De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XI.
|
1. Rex autem Salomon adamavit mulieres alienigenas multas, filiam quoque Pharaonis, et Moabitidas, et Ammonitidas, Idumaeas, et Sidonias, et Hethaeas: Deut. XVII 17; Eccli. XLVII 21; Deut. VII 3. | 1. Koning Salomon nu had vele vreemde vrouwen liefGa naar voetnoot1), naast de dochter van Pharao ook Moabietische en Ammonietische, Idumeesche en Sidonische en Hetheesche; |
2. De gentibus, super quibus dixit Dominus filiis Israel: Non ingrediemini ad eas, neque de illis ingredientur ad vestras: certissime enim avertent corda vestra ut sequamini deos earum. His itaque copulatus est Salomon ardentissimo amore. Exod. XXXIV 16. | 2. uit de volken, waarvan de Heer den kinderen van Israël gezegd had: Gij zult niet tot hen gaan, en uit hen zullen er niet tot de uwen gaan; allerzekerst toch zullen zij uwe harten verleiden om hunne goden te volgenGa naar voetnoot2). Aan dezulken dan hechtte zich Salomon met de vurigste liefde. |
3. Fueruntque ei uxores quasi reginae septingentae, et concubinae trecentae; et averterunt mulieres cor ejus. | 3. Hij had namelijk zevenhonderd vrouwen als koninginnen en driehonderd bijvrouwen; en de vrouwen verleidden zijn hart. |
4. Cumque jam esset senex, depravatum est cor ejus per mulieres, ut sequeretur deos alienos: nec erat cor ejus perfectum cum Domino Deo suo, sicut cor David patris ejus. | 4. En toen hij reeds oud was, werd zijn hart door de vrouwen bedorven, zoodat hij vreemde goden volgde; en zijn hart was niet volkomenGa naar voetnoot3) met den Heer, zijnen God, gelijk het hart van zijnen vader David. |
[pagina 709]
5. Sed colebat Salomon Astarthen deam Sidoniorum, et Moloch idolum Ammonitarum. | 5. Maar Salomon vereerdeGa naar voetnoot4) Astarthe, de godin der Sidoniërs, en Moloch, den afgod der AmmonietenGa naar voetnoot5). |
6. Fecitque Salomon quod non placuerat coram Domino, et non adimplevit ut sequeretur Dominum, sicut David pater ejus. | 6. Alzoo deed Salomon wat niet welbehaaglijk was in de oogen des Heeren, en hij volhardde er niet in den Heer te volgen, gelijk zijn vader David. |
7. Tunc aedificavit Salomon fanum Chamos, idolo Moab, in monte qui est contra Jerusalem, et Moloch idolo filiorum Ammon. | 7. Toen bouwde Salomon eenen tempel voor Chamos, den afgod van Moab, op den berg, die tegenover Jerusalem ligt, en voor Moloch, den afgod der kinderen van AmmonGa naar voetnoot6). |
8. Atque in hunc modum fecit universis uxoribus suis alienigenis, quae adolebant thura, et immolabant diis suis. | 8. En aldus deed hij voor al zijne vreemde vrouwen, die wierook brandden en aan hare goden offerden. |
9. Igitur iratus est Dominus Salomoni, quod aversa esset mens ejus a Domino Deo Israel, qui apparuerat ei secundo, Supra IX 2. | 9. Daarom werd de Heer op Salomon vertoornd, omdat zijn hart afvallig was geworden van den Heer, den God van Israël, die hem ten tweeden male verschenen wasGa naar voetnoot7) |
10. Et praeceperat de verbo hoc ne sequeretur deos alienos, et non custodivit quae mandavit ei Dominus. | 10. en hieromtrent geboden had, dat hij geen vreemde goden zou volgen; en hij hield niet wat de Heer hem had voorgeschreven. |
11. Dixit itaque Dominus Salomoni: Quia habuisti hoc apud te, et non custodisti pactum meum, et praecepta mea, quae mandavi tibi, disrumpens scindam regnum tuum, et dabo illud servo tuo. | 11. Derhalve zeide de Heer tot SalomonGa naar voetnoot8): Dewijl het alzoo met u gesteld is, en gij mijn verbond en mijne geboden, die Ik u heb voorgeschreven, niet gehouden hebt, zal Ik uw koninkrijk verdeelen en scheuren en het geven aan uwen dienaarGa naar voetnoot9). |
