De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 674]
| |||||||||||||||||||
Caput VI.
|
1. Factum est ergo quadringentesimo et octogesimo anno egressionis filiorum Israel de terra AEgypti, in anno quarto, mense Zio, (ipse est mensis secundus) regni Salomonis super Israel, aedificari coepit domus Domino. II Par. III 1. | 1. Het geschiedde dan in het jaar vierhonderd tachtig na den uittocht der kinderen van Israël uit het land Egypte, in het vierde jaar der regeering van Salomon over Israël, in de maand Zio (dat is de tweede maand), dat men begon voor den Heer een huis te bouwenGa naar voetnoot1). |
2. Domus autem, quam aedificabat rex Salomon Domino, habebat sexaginta cubitos in longitudine, et viginti cubitos in latitudine, et triginta cubitos in altitudine. | 2. Het huis nu, dat koning Salomon voor den Heer bouwde, had zestig el in de lengte en twintig el in de breedte en dertig el in de hoogteGa naar voetnoot2). |
3. Et porticus erat ante templum viginti cubitorum longitudinis, juxta mensuram latitudinis templi: et habebat decem cubitos latitudinis ante faciem templi. | 3. En vóór den tempel was het voorportaal, twintig el lang, naar de maat der breedte van den tempel; en het had tien el in de breedte aan de voorzijde van den tempelGa naar voetnoot3). |
[pagina 675]
4. Fecitque in templo fenestras obliquas. | 4. En hij maakte in den tempel schuins toeloopende venstersGa naar voetnoot4). |
5. Et aedificavit super parietem templi tabulata per gyrum, in parietibus domus per circuitum templi et oraculi, et fecit latera in circuitu. | 5. En hij bouwde tegen den muur des tempels rondom verdiepingen, aan de muren des huizes rondom den tempel en de godspraak; en hij maakte zijvertrekken rondomGa naar voetnoot5). |
6. Tabulatum, quod subter erat, quinque cubitos habebat latitudinis, et medium tabulatum sex cubitos latitudinis, et tertium tabulatum septem habens cubitos latitudinis. Trabes autem posuit in domo per circuitum forinsecus, ut non haererent muris templi. | 6. De onderste verdieping had vijf el in de breedte, en de middelste verdieping zes el in de breedte, en de derde verdieping had zeven el in de breedte. Maar de binten legde hij aan het huis zoo rondom van buiten aan, dat zij niet in de tempelmuren ingrepenGa naar voetnoot6). |
7. Domus autem cum aedificaretur, de lapidibus dolatis atque perfectis aedificata est: et malleus, et securis, et omne ferramentum non sunt audita in domo cum aedificaretur. | 7. Het huis nu, bij zijnen opbouw, werd gebouwd van behouwen en afgewerkte steenenGa naar voetnoot7); en hamer noch bijl noch eenig ijzeren gereedschap werd aan het huis, bij zijnen opbouw, gehoord. |
8. Ostium lateris medii in parte erat domus dextrae: et per cochleam ascendebant in medium coenaculum, et a medio in tertium. | 8. De ingang van den middelsten zijbouw was aan den kant der rechterzijde van het huisGa naar voetnoot8); en langs een wenteltrap klom men op naar de middelste verdieping en van de middelste naar de derde. |
[pagina 676]
9. Et aedificavit domum, et consummavit eam: texit quoque domum laquearibus cedrinis. | 9. Alzoo bouwde hij het huis en voltooide het; voorts dekte hij het huis met een cederen zolderingGa naar voetnoot9). |
10. Et aedificavit tabulatum super omnem domum quinque cubitis altitudinis, et operuit domum lignis cedrinis. | 10. En hij bouwde de verdieping tegen het gansche huis, vijf el hoog, en bekleedde het huis met cederhoutGa naar voetnoot10). |
11. Et factus est sermo Domini ad Salomonem, dicens: | 11. En het woord des Heeren geschiedde tot SalomonGa naar voetnoot11), zeggende: |
12. Domus haec, quam aedificas, si ambulaveris in praeceptis meis, et judicia mea feceris, et custodieris omnia mandata mea, gradiens per ea: firmabo sermonem meum tibi, quem locutus sum ad David patrem tuum. II Reg. VII 16. | 12. Aangaande dit huis, dat gij bouwt: indien gij in mijne geboden wandelt en mijne rechten nakomt en al mijne geboden onderhoudt, daarnaar u gedragende, zal Ik aan u mijn woord gestand doen, dat Ik gesproken heb tot David, uwen vader. |
