De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VII.
|
1. Domum autem suam aedificavit Salomon tredecim annis, et ad perfectum usque perduxit. Infra IX 10. | 1. Zijn huis nu bouwde Salomon in dertien jaar en bracht het tot voltooiingGa naar voetnoot1). |
2. AEdificavit quoque domum saltus Libani centum cubitorum longitudinis, et quinquaginta cubitorum latitudinis, et triginta cubitorum altitudinis: et quatuor deambulacra inter columnas cedrinas: ligna quippe cedrina exciderat in columnas. | 2. Hij bouwde namelijk het huis van het LibanonwoudGa naar voetnoot2), honderd el lang en vijftig el breed en dertig el hoog; en vier galerijen tusschen cederen zuilen; want hij had cederen stammen tot zuilen gehouwenGa naar voetnoot3). |
3. Et tabulatis cedrinis vestivit totam cameram, quae quadraginta quinque columnis sustentabatur. Unus autem ordo habebat columnas quindecim | 3. En met cederen planken beschoot hij de gansche zoldering, die op vijf en veertig zuilen steunde. Elke rij nu telde vijftien zuilen, |
[pagina 681]
4. Contra se invicem positas, | 4. die tegenover elkander stonden, |
5. Et e regione se respicientes, aequali spatio inter columnas, et super columnas quadrangulata ligna in cunctis aequalia. | 5. zoodat zij op elkander zagen, met gelijke tusschenruimte tusschen de zuilen; en op de zuilen lagen vierkante balken, die in alles gelijk warenGa naar voetnoot4). |
6. Et porticum columnarum fecit quinquaginta cubitorum longitudinis, et triginta cubitorum latitudinis: et alteram porticum in facie majoris porticus: et columnas, et epistylia super columnas. | 6. En hij maakte een voorportaal met zuilen, vijftig el lang en dertig el breed; en een ander voorportaal vóór het grootere voorportaal met zuilen en eene afdekking op de zuilenGa naar voetnoot5). |
7. Porticum quoque solii, in qua tribunal est, fecit: et texit lignis cedrinis a pavimento usque ad summitatem. | 7. Voorts maakte hij het voorportaal des troonsGa naar voetnoot6), waarin de rechtbank is, en beschoot het met cederhout van den vloer tot boven toe. |
8. Et domuncula, in qua sedebatur ad judicandum, erat in media porticu, simili opere. Domum quoque fecit filiae Pharaonis (quam uxorem duxerat Salomon) tali opere, quali et hanc porticum. Supra III 1. | 8. En het kleine huis, waarin men om recht te spreken zitting hield, bevond zich in het midden van het voorportaal, in denzelfden trant gemaaktGa naar voetnoot7). Voorts maakte hij voor de dochter van Pharao (die Salomon tot vrouw had genomen) een huis in denzelfden trant, waarin ook dit voorportaal gemaakt wasGa naar voetnoot8). |
9. Omnia lapidibus pretiosis, qui ad normam quandam atque mensuram tam intrinsecus quam extrinsecus serrati erant: a fundamento usque ad summitatem parietum, et extrinsecus usque ad atrium majus. | 9. Alles was van kostelijke steenen, die naar zekeren regel en maat waren gezaagd, zoo binnen als buiten, van den grondslag tot aan het boveneinde der muren, en buiten tot aan het grootere voorhof. |
10. Fundamenta autem de lapidibus pretiosis, lapidibus magnis decem sive octo cubitorum. | 10. En de grondslagen waren van kostelijke steenen, groote steenen van tien tot acht el. |
11. Et desuper lapides pretiosi | 11. En daarbovenGa naar voetnoot9) waren het kos- |
[pagina 682]
aequalis mensurae secti erant, similiterque de cedro. | telijke steenen, in gelijke maat gehouwen, en evenzoo was het met het cederhout. |
