De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 665]
| |||||||||||||||||
Caput IV.
|
1. Erat autem rex Salomon regnans super omnem Israel: | 1. Koning Salomon was dan koning over geheel IsraëlGa naar voetnoot1). |
2. Et hi principes quos habebat: Azarias filius Sadoc sacerdotis: | 2. En deze waren de rijksgrooten, die hij hadGa naar voetnoot2): Azarias, de zoon van den priester SadocGa naar voetnoot3), |
3. Elihoreph, et Ahia filii Sisa scribae: Josaphat filius Ahilud a commentariis: | 3. Elihoreph en Ahia, de zonen van Sisa, schrijversGa naar voetnoot4); Josaphat, de zoon van Ahilud, kanselierGa naar voetnoot5); |
4. Banaias filius Joiadae super exercitum: Sadoc autem, et Abiathar sacerdotes. | 4. Banaïas, de zoon van Joïada, legeroverste; Sadoc echter en Abiathar, priestersGa naar voetnoot6); |
5. Azarias filius Nathan super eos qui assistebant regi: Zabud filius Nathan sacerdos, amicus regis: | 5. Azarias, de zoon van Nathan, overste dergenen, die den koning bijstonden; Zabud, de zoon van Nathan, priester, vriend des koningsGa naar voetnoot7); |
[pagina 666]
6. Et Ahisar praepositus domus: et Adoniram filius Abda super tributa. | 6. en Ahisar, gesteld over het huisGa naar voetnoot8); en Adoniram, de zoon van Abda, over de schattingenGa naar voetnoot9). |
7. Habebat autem Salomon duodecim praefectos super omnem Israel, qui praebebant annonam regi et domui ejus: per singulos enim menses in anno, singuli necessaria ministrabant. | 7. Verder had Salomon twaalf oversten over geheel Israël, die den koning en zijn hof levensmiddelen verschaften; voor elke maand toch in het jaar zorgde ieder op zijne beurt voor het noodigeGa naar voetnoot10). |
8. Et haec nomina eorum: Benhur, in monte Ephraim. | 8. En dit zijn hunne namen: Benhur, op het gebergte van EphraïmGa naar voetnoot11). |
9. Bendecar, in Macces, et in Salebim, et in Bethsames, et in Elon, et in Bethanan. | 9. Bendecar, te Macces en te Salebim en te Bethsames en te Elon en te BethananGa naar voetnoot12). |
10. Benhesed in Aruboth: ipsius erat Socho, et omnis terra Epher. | 10. Benhesed te Aruboth; deze had Socho en het geheele land EpherGa naar voetnoot13). |
11. Benadinadab, cujus omnis Nephath Dor, Tapheth filiam Salomonis habebat uxorem. | 11. Benadinadab, tot wien behoorde geheel Nephath Dor; hij had Tapheth, de dochter van Salomon, tot vrouwGa naar voetnoot14). |
12. Bana filius Ahilud regebat | 12. Bana, de zoon van Ahilud, |
[pagina 667]
Thanac et Mageddo, et universam Bethsan, quae est juxta Sarthana subter Jezrahel, a Bethsan usque Abelmehula e regione Jecmaan. | beheerde Thanac en Mageddo en geheel Bethsan, dat bij Sarthana, onder Jezraël, ligt, van Bethsan tot Abelmehula, tegenover JecmaänGa naar voetnoot15). |
13. Bengaber in Ramoth Galaad: habebat Avothiair filii Manasse in Galaad, ipse praeerat in omni regione Argob, quae est in Basan, sexaginta civitatibus magnis atque muratis, quae habebant seras aereas. | 13. Bengaber, te Ramoth-Galaäd, had Avothjaïr van den zoon van Manasses, in Galaad; hij was overste in de geheele streek Argob, die in Basan ligt, over zestig groote en ommuurde steden met koperen sluitboomenGa naar voetnoot16). |
14. Ahinadab filius Addo praeerat in Manaim. | 14. Ahinadab, de zoon van Addo, was overste te ManaïmGa naar voetnoot17). |
15. Achimaas in Nephthali: sed et ipse habebat Basemath filiam Salomonis in conjugio. | 15. Achimaäs in NephthaliGa naar voetnoot18), en ook hij had eene dochter van Salomon, Basemath, ten huwelijk. |