13. Et habitabo in medio filiorum Israel, et non derelinquam populum meum Israel. I Par. XXII 9. | 13. En Ik zal in het midden der kinderen van Israël wonen en mijn volk Israël niet verlaten. |
14. Igitur aedificavit Salomon domum, et consummavit eam. | 14. Alzoo bouwde Salomon het huis en voltooide hetGa naar voetnoot12). |
15. Et aedificavit parietes domus intrinsecus, tabulatis cedrinis, a pavimento domus usque ad summitatem parietum, et usque ad laquearia, operuit lignis cedrinis intrinsecus: et texit pavimentum domus tabulis abiegnis. | 15. En hij beschoot de muren des huizes van binnen met cederen beschotwerk; van den vloer des huizes tot aan den bovenkant der wanden en tot aan de zoldering overtoog hij ze van binnen met cederhout; en hij belegde den vloer des huizes met dennenGa naar voetnoot13) planken. |
16. AEdificavitque viginti cubitorum ad posteriorem partem templi tabulata cedrina, a pavimento usque | 16. En hij beschoot het achterste gedeelte van den tempel, twintig el, met cederen beschotwerk van den |
[pagina 677]
ad superiora: et fecit interiorem domum oraculi in Sanctum sanctorum. | vloer tot boven toe; zoo maakte hij het binnenste huis, de godspraak, tot het Heilige der heiligenGa naar voetnoot14). |
17. Porro quadraginta cubitorum erat ipsum templum pro foribus oraculi. | 17. En veertig el was de tempel zelfGa naar voetnoot15), vóór den ingang der godspraak. |
18. Et cedro omnis domus intrinsecus vestiebatur: habens tornaturas, et juncturas suas fabrefactas et caelaturas eminentes: omnia cedrinis tabulis vestiebantur: nec omnino lapis apparere poterat in pariete. | 18. En het gansche huis was van binnen met cederhout beschoten; en het was met kunstig vervaardigde lijsten en verbindingen en uitspringend snijwerk versierd; alles was met cederhout beschoten, en geen steen was te zien aan den wandGa naar voetnoot16). |
19. Oraculum autem in medio domus, in interiori parte fecerat, ut poneret ibi arcam foederis Domini. | 19. De godspraak nu had hij in het midden des huizes, in het binnenste gedeelte, ingericht, om aldaar de ark van het verbond des Heeren te plaatsenGa naar voetnoot17). |
20. Porro oraculum habebat viginti cubitos longitudinis, et viginti cubitos latitudinis, et viginti cubitos altitudinis: et operuit illud atque vestivit auro purissimo: sed et altare vestivit cedro. | 20. De godspraak nu had twintig el in de lengte en twintig el in de breedte en twintig el in de hoogte; en hij overtoog en bekleedde haar met allerzuiverst goudGa naar voetnoot18); en ook het altaar overtoog hij met cederhoutGa naar voetnoot19). |
21. Domum quoque ante oraculum operuit auro purissimo, et affixit laminas clavis aureis. | 21. Ook het huis vóór de godspraak overtoog hij met allerzuiverst goud en hechtte de platen vast met gouden spijkersGa naar voetnoot20). |
[pagina 678]
22. Nihilque erat in templo quod non auro tegeretur: sed et totum altare oraculi texit auro. | 22. En niets was er in den tempel, dat niet met goud overtogen was; en ook het gansche altaar der godspraak overtoog hij met goud. |
23. Et fecit in oraculo duos cherubim de lignis olivarum, decem cubitorum altitudinis. | 23. En hij maakte in de godspraak twee cherubijnen van olijvenhout, tien el hoogGa naar voetnoot21). |
24. Quinque cubitorum ala cherub una, et quinque cubitorum ala cherub altera: id est, decem cubitos habentes, a summitate alae unius usque ad alae alterius summitatem. | 24. Vijf el was de eene vleugel van den cherub, en vijf el de andere vleugel van den cherub, te weten tien el van het einde van den eenen vleugel tot aan het einde van den anderen vleugel. |
25. Decem quoque cubitorum erat cherub secundus: in mensura pari, et opus unum erat in duobus cherubim, | 25. Ook tien el was de tweede cherub; bij gelijke maat was ook eenerlei de bewerking aan de twee cherubijnen; |