12. Et atrium majus rotundum trium ordinum de lapidibus sectis, et unius ordinis de dolata cedro: necnon et in atrio domus Domini interiori, et in porticu domus. | 12. En het grootere voorhof had rondom drie rijen gehouwen steenen en ééne rij bewerkt cederhout, evenals ook aan het binnenste voorhof van het huis des Heeren en naa het voorportaal van het huisGa naar voetnoot10). |
13. Misit quoque rex Salomon, et tulit Hiram de Tyro, | 13. Voorts zond koning Salomon en liet Hiram uit Tyrus komenGa naar voetnoot11), |
14. Filium mulieris viduae de tribu Nephthali, patre Tyrio, artificem aerarium, et plenum sapientia, et intelligentia, et doctrina ad faciendum omne opus ex aere. Qui cum venisset ad regem Salomonem, fecit omne opus ejus. | 14. den zoon eener weduwvrouw, uit den stam NephthaliGa naar voetnoot12), wiens vader een Tyriër was, eenen meester in koperwerk en vol wijsheid en doorzicht en kennis om allerlei werk in koper te vervaardigen. En toen hij bij koning Salomon was gekomen, vervaardigde hij al zijn werk. |
15. Et finxit duas columnas aereas, decem et octo cubitorum altitudinis columnam unam: et linea duodecim cubitorum ambiebat columnam utramque. Jer. LII 21. | 15. En hij vormde de twee koperen zuilen; elke zuil was achttien el hoog; en een lijn van twaalf el omspande elke zuilGa naar voetnoot13). |
16. Duo quoque capitella fecit, quae ponerentur super capita columnarum, fusilia ex aere: quinque cubitorum altitudinis capitellum unum, et quinque cubitorum altitudinis capitellum alterum: | 16. Ook twee kapiteelen maakte hij, om boven op de zuilen gezet te worden, uit koper gegoten; vijf el was de hoogte van het eene kapiteel en vijf el de hoogte van het andere kapiteel; |
17. Et quasi in modum retis, et catenarum sibi invicem miro opere contextarum. Utrumque capitellum columnarum fusile erat: septena | 17. en als op de wijze van vlechtwerk en van kunstig in elkaar gevlochten ketentjes. Elk kapiteel der zuilen was gegoten; zeven rijen |
[pagina 683]
versuum retiacula in capitello uno, et septena retiacula in capitello altero. | vlechtwerk waren op het eene kapiteel en zeven rijen vlechtwerk op het andere kapiteel. |
18. Et perfecit columnas, et duos ordines per circuitum retiaculorum singulorum, ut tegerent capitella, quae erant super summitatem, malogranatorum: eodem modo fecit et capitello secundo. | 18. En hij voltooide de zuilen met twee rijen granaatappelen rondom elk vlechtwerk, om de kapiteelen, die op den top waren, te bedekken; op dezelfde wijze maakte hij het ook aan het tweede kapiteel. |
19. Capitella autem, quae erant super capita columnarum, quasi opere lilii fabricata erant in porticu quatuor cubitorum. | 19. En de kapiteelen, op den top der zuilen, waren als een leliënwerk vervaardigd, in het voorportaal, van vier el. |
20. Et rursum alia capitella in summitate columnarum desuper juxta mensuram columnae contra retiacula: malogranatorum autem ducenti ordines erant in circuitu capitelli secundi. | 20. En nog andereGa naar voetnoot14) kapiteelen waren boven op den top der zuilen, naar de maat der zuil, tegen het vlechtwerk; en er waren tweehonderd granaatappels in rijen rondom het tweede kapiteel. |
21. Et statuit duas columnas in porticu templi: cumque statuisset columnam dexteram, vocavit eam nomine Jachin: similiter erexit columnam secundam: et vocavit nomen ejus Booz. | 21. En hij richtte de twee zuilen op aan het voorportaal des tempels, en toen hij de rechterzuil had opgericht, noemde hij haar met den naam Jachin; evenzoo richtte hij de tweede zuil op en noemde haren naam BoözGa naar voetnoot15). |