16. Baana filius Husi, in Aser, et in Baloth. | 16. Baäna, de zoon van Husi, in Aser en in BalothGa naar voetnoot19). |
17. Josaphat filius Pharue, in Issachar. | 17. Josaphat, de zoon van Pharue, in IssacharGa naar voetnoot20). |
18. Semei filius Eia, in Benjamin. | 18. Semeï, de zoon van Ela, in Benjamin. |
19. Gaber filius Uri, in terra Galaad, in terra Sehon regis Amorrhaei et Og regis Basan, super omnia quae erant in illa terra. | 19. Gaber, de zoon van Uri, in het land van Galaäd, in het land van Sehon, den koning der Amorrheërs, en van Og, den koning van BasanGa naar voetnoot21), over al wat in dat land wasGa naar voetnoot22). |
[pagina 668]
20. Juda et Israel innumerabiles, sicut arena maris in multitudine: comedentes, et bibentes, atque laetantes. | 20. Juda en Israël waren ontelbaar, als het zand aan de zee, in menigte; zij aten en dronken en waren vroolijkGa naar voetnoot23). |
21. Salomon autem erat in ditione sua, habens omnia regna a flumine terrae Philisthiim usque ad terminum AEgypti: offerentium sibi munera, et servientium ei cunctis diebus vitae ejus. Eccli. XLVII 15. | 21. Salomon nu had onder zijne heerschappij al de koninkrijken van den stroom van het land der Philistijnen tot aan de grens van Egypte; en zij brachten hem geschenken en waren hem onderdanig, al de dagen zijns levensGa naar voetnoot24). |
22. Erat autem cibus Salomonis per dies singulos triginta cori similae, et sexaginta cori farinae, | 22. En Salomon's mondbehoefte voor elken dag bedroeg dertig cormaten bloem en zestig cormaten meelGa naar voetnoot25), |
23. Decem boves pingues, et viginti boves pascuales, et centum arietes, excepta venatione cervorum, caprearum, atque bubalorum, et avium altilium. | 23. tien vette runderen en twintig runderen van de weide en honderd rammen, behalve het wildbraad van herten, reeën en hertebuffelsGa naar voetnoot26) en gemeste vogels. |
24. Ipse enim obtinebat omnem regionem, quae erat trans flumen, a Thaphsa usque ad Gazan, et cunctos reges illarum regionum: et habebat pacem ex omni parte in circuitu. | 24. Want hij voerde heerschappij over de geheele landstreek, die aan de overzijde van den stroom is, van Thaphsa tot aan Gaza, en over alle koningen dier streken; en hij had vrede van alle zijden rondomGa naar voetnoot27). |
[pagina 669]
25. Habitabatque Juda, et Israel absque timore ullo, unusquisque sub vite sua, et sub ficu sua, a Dan usque Bersabee cunctis diebus Salomonis. | 25. Zoo woonden Juda en Israël zonder eenige vrees, ieder onder zijnen wijnstok en onder zijnen vijgeboomGa naar voetnoot28), van Dan tot Bersabee, al de dagen van Salomon. |
26. Et habebat Salomon quadraginta millia praesepia equorum currilium, et duodecim millia equestrium. II Par. IX 25. | 26. En Salomon had veertig duizend kribben voor wagenpaarden en twaalf duizend rijpaardenGa naar voetnoot29). |
27. Nutriebantque eos supradicti regis praefecti: sed et necessaria mensae regis Salomonis cum ingenti cura praebebant in tempore suo. | 27. En voor hun voeder zorgden de bovengenoemde oversten des konings, maar ook het noodige voor de tafel van koning Salomon verschaften zij op zijn tijd met groote zorgvuldigheidGa naar voetnoot30). |
28. Hordeum quoque, et paleas equorum, et jumentorum deferebant in locum ubi erat rex, juxta constitutum sibi. | 28. Ook de gerst en het stroo voor de paarden en het trekvee brachten zij, ieder naar zijne verplichting, ter plaatse waar de koning wasGa naar voetnoot31). |
