De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 608]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Caput XXII.
|
1. Locutus est autem David Domino verba carminis hujus, in die qua liberavit eum Dominus de manu omnium inimicorum suorum, et de manu Saul. | 1. David nu sprak tot den Heer de woorden van dit lied, ten dage dat de Heer hem verlost had uit de hand van al zijne vijanden en uit de hand van SaülGa naar voetnoot1), |
2. Et ait: Dominus petra mea, et robur meum, et salvator meus. Ps. XVII 3. | 2. en hij zeide: De Heer is mijn steenrots en mijne kracht en mijn redderGa naar voetnoot2). |
3. Deus fortis meus sperabo in eum: scutum meum, et cornu salutis meae: elevator meus, et refugium meum: salvator meus, de iniquitate liberabis me. | 3. God, mijne sterkte, op Hem vertrouw ik, mijn schild en de hoorn mijns heils, mijn verheffer en mijn toevlucht, mijn redder; van de ongerechtigheid verlost Gij mijGa naar voetnoot3). |
4. Laudabilem invocabo Dominum: et ab inimicis meis salvus ero. Ps. XVII 4. | 4. Den Lofwaardige roep ik aan, den Heer, en van mijne vijanden word ik bevrijd. |
5. Quia circumdederunt me contritiones mortis: torrentes Belial terruerunt me. | 5. Want mij omgaven stervensweeën; de stroomen van Belial verschrikten mij. |
6. Funes inferni circumdederunt me: praevenerunt me laquei mortis. | 6. Koorden der hel omvingen mij, mij verrasten strikken des doods. |
7. In tribulatione mea invocabo Dominum, et ad Deum meum clamabo: et exaudiet de templo suo vocem meam, et clamor meus veniet ad aures ejus. | 7. In mijnen nood roep ik den Heer aan, en tot mijnen God verhef ik mijn geroep, en Hij verhoort van uit zijn tempel mijne stem, en mijn kreet dringt door tot zijne ooren. |
8. Commota est et contremuit terra: fundamenta montium concussa sunt, et conquassata, quoniam iratus est eis. | 8. Daar waggelde en dreunde de aarde, de grondvesten der bergen schokten en schudden, omdat Hij op hen toornde. |
9. Ascendit fumus de naribus ejus, et ignis de ore ejus vorabit: carbones succensi sunt ab eo. | 9. Rook stijgt op uit zijn neus, en uit zijn mond slaat verslindend vuur, kolen worden door Hem ontstoken. |
10. Inclinavit coelos, et descendit: et caligo sub pedibus ejus. | 10. Hij deed de hemelen zinken en daalde neder, en duisternis was onder zijne voeten. |
11. Et ascendit super cherubim, | 11. En Hij steeg op de Cherubs |
[pagina 609]
et volavit: et lapsus est super pennas venti. | en vloog, en Hij zweefde op de vleugelen van den wind. |
12. Posuit tenebras in circuitu suo latibulum: cribrans aquas de nubibus coelorum. | 12. Hij maakte duisternis tot zijne omhulling rondom, wateren zevend uit de wolken der hemelen. |
13. Prae fulgore in conspectu ejus, succensi sunt carbones ignis. | 13. Voor het schitteren zijns aangezichts ontgloeiden kolen vuursGa naar voetnoot4). |
14. Tonabit de coelo Dominus: et excelsus dabit vocem suam. | 14. De Heer dondert uit den hemel, en de Verhevene laat zijne stem weergalmen. |
15. Misit sagittas et dissipavit eos: fulgur, et consumpsit eos. | 15. Hij wierp schichten en dreef hen uiteen, bliksems, en Hij verteerde hen. |
16. Et apparuerunt effusiones maris, et revelata sunt fundamenta orbis ab increpatione Domini, ab inspiratione spiritus furoris ejus. | 16. En zichtbaar werden de beddingen der zee, en ontbloot lagen de grondslagen des aardrijks, van het uitvaren des Heeren, van het snuiven des ademtochts zijner verbolgenheidGa naar voetnoot5). |
17. Misit de excelso, et assumpsit me: et extraxit me de aquis multis. | 17. Hij reikte uit den hooge en nam mij op, en Hij trok mij uit der wateren vloed. |
18. Liberavit me ab inimico meo potentissimo, et ab his qui oderant me: quoniam robustiores me erant. | 18. Hij bevrijdde mij van mijn oppermachtigen vijand en van hen, die mij haten, omdat zij mij te machtig waren. |