12. Verumtamen in diebus tuis non faciam propter David patrem | 12. Evenwel, om wille van uwen vader DavidGa naar voetnoot10), zal Ik het niet in |
[pagina 710]
tuum: de manu filii tui scindam illud, Infra XII 15. | uwe dagen doen; uit de hand uws zoons zal Ik het scheuren; |
13. Nec totum regnum auferam, sed tribum unam dabo filio tuo propter David servum meum, et Jerusalem quam elegi. | 13. en niet het gansche koninkrijk zal Ik hem afnemen, maar éénen stam zal Ik uwen zoon geven, om wille van mijnen dienstknecht David en van Jerusalem, dat Ik heb uitverkorenGa naar voetnoot11). |
14. Suscitavit autem Dominus adversarium Salomoni Adad Idumaeum de semine regio, qui erat in Edom. | 14. De Heer verwekte dan Salomon eenen tegenstander, Adad, den Idumeër, van koninklijken bloede, die in Edom was. |
15. Cum enim esset David in Idumaea, et ascendisset Joab princeps militiae ad sepeliendum eos, qui fuerant interfecti, et occidisset omne masculinum in Idumaea, II Reg. VIII 14. | 15. Toen namelijk David in Idumea wasGa naar voetnoot12), en de krijgsoverste Joab was opgetrokken om degenen, die gesneuveld warenGa naar voetnoot13), te begraven, en deze alle mannen in Idumea had omgebracht |
16. (Sex enim mensibus ibi moratus est Joab, et omnis Israel, donec interimeret omne masculinum in Idumaea) | 16. (zes maanden toch was Joab daar gebleven met gansch Israël, totdat hij alle mannen in IdumeaGa naar voetnoot14) had omgebracht), |
17. Fugit Adad ipse, et viri Idumaei de servis patris ejus cum eo, ut ingrederetur AEgyptum: erat autem Adad puer parvulus. | 17. toen was Adad gevlucht, hij en met hem Idumeesche mannen uit zijns vaders dienaren, om naar Egypte te gaan; Adad nu was een jeugdige knaap. |
18. Cumque surrexissent de Madian, venerunt in Pharan, tuleruntque secum viros de Pharan, et introierunt AEgyptum ad Pharaonem regem AEgypti: qui dedit ei domum, et cibos constituit, et terram delegavit. | 18. En toen zij zich uit Madian hadden opgemaakt, kwamen zij in Pharan en namen uit Pharan mannen medeGa naar voetnoot15) en kwamen in Egypte bij Pharao, den koning van Egypte; en deze gaf hem een huis en bepaalde zijn onderhoud en wees hem land toe. |
19. Et invenit Adad gratiam coram Pharaone valde, in tantum ut daret ei uxorem, sororem uxoris suae germanam Taphnes reginae. | 19. En Adad vond gunst in de oogen van Pharao, in hooge mate, zoodat hij hem de eigen zuster van zijne vrouw, van de koningin Taphnes, tot vrouw gaf. |
20. Genuitque ei soror Taphnes | 20. En de zuster van Taphnes |
[pagina 711]
Genubath filium, et nutrivit eum Taphnes in domo Pharaonis: eratque Genubath habitans apud Pharaonem cum filiis ejus. | baarde hem eenen zoon, Genubath, en Taphnes voedde hem opGa naar voetnoot16) in het huis van Pharao; en Genubath bleef bij Pharao wonen met diens zonen. |
21. Cumque audisset Adad in AEgypto, dormisse David cum patribus suis, et mortuum esse Joab principem militiae, dixit Pharaoni: Dimitte me, ut vadam in terram meam. | 21. En toen Adad in Egypte gehoord had, dat David was ontslapen met zijne vaderen en dat de krijgsoverste Joab gestorven was, zeide hij tot Pharao: Laat mij gaan, opdat ik mij naar mijn land begeve. |
22. Dixitque ei Pharao: Qua enim re apud me indiges, ut quaeras ire ad terram tuam? At ille respondit: Nulla: sed obsecro te ut dimittas me. | 22. En Pharao zeide tot hem: Wat ontbreekt u toch bij mij, dat gij zoekt heen te gaan naar uw land? Maar hij antwoordde: Niets; en toch bid ik u, laat mij gaanGa naar voetnoot17). |
23. Suscitavit quoque ei Deus adversarium Razon filium Eliada, qui fugerat Adarezer regem Soba dominum suum: II Reg. VIII 5. | 23. Ook verwekte God hem eenen tegenstander, Razon, den zoon van Eliada, die zijnen heer Adarezer, den koning van Soba, was ontvluchtGa naar voetnoot18); |
