De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput X.
|
1. Sed et regina Saba, audita fama Salomonis in nomine Domini, venit tentare eum in aenigmatibus. II Par. IX 1; Matth. XII 42; Luc. XI 31. | 1. En ook de koningin van Saba vernam de faam van Salomon in den naam des Heeren en kwam om hem met raadsels op de proef te stellenGa naar voetnoot1). |
2. Et ingressa Jerusalem multo cum comitatu, et divitiis, camelis portantibus aromata, et aurum infinitum nimis, et gemmas pretiosas, venit ad regem Salomonem, et locuta est ei universa quae habebat in corde suo. | 2. En zij kwam te Jerusalem met een groot gevolg en met rijkdommen, met kameelen, beladen met specerijen en goud, uitermate veel, en kostbare steenen; en bij koning Salomon gekomen, sprak zij tot hem al wat zij in het hart hadGa naar voetnoot2). |
3. Et docuit eam Salomon omnia verba, quae proposuerat: non fuit sermo, qui regem posset latere, et non responderet ei. | 3. En Salomon verklaarde haar al de dingen, die zij had voorgesteld; niets was er, dat den koning verborgen kon zijn en waarop hij haar geen bescheid gaf |
[pagina 704]
4. Videns autem regina Saba omnem sapientiam Salomonis, et domum, quam aedificaverat, | 4. Toen nu de koningin van Saba al de wijsheid van Salomon zag alsook het huis, dat hij gebouwd hadGa naar voetnoot3), |
5. Et cibos mensae ejus, et habitacula servorum, et ordines ministrantium, vestesque eorum, et pincernas, et holocausta, quae offerebat in domo Domini: non habebat ultra spiritum. | 5. en de spijzen zijner tafel en de woningen der dienaren en de rangen der bediendenGa naar voetnoot4) en hunne kleedij en de schenkers en de brandoffers, welke hij opdroeg in het huis des HeerenGa naar voetnoot5), toen was er geen geest meer in haar. |
6. Dixitque ad regem: Verus est sermo, quem audivi in terra mea | 6. En zij zeide tot den koning: Waarheid is het woord, dat ik in mijn land gehoord heb |
7. Super sermonibus tuis, et super sapientia tua: et non credebam narrantibus mihi, donec ipsa veni, et vidi oculis meis, et probavi quod media pars mihi nuntiata non fuerit: major est sapientia et opera tua, quam rumor, quem audivi. | 7. aangaande uwe woorden en aangaande uwe wijsheid; en ik geloofde hen niet, die het mij verhaalden, totdat ik zelve ben gekomen en met eigen oogen gezien heb en ondervonden dat de helft mij niet was medegedeeld; grooter zijn uwe wijsheid en werken dan de mare, die ik gehoord heb. |
8. Beati viri tui, et beati servi tui, qui stant coram te semper, et audiunt sapientiam tuam. | 8. Gelukkig uwe mannenGa naar voetnoot6) en gelukkig uwe dienaren, die gestadig vóór u staan en uwe wijsheid vernemen! |
9. Sit Dominus Deus tuus benedictus, cui complacuisti, et posuit te super thronum Israel, eo quod dilexerit Dominus Israel in sempiternum, et constituit te regem, ut faceres judicium et justitiam. | 9. Gezegend zij de Heer, uw God, aan wien gij welbehaaglijk waart, en die u op den troon van Israël geplaatst heeft, dewijl de Heer Israël voor immer liefheeftGa naar voetnoot7), en die u tot koning heeft aangesteld om recht en gerechtigheid te betrachten. |
10. Dedit ergo regi centum viginti talenta auri, et aromata multa nimis, et gemmas pretiosas: non sunt allata ultra aromata tam multa, quam ea quae dedit regina Saba regi Salomoni. | 10. Zij gaf dan den koning honderd twintig talenten goud en specerijen, uitermate veel, en kostbare steenen; nooit zijn er meer zoovele specerijen aangebracht als die, welke de koningin van Saba aan koning Salomon gafGa naar voetnoot8). |
[pagina 705]
11. (Sed et classis Hiram, quae portabat aurum de Ophir, attulit ex Ophir ligna thyina multa nimis, et gemmas pretiosas. Par. IX 10. | 11. (Maar ook de vloot van Hiram, die goud uit Ophir aanvoerde, bracht uit Ophir thyjahout, uitermate veel, en kostbare steenenGa naar voetnoot9). |
12. Fecitqus rex de lignis thyinis fulcra domus Domini, et domus regiae, et citharas lyrasque cantoribus: non sunt allata hujuscemodi ligna thyina, neque visa usque in praesentem diem.) | 12. En de koning maakte van het thyjahout leuningenGa naar voetnoot10) voor het huis des Heeren en voor het koninklijk paleis, en citers en luiten voor de zangers; nooit is zulk thyjahout aangebracht noch gezien tot den huidigen dag.) |
