israel: ut irritaret Dominum Deum Israel in vanitatibus suis. | 26. En hij wandelde op elken weg van Jeroboam, den zoon van Nabat, en in zijne zonden, waardoor deze Israël had doen zondigen, om den Heer, den God van Israël, te tergen met hunne ijdelhedenGa naar voetnoot17). |
27. Reliqua autem sermonum Amri, et proelia ejus, quae gessit, nonne haec scripta sunt in Libro verborum dierum regum Israel? | 27. Het overige nu der geschiedenis van Amri en zijne oorlogen, die hij gevoerd heeftGa naar voetnoot18), is dit niet beschreven in het Boek der kronieken van Israël's koningen? |
[pagina 740]
28. Dormivitque Amri cum patribus suis, et sepultus est in Samaria: regnavitque Achab filius ejus pro eo. | 28. En Amri ontsliep met zijne vaderen en werd te Samaria begraven; en zijn zoon Achab werd koning in zijne plaats. |
29. Achab vero filius Amri regnavit super Israel anno trigesimo octavo Asa regis Juda. Et regnavit Achab filius Amri super Israel in Samaria viginti et duobus annis. | 29 Achab nu, de zoon van Amri, werd koning over Israël in het acht en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda. En Achab, de zoon van Amri, was koning over Israël, te Samaria, gedurende twee en twintig jaar. |
30. Et fecit Achab filius Amri malum in conspectu Domini super omnes, qui fuerunt ante eum. | 30. En Achab, de zoon van Amri, deed wat kwaad was in het oog des Heeren, meer dan allen, die vóór hem geweest waren. |
31. Nec suffecit ei ut ambularet in peccatis Jeroboam filii Nabat: insuper duxit uxorem Jezabel filiam Ethbaal regis Sidoniorum. Et abiit, et servivit Baal, et adoravit eum. | 31. Het was hem niet genoeg, dat hij in de zonden van Jeroboam, den zoon van Nabat, wandelde; bovendien nam hij Jezabel, de dochter van Ethbaäl, den koning der Sidoniërs, tot vrouwGa naar voetnoot19). En hij ging en diende den Baäl en aanbad hem. |
32. Et posuit aram Baal in templo Baal, quod aedificaverat in Samaria, | 32. En hij richtte voor den Baäl een altaar op in den tempel van den Baäl, dien hij te Samaria gebouwd had, |
33. Et plantavit lucum: et addidit Achab in opere suo, irritans Dominum Deum Israel super omnes reges Israel, qui fuerunt ante eum. | 33. en plantte een boschGa naar voetnoot20); en Achab ging nog verder in zijn bedrijf, den Heer, den God van Israël, tergend, meer dan al de koningen van Israël, die vóór hem geweest waren. |
34. In diebus ejus aedificavit Hiel de Bethel, Jericho: in Abiram primitivo suo fundavit eam, et in Segub novissimo suo posuit portas ejus: juxta verbum Domini, quod locutus fuerat in manu Josue filii Nun. Jos. VI 26. | 34. In zijne dagen heeft Hiël van Bethel Jericho opgebouwd; op Abiram, zijnen eerstgeborene, heeft hij het gegrondvest, en op Segub, zijnen laatstgeborene, heeft hij de poorten daarvan geplaatst; naar het woord des Heeren, dat Hij door de bediening van Josuë, den zoon van Nun, gesproken hadGa naar voetnoot21). |
- voetnoot1)
- De profeet Jehu wordt nog vermeld II Par. XIX 1-3, waar hij het bondgenootschap van Josaphat met Israël afkeurt, en II Par. XX 34, waar hij de geschiedschrijver van Josaphat's regeering genoemd wordt. Zie voor zijn vader Hanani II Par. XVI 7. - De volgende profetie tegen Baäsa heeft groote overeenkomst met die van den profeet Ahias tegen Jeroboam, XIV 7-11.
- voetnoot2)
- Naar de opvatting der Vulgaat heeft Baäsa, die in het zes en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, is gestorven, den profeet Jehu gedood. Maar dit is in strijd met II Par. XIX. Want Jehu is onder Asa's opvolger Josaphat nog opgetreden. Het Hebr. vertaalt men aldus: ‘En ook was door den profeet Jehu... het woord des Heeren geworden aan Baäsa en aan zijn huis en wegens al het kwaad, dat hij in de oogen des Heeren gedaan had, door Hem te tergen met de maaksels zijner handen, zoodat hij worden zou als het huis van Jeroboam (zie XIII 34), en wegens hetwelk hij dit geslagen had’; m.a.w. het huis van Baäsa zou gestraft worden wegens dezelfde misdrijven, waarom hij zelf het huis van Jeroboam had uitgeroeid (zie XV 29). Evenmin als het Hebr. heeft de Septuagint het bijvoegsel der Vulgaat te weten den profeet Jehu enz. Het geheele vers is wellicht eene glosse, die na v. 1-4 overbodig schijnt.