24. Et congregavit contra eum viros, et factus est princeps latronum cum interficeret eos David: abieruntque Damascum, et habitaverunt ibi, et constituerunt eum regem in Damasco, | 24. en hij verzamelde tegen hem mannen en werd de hoofdman van roovers, toen David hen dooddeGa naar voetnoot19); en zij trokken naar Damascus en woonden daar, en zij stelden hem aan tot koning in DamascusGa naar voetnoot20); |
25. Eratque adversarius Israeli cunctis diebus Salomonis: et hoc est malum Adad, et odium contra Israel, regnavitque in Syria. | 25. en hij was voor Israël een tegenstander al de dagen van Salomon; en dit is het kwaad van Adad en zijn afkeer van Israël, en hij werd koning in SyriëGa naar voetnoot21). |
[pagina 712]
26. Jeroboam quoque filius Nabath, Ephrathaeus, de Sareda, servus Salomonis, cujus mater erat nomine Sarva, mulier vidua: levavit manum contra regem. II Par. XIII 6. | 26. Ook Jeroboam, de zoon van Nabath, een Ephratheër, uit Sareda, een dienaar van Salomon, wiens moeder, eene weduwvrouw, Sarva was geheeten, hief zijne hand op tegen den koning. |
27. Et haec est causa rebellionis adversus eum, quia Salomon aedificavit Mello, et coaequavit voraginem civitatis David patris sui. | 27. En dit is de oorzaak van zijnen opstand tegen hem, dat Salomon het Mello bouwde en het ravijn der Stad van David, zijnen vader, effen maakteGa naar voetnoot22). |
28. Erat autem Jeroboam vir fortis et potens: vidensque Salomon adolescentem bonae indolis et industrium, constituerat eum praefectum super tributa universae domus Joseph. | 28. Jeroboam nu was een kloek en sterk man; en toen Salomon zag, dat de jonge man van goeden aanleg en ijverig was, had hij hem aangesteld tot opzichter over de lasten van het gansche huis van JosephGa naar voetnoot23). |
29. Factum est igitur in tempore illo, ut Jeroboam egrederetur de Jerusalem, et inveniret eum Ahias Silonites propheta in via, opertus pallio novo: erant autem duo tantum in agro. II Par. X 15. | 29. Het geschiedde dan te dien tijde, dat Jeroboam van Jerusalem uitging en dat de profeet Ahias, de SilonietGa naar voetnoot24), met een nieuwen mantel gekleed, hem aantrof op den weg; zij waren nu met hun beiden alleen op het veld. |
30. Apprehendensque Ahias pallium suum novum, quo coopertus erat, scidit in duodecim partes. | 30. En Ahias greep zijnen nieuwen mantel, dien hij omhad, en scheurde dien in twaalf stukken. |
31. Et ait ad Jeroboam: Tolle tibi decem scissuras: haec enim dicit Dominus Deus Israel: Ecce ego scindam regnum de manu Salomonis, et dabo tibi decem tribus. | 31. En hij zeide tot Jeroboam: Neem voor u tien stukken; want dit zegt de Heer, de God van Israël: Zie, Ik zal het koninkrijk scheuren uit de hand van Salomon en u tien stammen geven. |
32. Porro una tribus remanebit ei propter servum meum David, et Jerusalem civitatem, quam elegi ex omnibus tribubus Israel: | 32. Maar één stam zal voor hem overblijven, om wille van mijnen dienstknecht David en van Jerusalem, de stad, die Ik heb uitverkoren uit alle stammen van IsraëlGa naar voetnoot25): |
[pagina 713]
33 Eo quod dereliquerit me, et adoraverit Astarthen deam Sidoniorum, et Chamos deum Moab, et Moloch deum filiorum Ammon: et non ambulaverit in viis meis, ut faceret justitiam coram me, et praecepta mea, et judicia sicut David pater ejus. | 33. omdat hij Mij verlaten en Astarthe, de godin der Sidoniërs, en Chamos, den god van Moab, en Moloch, den god der kinderen van Ammon, aanbeden heeftGa naar voetnoot26); en omdat hij niet gewandeld heeft op mijne wegen om te doen wat recht is in mijne oogen en mijne geboden en rechten, gelijk zijn vader David. |