26. Id est, altitudinem habebat unus cherub decem cubitorum, et similiter cherub secundus. | 26. te weten de eene cherub had de hoogte van tien el, en evenzoo de andere cherub. |
27. Posuitque cherubim in medio templi interioris: extendebant autem alas suas cherubim, et tangebat ala una parietem, et ala cherub secundi tangebat parietem alterum: alae autem alterae in media parte templi se invicem contingebant. | 27. En hij plaatste de cherubijnen in het midden van den binnensten tempel; de cherubijnen nu spreidden hunne vleugels uit, en een vleugel raakte den wand, en een vleugel van den anderen cherub raakte den anderen wand; en de andere vleugels in het middelste gedeelte des tempels raakten elkanderGa naar voetnoot22). |
28. Texit quoque cherubim auro. | 28. Ook de cherubijnen overtoog hij met goud. |
29. Et omnes parietes templi per circuitum sculpsit variis caelaturis et torno: et fecit in eis cherubim, et palmas, et picturas varias, quasi prominentes de pariete, et egredientes. | 29. En al de wanden des tempels rondom besneed hij met velerlei snijwerk en lijstwerk; en hij maakte daarop cherubijnen en palmen en velerlei figuren, die als het ware uit den muur uitsprongen en naar voren kwamenGa naar voetnoot23). |
30. Sed et pavimentum domus texit | 30. Maar ook den vloer des huizes |
[pagina 679]
auro intrinsecus et extrinsecus. | overtoog hij met goud in het binnenste deel en in het buitensteGa naar voetnoot24). |
31. Et in ingressu oraculi fecit ostiola de lignis olivarum, postesque angulorum quinque. | 31. En aan den ingang van de godspraak maakte hij deuren van olijvenhout en vijfhoekige postenGa naar voetnoot25). |
32. Et duo ostia de lignis olivarum: et sculpsit in eis picturam cherubim, et palmarum species, et anaglypha valde prominentia: et texit ea auro: et operuit tam cherubim quam palmas, et cetera, auro. | 32. En de beide deuren waren van olijvenhout; en hij sneed daarop de figuur van cherubijnen en voorstellingen van palmen en zeer vooruitspringend halfverheven beeldwerkGa naar voetnoot26); en hij overtoog ze met goud en bekleedde zoowel de cherubijnen als de palmen en het overige met goud. |
33. Fecitque in introitu templi postes de ligniso livarum quadrangulatos: | 33. En hij maakte aan den ingang des tempelsGa naar voetnoot27) vierkante deurposten van olijvenhout, |
34. Et duo ostia de lignis abiegnis altrinsecus: et utrumque ostium duplex erat, et se invicem tenens aperiebatur. | 34. en twee deuren van dennenhoutGa naar voetnoot28) aan weerszijden; en elke deurvleugel was dubbel en bleef bij het openen onderling verbondenGa naar voetnoot29). |
35. Et sculpsit cherubim, et palmas, et caelaturas valde eminentes: operuitque omnia laminis aureis opere quadro ad regulam. | 35. En hij sneed cherubijnen uit en palmen en zeer vooruitspringend snijwerkGa naar voetnoot30); en hij overtoog alles met gouden platen haaks naar de rij bewerkt. |
36. Et aedificavit atrium interius tribus ordinibus lapidum politorum, et uno ordine lignorum cedri. | 36. En hij richtte het binnenste voorhof in met drie lagen gehouwen steenen en ééne rij cederen balkenGa naar voetnoot31). |
37. Anno quarto fundata est domus Domini in mense Zio: | 37. In het vierde jaar werden de grondslagen van het huis des Heeren gelegd, in de maand Zio; |
38. Et in anno undecimo, mense | 38. en in het elfde jaar, in de maand |
[pagina 680]
Bul (ipse est mensis octavus) perfecta est domus in omni opere suo, et in universis utensilibus suis, aedificavitque eam annis septem. | Bul (dat is de achtste maandGa naar voetnoot32), was het huis voltooid naar geheel zijne bewerking en met al zijne benoodigdhedenGa naar voetnoot33); zoo bouwde hij het in zeven jaarGa naar voetnoot34). |
- voetnoot1)
- Zie voor de tijdrekening na den uittocht uit Egypte de inleiding op het boek der Rechteren. Het vierde jaar van Salomon is genoegzaam zeker het jaar 969 v.Chr. De tweede maand (zie Exod. XII noot 2) valt ongeveer samen met onze maand Mei. De plaats, waar de tempel gebouwd werd, is aangegeven II Par. III 1.