13. Rex autem Salomon dedit reginae Saba omnia quae voluit, et petivit ab eo: exceptis his, quae ultro obtulerat ei munere regio. Quae reversa est, et abiit in terram suam cum servis suis. | 13. Koning Salomon daarentegen gaf aan de koningin van Saba al wat zij wilde en hem vroeg; behalve hetgeen hij uit eigen beweging haar met koninklijke mildheid had aangeboden. En zij keerde terug en ging met hare dienaren heen naar haar land. |
14. Erat autem pondus auri, quod afferebatur Salomoni per annos singulos, sexcentorum sexaginta sex talentorum auri: | 14. Het gewicht nu van het goud, dat men telken jare aan Salomon opbracht, bedroeg zeshonderd zes en zestig talenten goudGa naar voetnoot11); |
15. Excepto eo, quod afferebant viri, qui super vectigalia erant, et negotiatores, universique scruta vendentes, et omnes reges Arabiae, ducesque terrae. | 15. behalve hetgeen de lieden opbrachten, die de tolgelden hievenGa naar voetnoot12), benevens de kooplieden en al de kleinhandelaars, en al de koningen van Arabië en de oversten des lands. |
16. Fecit quoque rex Salomon ducenta scuta de auro purissimo, sexcentos auri siclos dedit in laminas scuti unius. | 16. Voorts maakte koning Salomon tweehonderd rondassen van allerzuiverst goud; zeshonderd sikkelen goud liet hij leggen op iedere rondas; |
[pagina 706]
17. Et trecentas peltas ex auro probato: trecentae minae auri unam peltam vestiebant: posuitque eas rex in domo saltus Libani. | 17. alsmede driehonderd kleine schilden van gekeurd goud; driehonderd minen goud overtogen ieder schild; en de koning plaatste ze in het huis van het LibanonwoudGa naar voetnoot13). |
18. Fecit etiam rex Salomon thronum de ebore grandem: et vestivit eum auro fulvo nimis, | 18. Ook maakte koning Salomon een grooten elpenbeenen troon en overtoog dien met allerschitterendst goudGa naar voetnoot14); |
19. Qui habebat sex gradus: et summitas throni rotunda erat in parte posteriori: et duae manus hinc atque inde tenentes sedile: et duo leones stabant juxta manus singulas. | 19. deze nu had zes trappen, en een rond boveneind was van achteren aan den troonGa naar voetnoot15), en twee armen waren vast aan de zitting van weerszijden, en twee leeuwen stonden naast de armen. |
20. Et duodecim leunculi stantes super sex gradus hinc atque inde: non est factum tale opus in universis regnis. | 20. En twaalf kleine leeuwen stonden op de zes trappen aan weerszijden; nooit werd zoo iets gemaakt in al de koninkrijken. |
21. Sed et omnia vasa, quibus potabat rex Salomon, erant aurea: et universa supellex domus saltus Libani de auro purissimo: non erat argentum, nec alicujus pretii putabatur in diebus Salomonis, | 21. Maar ook al de drinkvaten van koning Salomon waren van goudGa naar voetnoot16), en al het vaatwerk van het huis van het Libanonwoud was van allerzuiverst goud; zilver was er niet, het werd in de dagen van Salomon van geene waarde geacht; |
22. Quia classis regis per mare cum classe Hiram semel per tres annos ibat in Tharsis, deferens inde aurum, et argentum, et dentes elephantorum, et simias, et pavos. | 22. want de vloot des konings op zee ging met de, vloot van Hiram eens in de drie jaar naar Tharsis en bracht van daar goud en zilver en olifantstanden en apen en pauwenGa naar voetnoot17). |
[pagina 707]
23. Magnificatus est ergo rex Salomon super omnes reges terrae divitiis, et sapientia. | 23. Aldus werd koning Salomon groot boven al de koningen der aarde in rijkdom en wijsheid. |
24. Et universa terra desiderabat vultum Salomonis, ut audiret sapientiam ejus, quam dederat Deus in corde ejus. | 24. En de gansche aardeGa naar voetnoot18) was verlangend naar het aangezicht van Salomon, om zijne wijsheid te aanhooren, die God hem in het hart gegeven had. |
25. Et singuli deferebant ei munera, vasa argentea et aurea, vestes et arma bellica, aromata quoque, et equos et mulos per annos singulos. | 25. En zij brachten ieder hem geschenken, zilveren en gouden voorwerpen, kleedingstukken en krijgswapenen, ook specerijen en paarden en muildieren, jaar op jaar. |