22. Et super capita columnarum opus in modum lilii posuit: perfectumque est opus columnarum. | 22. En op den top der zuilen plaatste hij een leliënwerk; zoo was het werk van de zuilen voltooid. |
23. Fecit quoque mare fusile decem cubitorum a labio usque ad labium, rotundum in circuitu: quinque cubitorum altitudo ejus, et resticula triginta cubitorum cingebat illud per circuitum. II Par. IV 2. | 23. Voorts maakte hij de zeeGa naar voetnoot16), gegoten werk, tien el van rand tot rand, rond van omtrek; vijf el was hare hoogte, en een snoer van dertig el omspande haar in het rond. |
24. Et sculptura subter labium circuibat illud decem cubitis am- | 24. En beeldwerk omgaf haar onder den rand, tien el, de zee |
[pagina 684]
biens mare: duo ordines sculpturarum striatarum erant fusiles. | omkransend; twee rijen gegroefde figuren waren er, gegoten werkGa naar voetnoot17). |
25. Et stabat super duodecim boves, e quibus tres respiciebant ad aquilonem, et tres ad occidentem, et tres ad meridiem, et tres ad orientem, et mare super eos desuper erat: quorum posteriora universa intrinsecus latitabant. | 25. En zij stond op twaalf runderenGa naar voetnoot18), van welke drie naar het noorden zagen en drie naar het westen en drie naar het zuiden en drie naar het oosten, en de zee was boven op hen; en al hunne achterdeelen waren binnenwaarts verborgen. |
26. Grossitudo autem luteris, trium unciarum erat: labiumque ejus, quasi labium calicis, et folium repandi lilii: duo millia batos capiebat. | 26. De dikte nu van het bekken was drie duimGa naar voetnoot19); en zijn rand was als de rand van een beker en de kelk van een geopende lelie; zij hield twee duizend batGa naar voetnoot20). |
27. Et fecit decem bases aeneas, quatuor cubitorum longitudinis bases singulas, et quatuor cubitorum latitudinis, et trium cubitorum altitudinis. | 27. En hij maakte tien onderstellen, van koper; vier el was elk onderstel lang en vier el breed en drie el hoog. |
28. Et ipsum opus basium, interrasile erat: et sculpturae inter juncturas. | 28. Aldus was het maaksel der onderstellenGa naar voetnoot21): zij hadden lijsten en tusschen de verbindingen waren figuren. |
29. Et inter coronulas et plectas, leones et boves et cherubim: et in juncturis similiter desuper: et subter leones, et boves quasi lora ex aere dependentia. | 29. En tusschen de kroonlijsten en het vlechtwerk waren leeuwen en runderen en cherubijnen; en eveneens op de verbindingen van boven; en onder de leeuwen en runderen waren als afhangende slingers in koper. |
30. Et quatuor rotae per bases singulas, et axes aerei: et per quatuor partes quasi humeruli subter luterem fusiles, contra se invicem respectantes. | 30. En aan elk onderstel waren vier raderen en assen van koper; en op de vier hoeken waren als schouderstukken onder het bekken, gegoten werk, tegenover elkander geplaatst. |
[pagina 685]
31. Os quoque luteris intrinsecus erat in capitis summitate: et quod forinsecus apparebat, unius cubiti erat totum rotundum, pariterque habebat unum cubitum et dimidium: in angulis autem columnarum variae caelaturae erant: et media intercolumnia, quadrata non rotunda. | 31. En de mond voor het bekkenGa naar voetnoot22) was binnenwaarts, boven aan het kapiteel; en wat men van buiten zag, was één el en gansch rond, en in het geheel mat het anderhalve el; en op de hoeken der pilasters was velerlei snijwerk; en wat in het midden was tusschen de pilasters was vierkant, niet rond. |