29. Dedit quoque Deus sapientiam Salomoni et prudentiam multam nimis, et latitudinem cordis quasi arenam, quae est in littore maris. | 29. Voorts gaf God aan Salomon wijsheid en zeer groote voorzichtigheid en ruimte van hart als het zand, dat aan den oever der zee isGa naar voetnoot32). |
30. Et praecedebat sapientia Salo- | 30. En de wijsheid van Salomon |
[pagina 670]
monis sapientiam omnium Orientalium et AEgyptiorum, | ging de wijsheid van alle OosterlingenGa naar voetnoot33) en Egyptenaren te boven; |
31. Et erat sapientior cunctis hominibus: sapientior Ethan Ezrahita, et Heman, et Chalcol, et Dorda filiis Mahol: et erat nominatus in universis gentibus per circuitum. Eccli. XLVII 16. | 31. en hij was wijzer dan alle menschen, wijzer dan Ethan, de Ezrahiet, en Heman en Chalcol en Dorda, de zonen van MaholGa naar voetnoot34); en hij was beroemd bij alle volken in het rond. |
32. Locutus est quoque Salomon tria millia parabolas: et fuerunt carmina ejus quinque et mille. | 32. Salomon sprak ook drie duizend spreuken, en zijne liederen waren duizend en vijfGa naar voetnoot35). |
33. Et disputavit super lignis a cedro, quae est in Libano, usque ad hyssopum, quae egreditur de pariete: et disseruit de jumentis, et volucribus, et reptilibus, et piscibus. | 33. En hij redetwistte over de boomen, van den ceder, die op den Libanon is, tot de hysop, die uit den muur opschietGa naar voetnoot36); en hij gaf verhandelingen over het vee en de vogelen en de kruipende dieren en de visschenGa naar voetnoot37). |
34. Et veniebant de cunctis populis ad audiendam sapientiam Salomonis, et ab universis regibus terrae, qui audiebant sapientiam ejus. | 34. En van alle volken kwamen er om de wijsheid van Salomon te hooren, en van alle koningen der aarde, die zijne wijsheid vernamen. |
- voetnoot1)
- Hiermede wordt de lijst der staatsdienaren en de beschrijving van den luister van Salomon's regeering ingeleid. De bloote opsomming der hooge beambten geeft genoegzaam te kennen, dat onder net vrederijk van Salomon, een profetisch beeld van het ware vrederijk van den Messias (Ps. LXXI; Mich. V 2-5; Zach. III 8-10), de inrichting van het staatswezen, onder David begonnen, zich ten volle ontwikkelde.
- voetnoot2)
- Als men deze lijst der rijksgrooten vergelijkt met die der hooge staatsdienaren onder David (II Reg. VIII 16-18; XX 23-26), bemerkt men, dat niet meer de legeroverste aan het hoofd der hooge beambten genoemd wordt. Onder Salomon's vrederijk had hij niet meer de voornaamste rol. De hier (v. 2-6) genoemde posten zijn t.a.p. verklaard.
- voetnoot3)
- Naar de opvatting der Vulgaat was Azarias, de zoon van den hoogepriester Sadoc, een der in v. 3 genoemde schrijvers. Velen meenen het Hebr. te moeten vertalen: ‘Azarias, de zoon van Sadoc, (was) coheen’, dat gewoonlijk priester beteekent, maar, zooals uit II Reg. VIII 18, vgl. met I Par. XVIII 17, schijnt te volgen, een enkele maal ook het ambt van eersten minister of grootwaardigheidbekleeder aanduidt. Volgens I Par. VI 8 volg. had Sadoc een kleinzoon van denzelfden naam.
- voetnoot4)
- Onder David bekleedde de vader Sisa het ambt van schrijver; want uit II Reg. VIII 17 en XX 25, vgl. met I Par. XVIII 16, kan men opmaken, dat Sisa of Susa denzelfden persoon aanduidt als Saraias en Siva. Wat het hooge ambt van schrijver beduidt, is verklaard II Reg. t.a.p.