19. Praevenit me in die afflictionis meae, et factus est Dominus firmamentum meum. | 19. Men overrompelde mij op den dag mijner kwelling, maar de Heer werd mijne sterkte. |
20. Et eduxit me in latitudinem: liberavit me, quia complacui ei. | 20. En Hij leidde mij uit in de ruimte, Hij bevrijdde mij, omdat Hij welgevallen aan mij had. |
21. Retribuet mihi Dominus secundum justitiam meam: et secundum munditiam manuum mearum reddet mihi. | 21. En de Heer vergeldt mij naar mijne gerechtigheid, en naar de reinheid mijner handen loont Hij mij. |
22. Quia custodivi vias Domini, et non egi impie, a Deo meo. | 22. Want ik hield de wegen des Heeren, en ik beging geene snoodheid verre van mijnen God. |
23. Omnia enim judicia ejus in conspectu meo: et praecepta ejus non amovi a me. | 23. Want al zijne voorschriften stonden mij voor oogen, en zijne bevelen stiet ik niet van mij af. |
24. Et ero perfectus cum eo: et custodiam me ab iniquitate mea. | 24. En ik ben volmaakt vóór Hem, en ik wacht mij voor mijne ongerechtigheid. |
[pagina 610]
25. Et restituet mihi Dominus secundum justitiam meam: et secundum munditiam manuum mearum, in conspectu oculorum suorum. | 25. En vergelding schenkt mij de Heer naar mijne gerechtigheid, naar mijner handen reinheid, die voor den aanblik zijner oogen is. |
26. Cum sancto sanctus eris: et cum robusto perfectus. | 26. Met den heilige zijt Gij heilig, en met den sterkmoedige volmaakt. |
27. Cum electo electus eris: et cum perverso perverteris. | 27. Met den uitverkorene zijt Gij uitverkoren en met den verkeerde zijt Gij verkeerd. |
28. Et populum pauperem salvum facies: oculisque tuis excelsos humiliabis. | 28. En aan het nederige volk verschaft Gij redding, en met uwe oogen vernedert Gij de hoovaardigen. |
29. Quia tu lucerna mea Domine: et tu Domine illuminabis tenebras meas. | 29. Want Gij zijt mijne lamp, o Heer, en Gij, o Heer, verlicht mijne duisternis. |
30. In te enim curram accinctus: in Deo meo transiliam murum. | 30. Met U toch ga ik geharnastGa naar voetnoot6), met mijnen God spring ik een muur over. |
31. Deus, immaculata via ejus, eloquium Domini igne examinatum: scutum est omnium sperantium in se. | 31. Die God, smetteloos is zijn weg, de uitspraken des Heeren zijn in het vuur beproefd; het schild is Hij voor al wie op Hem vertrouwen. |
32. Quis est Deus praeter Dominum: et quis fortis praeter Deum nostrum? | 32. Wie is God behalve de Heer, en wie is sterk behalve onze GodGa naar voetnoot7)? |
33. Deus qui accinxit me fortitudine: et complanavit perfectam viam meam. | 33. God, die mij omgordde met kracht en mijnen weg volmaakt effende, |
34. Coaequans pedes meos cervis, et super excelsa mea statuens me. | 34. die mijne voeten maakte als die van herten en mij plaatste op de hoogten, |
35. Docens manus meas ad proelium, et componens quasi arcum aereum brachia mea. Ps. CXLIII 1. | 35. die mijne handen oefende ten strijde en mijne armen maakte als een metalen boog. |
36. Dedisti mihi clypeum salutis tuae: et mansuetudo tua multiplicavit me. | 36. Gij verleendet mij het schild van uwe behoudenis, en uwe genade maakte mij groot.Ga naar voetnoot8) |
37. Dilatabis gressus meos subtus me: et non deficient tali mei. | 37. Groot maakt Gij onder mij mijne schreden, en mijne voeten wankelen niet. |
38. Persequar inimicos meos, et conteram: et non convertar donec consumam eos. | 38. Ik zet mijne vijanden na en verpletter hen, en ik keer niet terug vooraleer ik hen verdelgd heb. |
39. Consumam eos et confringam, ut non consurgant: cadent sub pedibus meis. | 39. Ik verdelg ze en vel ze neer, dat ze niet kunnen opstaan; zij vallen onder mijne voeten. |