32. Quatuor quoque rotae, quae per quatuor angulos basis erant, cohaerebant sibi subter basim: una rota habebat altitudinis cubitum et semis. | 32. Voorts de vier raderen, aan de vier hoeken van het onderstel, waren beneden het onderstel aan elkander verbonden; elk rad was anderhalf el hoog. |
33. Tales autem rotae erant quales solent in curru fieri: et axes earum, et radii, et canthi, et modioli, omnia fusilia. | 33. De raderen nu waren dusdanig, gelijk zij gewoonlijk aan een wagen gemaakt zijn; en hunne assen en spaken en velgen en naven, alles was gegoten. |
34. Nam et humeruli illi quatuor per singulos angulos basis unius, ex ipsa basi fusiles et conjuncti erant. | 34. Want ook die vier schouderstukken, aan de vier hoeken van elk onderstel, uit het onderstel zelf uitstekend, waren gegoten en saamverbonden. |
35. In summitate autem basis erat quaedam rotunditas dimidii cubiti, ita fabrefacta, ut luter desuper posset imponi, habens caelaturas suas, variasque sculpturas ex semetipsa. | 35. En boven aan het onderstel was een soort van rondte van een halve el, zóó ingericht, dat het bekken daarop kon gezet worden, met snijwerk en velerlei beeldwerk daarop. |
36. Sculpsit quoque in tabulatis illis, quae erant ex aere, et in angulis, cherubim, et leones, et palmas, quasi in similitudinem hominis stantis, ut non caelata, sed apposita per circuitum viderentur. | 36. En hij graveerde op de bladen van koper en op de hoeken cherubijnen en leeuwen en palmen, ongeveer naar de gelijkenis van een rechtopstaand mensch, zoodat zij niet gedreven, maar er rondom geplaatst schenen. |
37. In hunc modum fecit decem bases, fusura una, et mensura, sculpturaque consimili. | 37. Op die wijze maakte hij de tien onderstellen, één gietsel en maat en eenerlei beeldwerk. |
38. Fecit quoque decem luteres aeneos: quadraginta batos capiebat luter unus, eratque quatuor cubitorum: singulos quoque luteres per singulas, id est, decem bases, posuit. | 38. Voorts maakte hij tien bekkens van koper; veertig bat hield elk bekken, en elk was vier el; en elk bekken plaatste hij op een, te weten van de tien onderstellen. |
39. Et constituit decem bases, quinque ad dexteram partem templi, et quinque ad sinistram: mare | 39. En hij plaatste de tien onderstellen, vijf aan de rechterzijde des tempels en vijf aan de linkerzijde; |
[pagina 686]
autem posuit ad dexteram partem templi contra orientem ad meridiem. | de zee echter stelde hij aan de rechterzijde des tempels naar het zuidoostenGa naar voetnoot23); |
40. Fecit ergo Hiram lebetes, et scutras, et hamulas, et perfecit omne opus regis Salomonis in templo Domini. | 40. Ook maakte Hiram de bakken en schalen en vorkenGa naar voetnoot24); en hij voltooide al het werk van koning Salomon in den tempel des Heeren: |
41. Columnas duas, et funiculos capitellorum super capitella columnarum duos: et retiacula duo, ut operirent duos funiculos, qui erant super capita columnarum. | 41. twee zuilen en twee smalle bandenGa naar voetnoot25) aan de kapiteelen op de toppen der zuilen en twee vlechtwerken om de beide banden boven op de zuilen te bedekken; |
42. Et malogranata quadringenta in duobus retiaculis: duos versus malogranatorum in retiaculis singulis, ad operiendos funiculos capitellorum, qui erant super capita columnarum. | 42. en vierhonderd granaatappels aan de beide vlechtwerken: twee rijen granaatappels aan elk vlechtwerk, om de banden aan de kapiteelen boven op de zuilen te bedekken; |