- voetnoot2)
- Het huis is het eigenlijke tempelhuis, zonder het voorportaal, de voorhoven met hunne gebouwen, zuilengangen enz., een langwerpig vierkant, dat tweemaal de lengte en de breedte had van den Mosaïschen tabernakel (Exod. XXVI noot 4). Het bestond uit twee deelen, het Heilige of het schip en het Heilige der heiligen of het koor van het tempelhuis, en was niet bestemd voor het volk, dat in de voorhoven bleef. Daarom was het geen groot gebouw, niet grooter dan onze kleinere dorpskerken. Daar de hier gebruikte el (zie Ez. XL noot 6) ongeveer vijftig centimeter bedroeg, was het omtrent dertig meter lang, tien breed en vijftien hoog. Zie voor de hoogte van het Heilige der heiligen noot 18. Vgl. de kaart in het aanhangsel van ‘Ezechiël’, figuur 3 het tempelhuis en fig. 5 plan van den tempel en zijne voorhoven.
- voetnoot3)
- Het voorportaal, vóór den tempel, d.i. vóór het Heilige, was twintig el lang: de lengte is hier de langere zijde, wat wij de breedte noemen; zij kwam overeen met de breedte van het schip (vgl. Ez. XL 49 met noot 55). De tien el breedte geldt derhalve, naar onze wijze van spreken, de diepte van het voorportaal. De hoogte, hier niet aangegeven, bedroeg naar II Par. III 4 ‘honderd en twintig el’, het viervoudige van de hoogte van het schip. Sommigen vinden deze hoogte om bouwkundige redenen onwaarschijnlijk en houden dit voor eene overoude schrijffout. Maar aan den hoofdingang van de Egyptische tempels, waarnaar het plan van Salomon's tempel blijkbaar gemaakt is, stond aan weerszijden een pyloon of een op een toren gelijkend gebouw, eveneens van eene verbazende hoogte. Wat omtrent de hoogte van het voorportaal in II Par. III noot 6 staat aangeteekend, is onjuist gebleken. Van het eigenlijke tempelhuis en het voorportaal zijn nog geene overblijfselen, zelfs niet van ‘de fundamenten’, teruggevonden.
- voetnoot4)
- In den tempel, d.i. in het eigenlijke tempelhuis, schuins toeloopende of, gelijk anderen het Hebr. vertalen: ‘met latwerk gesloten’ vensters; zie Ez. XL 16. Zij dienden meer voor de luchtverversching dan om het daglicht binnen te laten, en waren aangebracht aan het bovengedeelte van den buitenmuur, boven den ombouw, die naar v. 5 het tempelhuis aan zijne drie zijden omgaf; zie noot 10.
- voetnoot5)
- Hij bouwde tegen den muur van het eigenlijke tempelhuis verdiepingen, d.w.z. een ombouw met drie (v. 6) verdiepingen, rondom, te weten om de drie zijden van het tempelhuis, niet aan de voorzijde, waar het voorportaal was. Alzoo was die ombouw rondom den tempel of het schip en rondom de godspraak, d.i. het Heilige der heiligen, aldus genaamd, omdat aldaar God zich boven het verzoendeksel tusschen de twee cherubijnen openbaarde (zie Exod. XXV 22). Hoe de ombouw in zijvertrekken was ingedeeld, wordt niet gezegd; in den tempel van Ezechiël bedroeg hun getal waarschijnlijk dertig op elke der drie verdiepingen. Vgl. Ez. XLI 6 en figuur 3 E 1, 2, 3 enz.