[pagina 611]
40. Accinxisti me fortitudine ad proelium: incurvasti resistentes mihi subtus me. | 40. Gij omgorddet mij met kracht tot den strijd, Gij deedt hen, die mij weerstonden, zich onder mij krommen. |
41. Inimicos meos dedisti mihi dorsum: odientes me, et disperdam eos. | 41. Mijne vijanden deedt Gij den rug voor mij keeren, en mijne haters, ik verdelg hen. |
42. Clamabunt, et non erit qui salvet, ad Dominum, et non exaudiet eos. | 42. Zij roepen - en niemand is er die redding brengt, - tot den Heer; en Hij verhoort hen niet. |
43. Delebo eos ut pulverem terrae: quasi lutum platearum comminuam eos atque confringam. | 43. Ik vergruizel hen als stof der aarde, als modder der straten vertreed en verschop ik hen. |
44. Salvabis me a contradictionibus populi mei: custodies me in caput gentium: populus, quem ignoro, serviet mihi. | 44. Gij redt mij uit muiterijen mijns volks, Gij beschermt mij als hoofd van heidenen; een mij onbekend volk dient mij. |
45. Filii alieni resistent mihi, auditu auris obedient mihi. | 45. Uitheemsche zonen weerstaan mij; bij het hooren des oors worden zij mij onderdanig. |
46. Filii alieni defluxerunt, et contrahentur in angustiis suis. | 46. Uitheemsche zonen zijn ontmoedigd en rotten saam in hunne schuilhoekenGa naar voetnoot9). |
47. Vivit Dominus, et benedictus Deus meus: et exaltabitur Deus fortis salutis meae. | 47. De Heer leeft en geloofd zij mijn God, en hooggeprezen zij de sterke God mijns heils. |
48. Deus qui das vindictas mihi, et dejicis populos sub me. | 48. God, die mij wrake geeft en aan mij volken onderwerpt, |
49. Qui educis me ab inimicis meis, et a resistentibus mihi elevas me: a viro iniquo liberabis me: | 49. die mij ontrukt aan mijne vijanden en mij verheft boven mijne tegenstrevers, mij van den man der ongerechtigheid verlost. |
50. Propterea confitebor tibi Domine in gentibus: et nomini tuo cantabo. | 50. Daarom wil ik u, o Heer, bij de volken roemen en uwen naam lofzingen, |
51. Magnificans salutes regis sui, et faciens misericordiam christo suo David, et semini ejus in sempiternum. | 51. die hoog verhief het heil van zijnen koning en barmhartigheid bewees aan zijnen gezalfde, David, en aan zijn zaad in eeuwigheid. |
- voetnoot1)
- Het derde stuk van het aanhangsel (v. 1-51) is Ps. XVII (zie inleiding en aanteekeningen aldaar) in gedeeltelijk anderen en, naar het schijnt, zuiverder vorm. Het lied bestaat uit verzen van drie rijzingen.
- voetnoot2)
- Volgens het metrum en Ps. XVIII 2 is één dezer drie attributen niet oorspronkelijk.
- voetnoot3)
- Naar een verbeterde lezing van het Hebr.: ‘God (is) mijn steenrots, op Hem betrouw ik. - Mijn schild en de hoorn mijns heils, - En mijne hoogte, mijn verlosser van geweld’, drie verzen.
- voetnoot4)
- Naar den met behulp van den Psalm verbeterden en aangevulden grondtekst: ‘Uit den glans stroomen uit zijne wolken, dringen hagel en vlammende kolen’.
- voetnoot5)
- Van het uitvaren des Heeren mist, om het vereischte vers te vormen, de derde rijzing. In den Psalm ontbreekt die rijzing niet; maar daar wekt het aanspreken Gods bevreemding. Men zal mogen lezen: ‘Van het uitvaren van den Heere God’.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘Met U ren ik tegen de drommen’.
- voetnoot7)
- Naar den grondtekst: ‘en wie is een rotssteen dan alleen onze God?’
- voetnoot8)
- In de Vulgaat onvolledig luidt dit vers in den grondtekst: ‘En gij gaaft mij het schild van uwe behoudenis en uwe rechterhand beurde mij op en uwe goedheid maakte mij groot’.
- voetnoot9)
- Te oordeelen naar het metrum schijnt een afschrijver het onderwerp uitheemsche zonen uit v. 45 te hebben herhaald. Vermoedelijk luidde v. 36 oorspronkelijk in zijn geheel: ‘En zij werden opgeschrikt uit hunne burgen’.