34. Nec auferam omne regnum de manu ejus, sed ducem ponam eum cunctis diebus vitae suae, propter David servum meum, quem elegi, qui custodivit mandata mea et praecepta mea. | 34. Doch niet aan zijne hand zal Ik het gansche koninkrijk ontnemen, maar tot vorst stel Ik hem aan voor al de dagen van zijn leven, om wille van mijnen dienstknecht David, dien Ik heb uitverkoren, die mijne geboden en mijne voorschriften heeft onderhouden. |
35. Auferam autem regnum de manu filii ejus, et dabo tibi decem tribus: | 35. Maar aan de hand van zijnen zoon zal Ik het koninkrijk ontnemen en u tien stammen geven; |
36. Filio autem ejus dabo tribum unam, ut remaneat lucerna David servo meo cunctis diebus coram me in Jerusalem civitate, quam elegi ut esset nomen meum ibi. | 36. aan zijnen zoon echter zal Ik één stam geven, opdat er voor mijnen dienstknecht David al de dagen eene lamp overblijveGa naar voetnoot27) voor mijn aangezicht in Jerusalem, de stad, die Ik heb uitverkoren, opdat mijn naam aldaar zou zijn. |
37. Te autem assumam, et regnabis super omnia, quae desiderat anima tua, erisque rex super Israel. | 37. U echter zal Ik aannemen, en gij zult heerschen over al wat uwe ziel begeertGa naar voetnoot28), en gij zult koning zijn over Israël. |
38. Si igitur audieris omnia, quae praecepero tibi, et ambulaveris in viis meis, et feceris quod rectum est coram me, custodiens mandata mea et praecepta mea, sicut fecit David servus meus: ero tecum, et aedificabo tibi domum fidelem, quomodo aedificavi David domum, et tradam tibi Israel: | 38. Indien gij dan hoort naar al wat Ik u geboden heb, en op mijne wegen wandelt en doet wat recht is in mijne oogen, door mijne geboden en mijne voorschriften te onderhouden, gelijk mijn dienstknecht David gedaan heeft, dan zal Ik met u zijn en u een duurzaam huis bouwen, gelijk Ik een huis gebouwd heb voor David, en Ik zal aan u Israël gevenGa naar voetnoot29). |
39. Et affligam semen David super hoc, verumtamen non cunctis diebus. | 39. En Ik zal het zaad van David te dier oorzake vernederen, evenwel niet voor altijdGa naar voetnoot30). |
[pagina 714]
40. Voluit ergo Salomon interficere Jeroboam: qui surrexit, et aufugit in AEgyptum ad Sesac regem AEgypti, et fuit in AEgypto usque ad mortem Salomonis. | 40. Salomon dan wilde Jeroboam doodenGa naar voetnoot31); en deze maakte zich op en vluchtte naar Egypte tot Sesac, den koning van EgypteGa naar voetnoot32), en hij was in Egypte tot den dood van Salomon. |
41. Reliquum autem verborum Salomonis, et omnia quae fecit, et sapientia ejus: ecce universa scripta sunt in Libro verborum dierum Salomonis. | 41. Het overige nu der geschiedenis van Salomon en al wat hij gedaan heeft en zijne wijsheid, zie, dat alles is beschreven in het Boek der kronieken van SalomonGa naar voetnoot33). |
42. Dies autem, quos regnavit Salomon in Jerusalem super omnem Israel, quadraginta anni sunt. | 42. De dagen dan, die Salomon te Jerusalem over geheel Israël geregeerd heeft, zijn veertig jaren. |
43. Dormivitque Salomon cum patribus suis, et sepultus est in Civitate David patris sui, regnavitque Roboam filius ejus pro eo. | 43. En Salomon ontsliep met zijne vaderen en werd begraven in de Stad van David, zijnen vaderGa naar voetnoot34); en zijn zoon Roboam werd koning in zijne plaats. |
- voetnoot1)
- Door het verzamelen eener menigte paarden (X 26, 28) en vooral door zijne verbinding met vele vrouwen overtrad Salomon het voorschrift van Deut. XVII 16, 17. Dit werd de oorzaak van zijn diepen val, te treuriger om de gevolgen, de scheuring nl. van Salomon's rijk.