- voetnoot6)
- De breedte is hier wederom de diepte. Op elke verdieping werd de ombouw een el dieper. De reden daarvan geeft het Hebr.: ‘want hij had aan het (tempel-)huis rondom van buiten inkortingen aangebracht, opdat (de binten) niet in de muren van het huis ingrepen’ (vgl. Ez. XLI 6). In den tempel van Ezechiël was de muur van het tempelhuis van onderen zes el dik. Dit was wellicht ook het geval met Salomon's tempel; deze werd op ‘vijf el hoogte’ (zie v. 10) ééne el, op tien el hoogte twee el, op vijftien el hoogte drie el minder dik; in gevolge daarvan was de tweede verdieping van den ombouw ééne el dieper dan de onderste, en de bovenste of derde verdieping twee el dieper dan de onderste.
- voetnoot7)
- Hebr. waarschijnlijk: ‘van aan de steengroef afgewerkte steen’. De bemerking, dat de ombouw de muren van den tempel geheel ongedeerd liet, gaf aanleiding tot het bericht van v. 7, hetwelk de beschrijving van den ombouw onderbreekt.
- voetnoot8)
- In plaats van middelsten heeft het Grieksch ‘ondersten’. De zin is dan: de ingang tot het benedengedeelte van den ombouw was aan de rechter-of zuidzijde. Zie verder Ez. XLI 7 met de noot.
- voetnoot9)
- Hij dekte het platte dak van het tempelhuis met cederen balken en planken, en hierop lag waarschijnlijk een plat steenen dak, wellicht met eene borstwering in de rondte volgens Deut. XXII 8.
- voetnoot10)
- Waarschijnlijk was elke verdieping van den ombouw vijf el hoog, zoodat het geheele aanleunende gebouw met zolders en dak achttien tot twintig el hoog was. Daarboven verhief zich de tempelmuur nog ongeveer twaalf el (zie noot 4). In plaats van en bekleedde (wat niet kan beteekenen, dat het huis van buiten met cederhout was belegd; van het beschotwerk binnen den tempel is v. 15 volg. sprake) lezen sommigen het Hebr. aldus: ‘en (het gebouw) was aan het (tempel-)huis verbonden met cederen balken’, welke op de inkortingen van den tempelmuur rustten; zie noot 6.
- voetnoot11)
- Deze openbaring geschiedde waarschijnlijk gedurende den tempelbouw, omdat zij de beschrijving daarvan onderbreekt. De uitdrukking het woord geschiedde (vgl. IX 2 met III 5) geeft te kennen, dat het Salomon gewerd door de bediening van een profeet.
- voetnoot12)
- Hiermede wordt de beschrijving van den tempelbouw weder opgenomen. Het inwendige van het tempelhuis wordt thans beschreven, v. 15-35.
- voetnoot13)
- Hebr. waarschijnlijk: ‘cypressen’.
- voetnoot14)
- Zie Exod. XXVI 33 met noot 21 en hierboven noot 5.
- voetnoot15)
- Te weten het Heilige.
- voetnoot16)
- Naar veler opvatting van het Hebr. was het beschotwerk van cederhout versierd met ‘snijwerk van kolokwinten’, een eivormige vrucht, ‘en bloemslingers’; of volgens anderen met ‘snijwerk van bloemknoppen en bloemkelken’. Alles, d.i. de geheele wand (de vloer niet, zie v. 15 aan het einde), was met cederhout beschoten.
- voetnoot17)
- De godspraak, zie noot 5, in het midden enz., wat verklaard wordt door in het binnenste enz. Zie v. 16.
- voetnoot18)
- Het Heilige der heiligen had den vorm van een kubus of dobbelsteen. Daar het tempelhuis dertig el hoog was (v. 2), bleef er boven het Heilige der heiligen eene ruimte van tien el, waarvan de bestemming onbekend is. Misschien bevonden zich daar ‘de opperzalen’, waarvan II Par. III 9 gezegd wordt, dat zij eveneens met goud overtogen waren. Volgens anderen echter betreft de maat van dertig el (v. 2) alleen het Heilige en was het Heilige der heiligen twintig el hoog. Ook aan de Egyptische tempels was het achterste deel, wat men het koor kan noemen, lager dan het zoogenaamde schip.