- voetnoot3)
- Wederom, gelijk XV 25, niet ten volle twee jaar; zie v. 10.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘over de helft der strijdwagens’.
- voetnoot5)
- Hij bracht niet alleen al de mannelijke leden van Baäsa's geslacht om het leven (gelijk Baäsa gedaan had met het huis van Jeroboam, XV 29), maar doodde ook de magen en vrienden daarvan.
- voetnoot6)
- De afgoden en hunne beelden. Zie Deut. XXXII 21.
- voetnoot7)
- Zie XV 27.
- voetnoot8)
- Te weten het gansche leger, dat Gebbethon belegerde (v. 15). Want uit v. 21 blijkt dat slechts een gedeelte van het volk Amri tot koning koos.
- voetnoot9)
- Hebr.: ‘in den burcht (het meest versterkte gedeelte) van het paleis’.
- voetnoot10)
- Als de voornaamste zonde van Zambri wordt IV Reg. IX 31 zijn koningsmoord vermeld. Den kalverendienst (de zonde van Jeroboam) kon hij ook vóór zijne troonsbestijging bevorderd hebben.
- voetnoot11)
- Bij zijne samenzwering en bij de uitroeiing van Baäsa's huis (v. 9-12).
- voetnoot12)
- Uit v. 23, vgl. met v. 15 volg., kan men opmaken, dat de burgeroorlog vier jaar geduurd heeft.
- voetnoot13)
- In deze twaalf jaren zijn de vier jaren van den burgeroorlog medegerekend. Want het 38e jaar van Asa, waarin Achab koning werd (v. 29), was het laatste jaar van Amri; de twaalfjarige regeering van Amri begon dus in het 27e jaar van Asa, dat het sterfjaar van Zambri was (v. 15). In dat jaar werd Amri tot koning uitgeroepen door het leger, doch eerst na den dood van Thebni, in het een en dertigste jaar van Asa, door het gansche volk gehuldigd.
- voetnoot14)
- De overige zes jaar te Samaria, welke stad hij heeft gebouwd en tot zijne hoofdstad ingericht (v. 24).
- voetnoot15)
- Somer of Semer, in het Hebr. ‘Sjemer’ en (I Par. VII 32) ‘Sjomer’. Samaria is de Grieksche uitspraak van den Hebreeuwschen naam ‘Sjomeroon’. Het paleis van Thersa, dat Zambri door brand vernield had (v. 18), werd waarschijnlijk niet weder opgebouwd. Maar zoodra Amri alleen en onbestreden regeerde, koos hij het heerlijk gelegen Samaria (vgl. Is. XXVIII 1) tot zijne hoofd- en hofstad. Zij bleef dit tot aan den ondergang van het Tienstammenrijk. In de Assyrische opschriften wordt zij dikwerf vermeld.
- voetnoot16)
- De profeet Micheas (VI 16) spreekt van ‘de voorschriften van Amri’ betreffende den afgodendienst, die te zijnen tijde nog in zwang waren.
- voetnoot17)
- Zie noot 6.
- voetnoot18)
- Hebr.: ‘de dappere daden, die hij verricht heeft’. Amri en zijne dynastie waren in het buitenland beroemd; de Assyrische opschriften noemen het rijk van Israel ‘het land van het huis van Omri’ of korter het ‘land van Omri’.
- voetnoot19)
- De koning der Sidoniërs of Pheniciërs Ethbaäl wordt gewoonlijk voor den koning Ithobaäl van Tyrus gehouden, die (naar de door Flav. Jos. uit Menander medegedeelde tijdsopgave) van 896 tot 865 koning was. Over hem wordt verder bericht, dat hij, oorspronkelijk een priester van den Baäl, zijnen broeder Pheles, die vóór hem koning van Tyrus en Sidon was, om het leven had gebracht.
- voetnoot20)
- Hebr.: ‘de asjera’ of den gewijden boomstam; zie XIV noot 14.
- voetnoot21)
- Zie Jos. VI 26 met noot 8.