- voetnoot2)
- Exod. XXXIV 16 en Deut. VII 3 volg. betreft dit verbod eigenlijk de dochters der zeven Chanaänietische volken, waartoe de twee in v. 1 laatstgenoemde behooren.
- voetnoot3)
- d.i. Niet onverdeeld.
- voetnoot4)
- Volgens den H. Augustinus (de Gen. ad litt. XI 42; de civit. Dei XIV 11) alleen uitwendig om aan zijne vrouwen te behagen.
- voetnoot5)
- Zie voor Astarthe Judic. II 13 en voor Moloch 1 Par. XX noot 4; vgl. Lev. XVIII noot 12.
- voetnoot6)
- Voor tempel heeft het Hebr.: ‘hoogte’, d.i. een heiligdom op de hoogte, en voor afgod beide malen ‘gruwel’. Zie voor Chamos Num. XXI noot 28. Tegenover, d.i. ten oosten van, Jerusalem lag de Olijfberg, van welks drie toppen één door de Christelijke overlevering, overeenkomstig de vertaling der Vulgaat IV Reg. XXIII 13, ‘de Berg der Ergernis’ genaamd is. De Gr. vertaling voegt er bij: ‘en voor Astarthe, den gruwel der Sidoniërs’; vgl. IV Reg. XXIII 13.
- voetnoot7)
- Zie III 5 volg. en IX 2 volg., en voor het volg. vers IX 6.
- voetnoot8)
- Waarschijnlijk bij monde van een profeet.
- voetnoot9)
- De zin is: Ik zal het koninkrijk verdeelen, zoodat uw huis het niet meer in zijn geheel bezit, en het afgescheurde deel aan uwen dienaar geven.
- voetnoot10)
- d.i. Om zijne getrouwheid en om de belofte hem door Mij gedaan. Zie v. 36 en vgl. II Reg. VII 12 volg.
- voetnoot11)
- De uitverkiezing van Jerusalem tot middelpunt van den Israëlietischen godsdienst was onafscheidbaar verbonden met de beloften aan David gedaan; vgl. v. 36.
- voetnoot12)
- Gr.: ‘Edom verslagen had’. Zie II Reg. VIII 13, 14 het verhaal der overwinning van David op Edom, dat hier verder wordt aangevuld.
- voetnoot13)
- Deze gesneuvelden waren denkelijk Israëlieten.
- voetnoot14)
- Gansch Israël beteekent het geheele Israëlietische leger, en alle mannen in Idumea zijn al de Edomietische krijgslieden, die Joab in handen vielen.
- voetnoot15)
- Aan de beide zijden van den AElamietischen zeeboezem zwierven Madianietische herdersstammen. Van den genoemden zeeboezem gaat nog heden een weg door de woestijn, die voorheen Pharan werd geheeten, naar Egypte (zie Num. X noot 7). De mannen, die zij medenamen, dienden tot gidsen of tot hulptroepen.
- voetnoot16)
- Hebr.: ‘speende hem’, eene plechtigheid, die met een feestmaal gevierd werd (Gen. XXI 8). Dit geschiedde in het huis of in het paleis van Pharao, waardoor het kind van dat oogenblik af onder de kinderen des konings werd opgenomen, om met hen te worden opgevoed.
- voetnoot17)
- Adad wilde zijn land Edom van het Israëlietische juk gaan verlossen en den troon van Edom bestijgen. Wat kwaad hij aan Salomon berokkende, zegt de Grieksche vertaling, die hier bijvoegt: ‘En Ader (Adad) keerde terug naar zijn land. Dit is het kwaad, dat Ader gedaan heeft: en hij had een afkeer van Israël, en hij werd koning in het land Edom’. De Vulgaat heeft deze woorden verkeerdelijk v. 25b. Waarschijnlijk op het einde van Salomon's regeering gelukte het aan Adad den troon van Edom te bemachtigen. Want uit v. 14 schijnt te volgen, dat God dezen tegenstander aan Salomon verwekt had om hem te straffen voor zijnen afval.