26. Congregavitque Salomon currus et equites, et facti sunt ei mille quadringenti currus, et duodecim millia equitum: et disposuit eos per civitates munitas, et cum rege in Jerusalem. II Par. I 14. | 26. Ook bracht Salomon strijdwagens en ruiterij bijeen, en hij had veertienhonderd strijdwagens en twaalf duizend ruiters; en hij legde hen in de versterkte steden en bij den koning te JerusalemGa naar voetnoot19). |
27. Fecitque ut tanta esset abundantia argenti in Jerusalem, quanta et lapidum: et cedrorum praebuit multitudinem quasi sycomoros, quae nascuntur in campestribus. | 27. En hij maakte dat te Jerusalem de overvloed van zilver zoo groot was als die van steenen; en het cederhout maakte hij menigvuldig als het hout van wilde vijgeboomen, die in de vlakte groeien. |
28. Et educebantur equi Salomoni de AEgypto, et de Coa. Negotiatores enim regis emebant de Coa, et statuto pretio perducebant. | 28. En de aanvoer der paarden voor Salomon geschiedde uit Egypte en uit Coa. Want de kooplieden des konings kochten ze uit Coa en brachten ze tegen den bepaalden prijs aanGa naar voetnoot20). |
29. Egrediebatur autem quadriga ex AEgypto sexcentis siclis argenti, et equus centum quinquaginta. Atque in hunc modum cuncti reges | 29. De aanvoer nu van een wagen uit Egypte kwam te staan op zeshonderd sikkelen zilver, en die van een paard op honderd vijftig. En |
[pagina 708]
Hethaeorum et Syriae equos venumdabant. | op deze wijze dreven al de koningen der Hetheërs en van Syrië handel in paardenGa naar voetnoot21). |
- voetnoot1)
- Vgl. voor dit hoofdstuk II Par. IX. Saba, Hebr.: ‘Sjeba’, is de hoofdstad der Sabeërs, een stam in Gelukkig-Arabië (zie Is. LX 6); het is onderscheiden van het Is. XLIII 3 (zie de noot aldaar) en XLV 14 voorkomende Saba, Hebr.: ‘Seba’, waarschijnlijk Meroë, niet ver van Ethiopië. De faam van Salomon was in den naam des Heeren, d.i. met betrekking tot den naam of de heerlijkheid des Heeren; Salomon's roem was vooral het bouwen van Gods huis, waardoor Hij Gods heerlijkheid had bevorderd. Onder den naam van raadsels zijn raadselachtige spreuken en allerlei moeilijke vraagstukken begrepen; zie Prov. XXX 18-31. Zulk een wedstrijd in raadsels is nog bij de Oosterlingen in smaak als de toets van vernuft en schranderheid.
- voetnoot2)
- Al wat zij te voren overlegd had aan Salomon voor te stellen.
- voetnoot3)
- Het koninklijk paleis.
- voetnoot4)
- Anderen vertalen het Hebr.: ‘het zitten zijner dienaren, het staan zijner bedienden’, d.i. de gansche inrichting van zijn hof met zijne hoogere en lagere beambten.
- voetnoot5)
- Het Hebr. kan ook vertaald worden: ‘en den optocht, waarmede hij opging naar het huis des Heeren’, als hij nl., voorafgegaan door zijne lijfwacht en gevolgd door zijn huis, ging offeren. Misschien is de kunstig aangelegde weg bedoeld, die van het paleis naar den tempel opwaarts voerde. Het opdragen der brandoffers in het voorhof der priesters kon de heidensche koningin niet bijwonen. - Toen de koningin dit alles zag, was er geen geest meer in haar, d.w.z. zij stond verstomd en was geheel buiten zich zelve.
- voetnoot6)
- Gr.: ‘uwe vrouwen’.
- voetnoot7)
- Gr.: ‘dewijl de Heer Israël liefheeft om het tot in eeuwigheid in stand te houden’. Dit komt overeen met II Par. IX 8.
- voetnoot8)
- Deze bemerking gaf den schrijver aanleiding tot den in v. 11 en 12 volgenden tusschenzin, die met eene zelfde bemerking sluit.
- voetnoot9)
- De vloot van Hiram maakte met die van Salomon ééne handelsvloot uit. Zie IX noot 29. Het met thyjahout vertaalde Hebr.: ‘ʽalmoeggim’ is volgens velen het kostbare sandelhout van Indië.
- voetnoot10)
- Zie II Par. IX noot 6.
- voetnoot11)
- Het gewicht, want het geld werd oudtijds gewogen. De gewone jaarlijksche inkomsten van de kroon bedroegen zeshonderd zes en zestig talenten goud. Hoeveel dit naar onzen standaard van munten en gewichten bedraagt, wordt zeer verschillend berekend: volgens de matigste berekening negen, volgens de hoogste ruim dertig millioen gulden. - Hieronder zijn waarschijnlijk de schattingen begrepen, die de onderworpen volken, Edom, Moab enz. moesten opbrengen. Het volgende vers geeft de buitengewone inkomsten aan.