- voetnoot5)
- Dit was Josaphat reeds onder David, II Reg. VIII 16; XX 24; I Par. XVIII 15.
- voetnoot6)
- Zie voor Banaïas II 35 en II Reg. XXIII 20. Het is vreemd, dat Abiathar, na uit het hoogepriesterschap te zijn ontzet (II 27, 35), nog met Sadoc als priester vermeld wordt. Waarschijnlijk wordt zijn naam alleen genoemd, omdat hij in het begin van Salomon's regeering werkelijk den ephod had gedragen. Theodoretus meent, dat hij na zijne afzetting zijn titel heeft mogen behouden.
- voetnoot7)
- Nathan is waarschijnlijk niet de profeet, maar vermoedelijk een zoon van David (zie II Reg. V 14), zoodat Azarias en Zabud neven van Salomon waren. De eerste stond naar het Hebr. aan het hoofd der in v. 7 volg. genoemde ‘oversten’. Zabud was (Hebr.) ‘coheen’ (zie noot 3), d.i., gelijk er tot verklaring wordt bijgevoegd, vriend of vertrouwde des konings; dit was de titel van een hoogen staatsbeambte, grootvizier of iets dergelijks.
- voetnoot8)
- Ahisar was gesteld over het huis, gelijk Joseph over het huis van Pharao (Gen. XLI 40); men zou hem kunnen noemen den hofmaarschalk of opperintendant van het huis des konings; zie X 5 en IV Reg. XV 5; XVIII 18. Onder David wordt die betrekking niet vermeld; waarschijnlijk maakte de pracht van Salomon's hofhouding dit hooge ambt noodzakelijk.
- voetnoot9)
- Waarschijnlijk dezelfde als ‘Aduram’, die onder David ditzelfde ambt bekleedde (II Reg. XX 24). In het Gr. heet hij ook daar Adoniram. Hij was gesteld over de schattingen of, gelijk anderen het Hebr. vertalen: over de heerendiensten.
- voetnoot10)
- Israël of het Israëlietische rijk (Juda voor het grootste gedeelte uitgezonderd, zie noot 22) was in twaalf gewesten verdeeld en over elk gewest was een overste aangesteld, die de belastingen voor den koning moest innen; deze bestonden in natuurvoortbrengselen, voor welker opbrengst ieder gedurende eene maand moest zorgen, om te voorzien in de mondbehoeften der hofhouding.
- voetnoot11)
- Benhur beteekent ‘de zoon van Hur’. De vier eersten en de zesde zijn alleen met de namen hunner vaders vermeld. Zie voor het gebergte van Ephraïm, eene vruchtbare streek in het midden des lands, Jos. XVII noot 12.
- voetnoot12)
- Het gewest van Bendecar (den zoon van Decar) ligt ten zuidwesten van het voorgaande. Macces, elders niet vermeld, lag waarschijnlijk in den stam Dan, evenals Salebim (Jos. XIX 42) en Elon (Jos. XIX 43). Bethsames lag op de grenzen van Juda en Benjamin (Jos. XV 10). In die omstreken zal ook het van elders niet bekende Bethanan gelegen hebben.
- voetnoot13)
- Dit gewest omvatte een gedeelte van Juda, maar is overigens niet met zekerheid te bepalen. Aruboth wordt nergens anders vermeld. Socho is de naam van twee plaatsen in Juda, de eene in de vlakte (Jos. XV 35), de andere in het gebergte (‘Socoth’, Jos. XV 48). Het land Epher (Jos. XII 17 ‘Opher’) is onbekend.
- voetnoot14)
- Nephath Dor of de hoogten van Dor aan de Middellandsche Zee, in de vlakte van Saron, aan den voet van den Karmel. Zie Jos. XI 2.