- voetnoot18)
- Zie voor Razon XV noot 17 en voor Adarezer, den koning van Soba, het aangeteekende op II Reg. VIII 3-8.
- voetnoot19)
- Dit beteekent waarschijnlijk, dat Razon zijne mannen tegen Adarezer eerst toen verzamelde, nadat David hen, d.i. de troepen van Adarezer, verslagen en Soba onderworpen had. Vermoedelijk zijn de woorden toen David hen doodde oorspronkelijk eene randglosse, die, in de plaats van aan het einde van v. 23, hier verkeerdelijk in den tekst is opgenomen.
- voetnoot20)
- Dit geschiedde waarschijnlijk lang na den dood van David, tegen het einde der regeering van Salomon.
- voetnoot21)
- Dit tweede halfvers moet staan achter v. 22 en in plaats van Syrië heeft het Gr. aldaar Edom. Zie noot 17.
- voetnoot22)
- Hebr.: ‘en de gaping sloot van de Stad van David, zijnen vader’. Welke gaping of breuk bedoeld is, blijkt niet. Volgens sommigen, eene breuk in den vestingmuur; doch wellicht beter: het ravijn, dat Sion scheidde van den berg Moria en van Ophel. Zie voor het Mello IX 15, 24.
- voetnoot23)
- Het huis van Joseph beteekent eigenlijk de stammen van Ephraïm en Manasses; niet zelden echter duidt deze uitdrukking na de scheuring het geheele noordelijke rijk der tien stammen aan. Het viel aan de bevolking dezer stammen, vooral aan die van het machtige Ephraïm, hard, arbeiders te leveren (zie V 13) voor de bouwwerken van het koninklijk huis van Juda en van Jerusalem (v. 27). Van deze ontevredenheid maakte Jeroboam waarschijnlijk gebruik, om deze stammen tegen Salomon op te hitsen; vgl. XII 4, 14. Het door lasten vertaalde Hebr. woord beteekent allerlei moeielijken arbeid.
- voetnoot24)
- Uit Silo in Ephraïm; hij was dus uit denzelfden stam als Jeroboam.
- voetnoot25)
- De ééne stam is Juda, waaronder de stam Simeon, door Juda ingesloten en daarin als 't ware versmolten (vgl. Gen. XLIX noot 11), alsook Benjamin voor het zuidelijke gedeelte, in en nabij Jerusalem, begrepen zijn.
- voetnoot26)
- Het Hebr. heeft het meervoud: omdat zij.... hebben; zoodat deze beschuldiging niet uitsluitend Salomon betreft.
- voetnoot27)
- M.a.w. opdat David's geslacht niet worde uitgedelgd, maar immer een nakomeling op den troon hebbe; vgl. XV 4. Zie Ps. CXXXI noot 15.
- voetnoot28)
- Over al de tien stammen, welke gij als koning verlangt te beheerschen.
- voetnoot29)
- Dewijl Jeroboam deze voorwaarden niet heeft vervuld, werd zijn huis reeds in het volgende geslacht uitgeroeid; vgl. XV 28 volg.
- voetnoot30)
- Te dier oorzake ziet terug op v. 33 volg. In de woorden niet voor altijd ligt de belofte van den Messias opgesloten. In en door den ‘Zoon van David’ zijn de stammen van Israël hereenigd in één rijk, de Kerk van Christus; in en door Hem is de belofte der herstelling van het Davidische koningschap over geheel Israël verwezenlijkt. Vgl. Luc. I 32.
- voetnoot31)
- Uit v. 26b volgt, dat Jeroboam tegen Salomon in opstand was gekomen; zie noot 23.
- voetnoot32)
- Deze koning van Egypte was derhalve met Salomon niet op goeden voet. Zie XIV 25.
- voetnoot33)
- Uit dit Boek putte waarschijnlijk de schrijver. Zie de inleiding.
- voetnoot34)
- Of Salomon zich vóór zijnen dood van ganscher harte bekeerd heeft en boetvaardig gestorven is, vermeldt de gewijde geschiedenis niet (vgl. Eccli. XLVII 14-26). Volgens sommigen is ‘de Prediker’ op hoogen leeftijd door hem opgesteld en het openlijk getuigenis zijner oprechte bekeering. Maar voor deze beweringen zijn geen bewijzen.