43. Et bases decem, et luteres decem super bases. | 43. en tien onderstellen en tien bekkens op de onderstellen; |
44. Et mare unum, et boves duodecim subter mare. | 44. en de eene zee en twaalf runderen onder de zee; |
45. Et lebetes, et scutras, et hamulas, omnia vasa, quae fecit Hiram regi Salomoni in domo Domini, de aurichalco erant. | 45. en de bakken en schalen en vorkenGa naar voetnoot26); al het gereedschap, dat Hiram voor koning Salomon aan het huis des Heeren maakte, was van goudbrons. |
46. In campestri regione Jordanis fudit ea rex in argillosa terra, inter Sochoth et Sarthan. | 46. In de Jordaanvlakte goot ze de koning in leemachtige aardeGa naar voetnoot27), tusschen Sochoth en Sarthan. |
47. Et posuit Salomon omnia vasa: propter multitudinem autem nimiam non erat pondus aeris. | 47. En Salomon plaatste al het gereedschap; en vanwege de overgroote menigte was er geen wegen aan het koper. |
48. Fecitque Salomon omnia vasa in domo Domini: altare aureum, et | 48. En Salomon vervaardigde al het gereedschap voor het huis des Heeren: het gouden altaarGa naar voetnoot28) en de |
[pagina 687]
mensam, super quam ponerentur panes propositionis, auream: | gouden tafel, waarop de toonbrooden moesten gelegd worden; |
49. Et candelabra aurea, quinque ad dexteram, et quinque ad sinistram contra oraculum ex auro puro: et quasi lilii flores, et lucernas desuper aureas: et forcipes aureos, | 49. en de gouden kandelaars, vijf rechts en vijf links, vóór de godspraak, van zuiver goud en als leliekelken, en daarop de gouden lampenGa naar voetnoot29), en de gouden snuiters; |
50. Et hydrias, et fuscinulas, et phialas, et mortariola, et thuribula, de auro purissimo: et cardines ostiorum domus interioris Sancti sanctorum, et ostiorum domus templi, ex auro erant. | 50. en de kruiken en tangen en schalen en vijzels en wierookvatenGa naar voetnoot30), van allerzuiverst goud; en de hengsels der deuren van het binnenste huis, het Heilige der heiligen, en der deuren van het huis des tempels waren van goud. |
51. Et perfecit omne opus quod faciebat Salomon in domo Domini, et intulit quae sanctificaverat David pater suus, argentum et aurum, et vasa, reposuitque in thesauris domus Domini. II Par. V 1. | 51. Zoo voltooide Salomon het gansche werk, dat hij gemaakt had voor het huis des Heeren, en bracht er datgene binnen, wat zijn vader David geheiligd had, het goud en het zilverGa naar voetnoot31), en legde het in de schatkamers van het huis des Heeren. |
- voetnoot1)
- Dertien jaar, gerekend van de voltooiing des tempels; aan beide bouwwerken, den tempel en het paleis, besteedde Salomon twintig jaar; zie IX 10. De thans volgende beschrijving geeft geene duidelijke voorstelling van het paleis en zijne afzonderlijke deelen; zij is daartoe te onvolledig. Daarbij komt, dat de beteekenis van vele bouwkundige termen in den Hebr. tekst verloren is gegaan en dat dientengevolge de tekst zelf niet ongeschonden tot ons is gekomen. Naar het Hebr.: ‘en hij voltooide zijn gansche huis’ of paleis, dat verschillende gebouwen omvatte, welke hier achtereenvolgens worden beschreven: het huis van het Libanonwoud (v. 2-5), de zuilenzaal met voorportaal (v. 6), de troon- of rechtzaal (v. 7), het woonhuis van Salomon en dat van Pharao's dochter (v. 8).
- voetnoot2)
- Dit gebouw werd aldus geheeten, omdat het als een Libanonwoud was door zijne vele cederen zuilen; vgl. X 17 en Is. XXII 8.