- voetnoot15)
- Het gewest van Bana, wellicht den broeder van den kanselier Josaphat (v. 3), omvatte de steden Thanac en Mageddo, ten zuidoosten en ten zuidwesten van den berg Karmel, in het noorden van het stamgebied West-Manasses, verder geheel het grondgebied van Bethsan, ten oosten van de twee voornoemde steden; het zuidelijk gedeelte van het grondgebied dier stad lag bij of naast Sarthana (zie VII 46 en vgl. Jos. III 16), onder de vlakte van Jezraël, waar zij nl. uitloopt in het Jordaandal. Dit gewest strekte zich verder uit van Bethsan tot Abelmehula, dat vier uren zuidelijker lag, in het Jordaandal (vgl. XIX 16 en Judic. VII 23), en tot tegenover Jecmaän, eene plaats, welker ligging nog onbekend is.
- voetnoot16)
- Dit gewest strekte zich uit over het gansche noordelijk gedeelte van het Overjordaansche gebied. Ramoth-Galaäd in den stam Gad, Jos. XX 8. Zie voor Avothjaïr, d.i. de dorpen van Jaïr, Num. XXXII noot 13, en voor Argob en zijne zestig steden Deut. III noot 2.
- voetnoot17)
- Of Manahaïm in het Overjordaansche. Zie Jos. XIII noot 22.
- voetnoot18)
- Van Achimaäs wordt de vader bij uitzondering niet genoemd, waarschijnlijk omdat hij genoeg bekend was als de zoon van Sadoc (II Reg. XV 27), dien hij als hoogepriester opvolgde. Hij was overste in Nephthali, in het noorden des lande aan deze zijde van den Jordaan, naast en ten oosten van het volgende Aser.
- voetnoot19)
- Husi is waarschijnlijk dezelfde als ‘Chusaï’, de vriend van David (II Reg. XV 32 volg.), in het Hebr. op beide plaatsen ‘Choesjaj’ geheeten. Baloth is eene stad of streek elders niet genoemd, in het noorden of noordwesten des lands evenals Aser.
- voetnoot20)
- Ten zuiden van Nephthali, ten noorden van het gewest van Bana, noot 15.
- voetnoot21)
- Op dezelfde wijze wordt het land van Galaäd Num. XXIII 33 (vgl. v. 29) omschreven. Uit de vergelijking met v. 13 blijkt, dat Galaäd in beperkten zin moet genomen worden (zie Num. XXXII noot 1). Het Grieksch heeft ‘het land van Gad’.
- voetnoot22)
- Hebr.: ‘En één overste, die in het land’ was; wat volgens velen terugziet op het zoo even omschreven gewest, hetwelk, ondanks zijne uitgestrektheid, slechts één overste had. Volgens de Gr. vertaling is er sprake van een overste ‘in het land Juda’, dat, behalve een klein gedeelte in het zuiden (zie noot 13), buiten de twaalf gewesten viel en dus was vrijgesteld van de verplichting om gedurende ééne maand voor de levensmiddelen van het hof te zorgen (v. 7). Juda zal dan andere verplichtingen hebben gehad en hiertoe onder het gezag van een afzonderlijken overste zijn gesteld geweest.
- voetnoot23)
- De verzen 27 en 28, waar nog verder van de twaalf genoemde oversten en hunne bediening sprake is, heeft de Septuag. in beteren samenhang onmiddellijk achter de lijst der oversten, terwijl er de verzen 20, 21 en 26 zijn weggelaten.
- voetnoot24)
- Hebr.: ‘van den stroom (d.i. den Euphraat) af (tot) het land der Philistijnen en tot aan de grens van Egypte’. Zie II Par. IX 26. Geschenken beteekenen hier schattingen.
- voetnoot25)
- De cormaat of chomer bedroeg volgens sommigen ruim tweehonderd, volgens anderen ruim driehonderd en negentig liter, d.i. bijna vier mudden van onze maat.
- voetnoot26)
- Zie Deut. XIV noot 4. Men heeft uit deze cijfers berekend, dat de hofhouding van Salomon tusschen tien en vijftien duizend personen kan bedragen hebben; hieronder zijn begrepen zijne vrouwen met hare talrijke bedienden, de lijfwacht en de gezinnen der hofbeambten, die allen hunne soldij in natuurvoortbrengselen ontvingen.