- voetnoot19)
- Het altaar, dat hier bij de beschrijving van het Heilige der heiligen en in v. 22b genoemd wordt, is het gouden reukaltaar, dat eigenlijk in het Heilige stond, maar om de reden Exod. XXX noot 3 aangegeven, tot het Heilige der heiligen werd gerekend. Dit altaar overtoog, Gr.: ‘maakte’, hij van cederhout; zie v. 22b.
- voetnoot20)
- De gouden platen, waarmede hij het huis vóór de godspraak, d.i. het Heilige (v. 17), overtoog, hechtte hij aan de wanden vast met gouden spijkers; zie II Par. III 9. Het Hebr. is duister. Sommigen vertalen: ‘hij grendelde het (Heilige) toe met gouden ketenen vóór de godspraak’.
- voetnoot21)
- Deze twee cherubijnen kwamen in gestalte overeen, maar waren onderscheiden van de twee cherubijnen aan weerszijden van het verzoendeksel der ark, Exod. XXV 18. Vgl. II Par. III 10-13. Het hout van den wilden olijfboom is hard en duurzaam.
- voetnoot22)
- De cherubijnen stonden op den grond, in het midden van het Heilige der heiligen, met het aangezicht naar het Heilige (II Par. III 13), op tien el afstands van elkander. Tusschen hen en onder de vleugels, die elkander raakten, stond de ark des verbonds.
- voetnoot23)
- Hij maakte op de wanden des tempels cherubijnen en palmen en (Hebr. waarschijnlijk, zie noot 16) ‘bloemkelken’ of ‘bloemslingers’, welke de elkander afwisselende cherubijnen en palmen (vgl. Ez. XLI 18) wellicht omkransten. Het Hebr. voegt er nog dezelfde woorden aan toe, welke in v. 30 in het binnenste deel en in het buitenste vertaald zijn, d.w.z. in het Heilige der heiligen en in het Heilige; zie v. 19.
- voetnoot24)
- Zie aan het einde der vorige noot.
- voetnoot25)
- Het Hebr. vertaalt men veelal: ‘en de bovendrempel der (of met de) posten (vormde) een vijfhoek’.
- voetnoot26)
- Zie voor het Hebr. noot 23. In II Par. III 14 wordt nog melding gemaakt van ‘het voorhangsel’, tusschen het Heilige en het Heilige der heiligen; het hing vóór of waarschijnlijker achter de deuren van olijvenhout, waarvan hier sprake is.
- voetnoot27)
- Tusschen het voorportaal en het Heilige.
- voetnoot28)
- Hebr. waarschijnlijk: ‘van cypressenhout’.
- voetnoot29)
- De zin is waarschijnlijk: Elk der twee deurvleugels bestond uit twee helften of bladen en kon afzonderlijk geopend worden.
- voetnoot30)
- In het Hebr. wederom gelijk in noot 23. Wat in dit vers nog volgt, vertaalt men uit het Hebr. aldus: ‘en hij overtoog ze met goud, vlak gestreken over het snijwerk’, zoodat het gouden bekleedsel al de lijnen der figuren volgde en deed uitkomen.
- voetnoot31)
- Het binnenste voorhof of (II Par. IV 9) ‘het voorhof der priesters’. Van het daar genoemde ‘groote’ of buitenste ‘voorhof’ wordt hier geen melding gemaakt. Het binnenste voorhof, welks afmetingen niet worden aangegeven, was omgeven door een muur, die bestond uit drie lagen gehouwen steen en ééne daarop gelegde rij cederen balken. Naar Flav. Jos. (Antiq. VIII 9, 3) was deze muur drie el hoog.
- voetnoot32)
- Die ongeveer met onze maand November samenvalt.
- voetnoot33)
- Hebr.: ‘in al zijne stukken (of onderdeelen) en naar al zijne eischen’.
- voetnoot34)
- De zes maanden van Mei (v. 1) tot November niet medegerekend.