- voetnoot3)
- Naar het Hebr. rustte het gebouw of de vertrekken der bovenverdiepingen gelijkvloers ‘op vier rijen cederen zuilen, met cederen balken op de zuilen’. Deze vier rijen vormden derhalve de wandelplaats, bestaande uit vier galerijen tusschen cederen zuilen.
- voetnoot4)
- De Vulgaat spreekt in v. 3b tot v. 5 nog van de zuilen der benedengalerijen. Het Hebr. is duister en gedeeltelijk onverstaanbaar.
- voetnoot5)
- De gebouwen, waarvan in v. 6 en 7 gesproken wordt, heeten beide voorportaal, met betrekking tot het daar achter gelegen woonhuis des konings. Het hier in v. 6 bedoelde gebouw noemt men gewoonlijk de zuilenzaal; het bestond nl. uit zuilen of kolommen en was derhalve eene galerij, die men binnentrad door een kleiner voorportaal en die (naar de Vulg.) eene afdekking had op de zuilen, derhalve eene overdekte galerij.
- voetnoot6)
- Gewoonlijk de troonzaal genoemd. Daarin stond de X 18-20 beschreven troon van Salomon. Zij diende ook tot rechtzaal en was geen open galerij, maar had met cederhout beschoten wanden.
- voetnoot7)
- Naar den grondtekst is hier sprake van ‘het huis, waarin (Salomon) woonde’. Dit was gelegen ‘in het andere’, een afzonderlijk, ‘voorhof’, en wel ‘achter de zaal’, waarvan v. 7 gesproken werd.
- voetnoot8)
- Naar Oostersch gebruik had de koningin (zie III 1) eene afzonderlijke woning.
- voetnoot9)
- Boven de grondslagen, waar de muren zich verhieven boven den grond.
- voetnoot10)
- Het grootere voorhof had rondom een muur, opgetrokken uit drie rijen enz.; evenals, zie VI 36. Het voorportaal van het huis is wellicht het andere voorhof aan Salomon's woonhuis; zie noot 7.
- voetnoot11)
- Volgens II Par. II had Salomon vóór den tempelbouw in een brief aan koning Hiram van Tyrus o.a. gevraagd om een ervaren werkmeester in goud en zilver, in koper en ijzer, en had deze koning zijnen naamgenoot Hiram onmiddellijk afgezonden. Het verleden zond enz. beteekent dus, gelijk ook het Hebr. toelaat, had gezonden. Gedurende de zeven jaren van den tempelbouw kon hij de hier verder beschreven kunstwerken en gereedschappen voor den tempel vervaardigen.
- voetnoot12)
- II Par. II 14 is zijne moeder ‘uit de dochters van Dan’, d.i. volgens sommigen uit de stad Dan in het stamgebied van Nephthali. Anderen veronderstellen op een der beide plaatsen eene schrijffout. T.a.p. wordt Hiram's bedrevenheid geroemd in het bewerken van goud en zilver, koper en ijzer, marmer en hout enz.
- voetnoot13)
- Gr.: ‘En hij goot (zie v. 46) de twee zuilen voor het portaal des tempels’. Uit die vertaling en Jer. LII 21 blijkt, dat de zuilen van binnen hol waren en de dikte van het koper of brons vier vingers was.
- voetnoot14)
- De woorden nog andere staan niet in het Hebreeuwsch. Het overige is ook daar onverstaanbaar.
- voetnoot15)
- De plaats, waar de twee zuilen stonden, in of aan het voorportaal, is onbekend. Uit Jer. LII 23 kan men opmaken, dat zij niet van alle zijden vrijstonden. Zij dienden echter niet tot steun. Ook vóór de Egyptische tempels stonden, ter zijde van den ingang, twee obelisken. - Het Hebr. woord Jachin beteekent: ‘Hij grondvest’ of ‘bevestigt’; Boöz, Hebr.: ‘Boʽaz’, vermoedelijk: ‘in hem is kracht’; spreekt men uit: ‘Baʽoz’, d.i. met kracht, dan vormen beide woorden één zin: ‘Hij bevestigt met kracht’. Omdat elke zuil daarvan misschien één woord droeg, werden zij spoedig zoo genoemd. De zuilen waren dus zinnebeelden van hechtheid en kracht; zij verzinlijkten waarschijnlijk de gedachte, dat de tempel bestemd was om bestendig de woonstede Gods te midden van zijn getrouw volk te blijven.