- voetnoot27)
- Salomon kon die aanzienlijke uitgaven voor zijne hofhouding doen, want door zijne uitgestrekte heerschappij had hij rijke inkomsten uit schattingen enz. en zijn volk was in vrede en voorspoed. De landstreek aan de overzijde van den stroom of den Euphraat is blijkens de volgende woorden aan de westzijde van den Euphraat gelegen en omvat Syrië, Palestina enz. De schrijver dezer woorden woonde derhalve in Babylonië of volgde althans het spraakgebruik, dat in de ballingschap in zwang was. Wellicht was de uitdrukking oorspronkelijk of in de oude bron (waaraan de nauwkeurige opgaven, zie v. 22, 23, ontleend schijnen) anders en is zij door de latere gebruikelijke vervangen. Thaphsa lag aan den westelijken oever van den Euphraat. Gaza was het zuidelijkste der vijf vorstendommen van Philisthea; zie Jos. XIII 3. Salomon voerde dan heerschappij over alle koningen (Hebr.) ‘aan de overzijde van den Euphraat’.
- voetnoot28)
- Zie voor deze zegswijze Mich. IV noot 6. Ieder burger van Salomon's rijk (Juda en Israël) genoot in vrede en veiligheid de voortbrengselen des lands, waaronder die van den wijnstok en van den vijgeboom de beste zijn. Van Dan tot Bersabee, zie Judic. XX 1.
- voetnoot29)
- Naar het Hebr. van II Par. IX 25 had hij vier duizend kribben of voederbakken voor wagenpaarden en bijgevolg een even groot aantal paarden voor zijne strijdwagens; dit komt beter overeen met het getal strijdwagens (‘veertienhonderd’, X 26 en II Par. I 14). Voor de ruiterij had hij twaalf duizend rijpaarden. Hierop komt de schrijver X 26, 29 terug. In het Grieksch staat dit vers niet.
- voetnoot30)
- Hebr.: ‘Die oversten nu (v. 7-19) verzorgden, ieder gedurende zijne maand, koning Salomon en allen, die tot de tafel van koning Salomon naderden; zij lieten niets ontbreken’. Het Gr. heeft ongeveer hetzelfde. Dat konden die oversten doen, omdat de vrede van het rijk verzekerd was (v. 24, 25).
- voetnoot31)
- In het Oosten vervangt de gerst als paardenvoeder de haver; hooi wordt er niet gewonnen. Voor trekvee heeft het Hebr.: ‘rekesj’, dat een bijzonder soort van paarden schijnt aan te duiden, nl. ‘harddravers’; zie Esth. VIII 10, 14. De Vulg. en de Septuag. hebben de koning ingevuld; naar het Hebr. waarschijnlijk: ‘ter plaatse waar het behoorde’, d.i. in de verschillende steden, waar wagenpaarden en ruiterij waren geplaatst; zie X 26.
- voetnoot32)
- De voorspoed der burgers en de bloei des rijks waren te danken aan Salomon's wijsheid en voorzichtigheid, Hebr.: ‘scherpzinnigheid’. Daar het hart bij de Hebreën de zetel is der geestelijke, vooral verstandelijke vermogens, beteekent ruimte van hart een veel omvattend verstand. Zie voor de volgende spreekwoordelijk geworden uitdrukking als het zand Gen. XXII 17.
- voetnoot33)
- d.i. Van alle wijzen, die ten oosten van Palestina woonden.
- voetnoot34)
- Salomon was wijzer dan alle menschen van dien tijd. De genoemden zijn ons onbekend. I Par. II 6 komen ongeveer dezelfde eigennamen in dezelfde volgorde voor. Vgl. ook I Par. VI 33.
- voetnoot35)
- Zie voor de beteekenis van spreuken de inleiding op het Boek der Spreuken. Van de liederen zijn alleen het Hooglied en enkele Psalmen bewaard gebleven.
- voetnoot36)
- De hysop der H. Schrift is waarschijnlijk eene der vele soorten van marjolein, die in Palestina vaak op muren en daken groeit.
- voetnoot37)
- De vier afdeelingen van het dierenrijk volgens de Hebreërs.