- voetnoot12)
- II Par. IX 14 vertaalt de Vulg. dezelfde Hebr. woorden door: ‘de afgezanten van de verschillende volken’; de nieuweren vertalen meestal: ‘de rondtrekkende kooplieden’ of kramers. De verder genoemde kooplieden zijn dan de groothandelaars. De door kleinhandelaars vertaalde woorden der Vulg.: ‘scruta vendentes’, eigenlijk: ‘de vodden verkoopers’, staan niet in den grondtekst noch in de Septuag. Arabië beteekent hier waarschijnlijk de aan Palestina grenzende Syrisch-Arabische woestijn. De oversten zijn vermoedelijk Salomon's stadhouders in de aan hem onderworpen niet-Israëlietische landen. Bij hunne bezoeken aan den koning brachten zij geschenken mede.
- voetnoot13)
- Rondassen (v. 16), groote ovale schilden, behoorden tot de zware en volkomen wapenrusting der zwaargewapenden, en kleine schilden (v. 17) dienden voor de lichtgewapenden van Salomon's lijfwacht (XIV 27), die deze pronkschilden bij plechtige gelegenheden droeg. Voor allerzuiverst (v. 16) en gekeurd (v. 17) goud heeft het Hebr. beide malen waarschijnlijk geplet goud. In plaats van driehonderd minen heeft de grondtekst drie minen, d.i. driehonderd sikkelen (vgl. II Par. IX 16). Zie voor het huis van het Libanonwoud VII 2.
- voetnoot14)
- Waarschijnlijk waren alleen die deelen van den troon met (Hebr.) ‘zuiver’ goud belegd, die niet van elpenbeen waren. Deze troon was geplaatst in de troonzaal van VII 7.
- voetnoot15)
- Volgens sommigen een rond verhemelte, dat het achterste gedeelte of de zitplaats overdekte. Naar de Septuag. kan men vertalen: ‘een stierekop was van achteren aan den troon’ Volgens II Par. IX 18: ‘een gouden voetbank’. Voor armen heeft de Vulg en het Hebr. eigenlijk: ‘handen’; de armleuningen zijn bedoeld. Leeuwen als zinnebeelden der koninklijke macht.
- voetnoot16)
- Naar de Septuag. - waren bovendien ook ‘de waschbekkens van goud’.
- voetnoot17)
- Naar de opvatting der Vulgaat hier en II Par. IX 21 dreef Salomon's vloot handel op de Phenicische volksplanting Tharsis of Tartessus in Spanje. Zilver werd in Spanje overvloedig gevonden; goud en olifantstanden of ivoor enz. konden te Tartessus worden aangebracht door de Phenicische handelsvloot van de Afrikaansche westkust. Naar het Hebr. en de Septuag.: ‘Want de koning had Tharsisschepen op zee, met de schepen van Hiram; eens in de drie jaar kwamen de Tharsisschepen aan, beladen met goud’ enz. De schepen, die van Phenicië naar Tharsis voeren, waren groote koopvaardijschepen, zoodat Tharsisschepen zooveel is als schepen van de grootste soort. Zie XXII 49. Op zee kan de Roode en de Indische Zee beteekenen, zoodat ook hier, gelijk IX 26-28, van de vaart op Ophir gesproken wordt. Zie IX noot 30 en II Par. IX noot 11 en 12.
- voetnoot18)
- Septuag. en II Par. IX 23: ‘alle koningen der aarde’.
- voetnoot19)
- Zie IV 26. Voor versterkte steden heeft het Hebr. en II Par. IX 25 ‘wagensteden’; zie IX 19.
- voetnoot20)
- Coa is volgens de Assyriologen Oost-Cilicië; deze landstreek leverde, volgens Herod. III 90, nog aan de Perzen jaarlijks ‘driehonderd en zestig witte paarden’. Voor Egypte, Hebr.: ‘Mizraïm’, dat in de oudheid geen paarden uitvoerde, maar dikwerf van elders kreeg, moet men waarschijnlijk Muzr of Muzri lezen. Dit was in de hooge oudheid het zuidelijk van den Taurus tot bijna aan den Orontes zich uitstrekkende rijk van Noord-Syrië, dat o.a. ook een deel van Cilicië omvatte. Nog onder Salmanasar II wordt een klein rijk Muzri naast Coa vermeld.
- voetnoot21)
- Septuag.: ‘en zóó (tegen dien prijs) werden er (paarden, wellicht ook wagens) uitgevoerd voor al de koningen der Hetheërs en de koningen van Syrië. Zie voor de Hetheërs Jos. I noot 2.