- voetnoot16)
- Het groote koperen waschvat (vgl. Exod. XXX 18 volg.), dat om zijn grooten omvang de zee werd genaamd.
- voetnoot17)
- Dat beeldwerk bestond naar het Hebr. uit ‘kolokwinten’ of ‘bloemknoppen’ (zie VI noot 16), en wel (Septuag.) ‘tien op de el’. Daar deze bandvormige versiering in een dubbele rij den buitenrand der zee omgaf, waren er in het geheel zeshonderd van die figuren aangebracht. Hebr.: ‘twee rijen kolokwinten (of “bloemknoppen”), gegoten bij hare gieting’, d.w.z. te gelijk met de zee gegoten. Zie II Par. IV noot 3 en 4.
- voetnoot18)
- Gelijk het waschvat van koper of brons gegoten, IV Reg. XVI 17.
- voetnoot19)
- Naar het Hebr. II Par. IV 5 was de dikte van het koper of brons ‘een palm’. - In de zee ‘wieschen zich de priesters’, t.a.p. v. 6. De tien waschvaten, welker onderstellen van v. 27 af beschreven worden, dienden ‘om daarin alles te wasschen wat men ten brandoffer zou offeren’ (t.a.p.), d.w.z. om het vleesch voor de brandoffers af te spoelen.
- voetnoot20)
- Zie Is. V noot 10.
- voetnoot21)
- De beschrijving der onderstellen, hoe uitvoerig ook (tot v. 37), geeft er geen duidelijke voorstelling van. De reden hiervan is dezelfde als in noot 1 is aangegeven.
- voetnoot22)
- Waarschijnlijk de ronde opening, waarin het waschvat paste.
- voetnoot23)
- Hij plaatste de onderstellen, vijf ten zuiden en vijf ten noorden van het voorportaal des tempels. De koperen zee iets meer vooruit dan de onderstellen van de zuidzijde.
- voetnoot24)
- Wat hier tot v. 50 volgt, keert bijna woordelijk terug II Par. IV 11 - V 1. Waarschijnlijk zijn bedoeld de bakken om de asch te verzamelen, die met (Hebr.) ‘de schoppen’ van het altaar werd verwijderd, en ‘de offerschalen’, om het bloed op te vangen bij het slachten der offerdieren.
- voetnoot25)
- Voor banden, tweemaal in dit en eens in het volg. vers heeft het Hebr.: ‘goellooth’, dat waarschijnlijk een bolvormig versiersel beteekent.
- voetnoot26)
- Zie noot 24.
- voetnoot27)
- d.i. In vormen, welke in de leemachtige aarde waren gemaakt. Dit verrichtte de koning door Hiram; Gr.: ‘goot hij’, te weten Hiram. Zulk een leemachtige grond werd gevonden o.a. tusschen Sochoth en Sarthan, waarschijnlijk twee tegenover elkander gelegen plaatsen aan de oevers van den Jordaan.
- voetnoot28)
- Het reukaltaar.
- voetnoot29)
- In den vorm van leliekelken was de versiering aan het bovenste gedeelte of aan de armen der gouden kandelaars, en daarop stonden de gouden lampen. Vgl. Exod. XXV 31-40.
- voetnoot30)
- Hebr. waarschijnlijk: ‘en de schalen, messen (letterlijk “knijpers”), offerschalen, schotels, komforen’.
- voetnoot31)
- d.i. Wat David van den gemaakten krijgsbuit aan God had toegeheiligd. Zie II Reg. VIII 7-12 en vgl. I Par. XXVI 20, 26.