De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||
Caput X.
|
1. Factum est autem post haec, ut moreretur rex filiorum Ammon, et regnavit Hanon filius ejus pro eo. | 1. Daarna geschiedde hetGa naar voetnoot1), dat de koning van de kinderen van Ammon stierf, en in zijn plaats werd zijn zoon Hanon koning. |
2. Dixitque David: Faciam misericordiam cum Hanon filio Naas, sicut fecit pater ejus mecum misericordiam. Misit ergo David, consolans eum per servos suos super patris interitu. Cum autem venissent servi David in terram filiorum Ammon, I Par. XIX 2. | 2. En David zeide: Ik zal goedgunstigheid betoonen aan Hanon, den zoon van Naäs, gelijk zijn vader aan mij goedgunstigheid betoond heeft. En David zond een gezantschap, om hem door zijne dienaren over den dood zijns vaders te troostenGa naar voetnoot2). Toen echter de dienaren van David in het land der kinderen van Ammon kwamen, |
3. Dixerunt principes filiorum Ammon ad Hanon dominum suum: Putas quod propter honorem patris tui miserit David ad te consolatores, et non ideo ut investigaret, et exploraret civitatem, et everteret eam, misit David servos suos ad te? | 3. zeiden de vorsten van de kinderen van Ammon tot hun heer Hanon: Meent gij dat David u uit eerbied voor uw vader troosters zendt, en dat David niet veeleer, om de stad op te nemen en te verspieden en onderstboven te keeren, u zijne dienaren toezendt? |
4. Tulit itaque Hanon servos David, rasitque dimidiam partem barbae eorum, et praescidit vestes eorum medias usque ad nates, et dimisit eos. | 4. Toen vatte Hanon de dienaren van David en schoor hun de helft van den baard af en sneed hun de kleederen half af tot aan de dijen en zond hen henenGa naar voetnoot3). |
5. Quod cum nuntiatum esset David, misit in occursum eorum: erant enim viri confusi turpiter valde, et mandavit eis David: Manete in Jericho, donec crescat barba vestra, et tunc revertimini. | 5. Toen men hiervan bericht gegeven had aan David, zond deze hun te gemoet, want die mannen gevoelden zich zeer smadelijk vernederd, en David liet hun zeggen: Blijft te Jericho, tot u de baard gegroeid is, en keert dan terug. |
[pagina 546]
6. Videntes autem filii Ammon quod injuriam fecissent David, miserunt, et conduxerunt mercede Syrum Rohob, et Syrum Soba, viginti millia peditum, et a rege Maacha mille viros, et ab Istob duodecim millia virorum. | 6. Toen nu de kinderen van Ammon begrepen dat zij David eene beleediging hadden aangedaanGa naar voetnoot4), zonden zij boden en huurden tegen soldij Syriërs van Rohob en Syriërs van Soba, twintig duizend voetknechten, en van den koning van Maächa duizend man en van Istob twaalf duizend manGa naar voetnoot5). |
7. Quod cum audisset David, misit Joab et omnem exercitum bellatorum. | 7. Toen nu David dit vernam, zond hij Joab en het geheele leger der krijgsheldenGa naar voetnoot6). |
8. Egressi sunt ergo filii Ammon, et direxerunt aciem ante ipsum introitum portae: Syrus autem Soba, et Rohob, et Istob, et Maacha seorsum erant in campo. | 8. En de kinderen van Ammon rukten uit en stelden zich juist voor den ingang der poortGa naar voetnoot7) in slagorde, terwijl de Syriërs van Soba en Rohob en Istob en Maächa zich afgezonderd op het veld hadden opgesteld. |
9. Videns igitur Joab quod praeparatum esset adversum se proelium, et ex adverso et post tergum, elegit ex omnibus electis Israel, et instruxit aciem contra Syrum: | 9. Toen nu Joab zag dat men zich voorbereid had om hem slag te leveren zoo van voren als van achteren, deed hij eene keuze uit al de uitgelezenen van Israël en stelde de slagorde op tegen de SyriërsGa naar voetnoot8), |
10. Reliquam autem partem populi tradidit Abisai fratri suo, qui direxit aciem adversus filios Ammon. | 10. en wees het overige gedeelte van het volk toe aan zijn broeder Abisaï, die het in slagorde stelde tegenover de kinderen van Ammon. |
11. Et ait Joab: Si praevaluerint adversum me Syri, eris mihi in adjutorium: si autem filii Ammon | 11. En Joab zeide: Indien de Syriërs op mij de overhand krijgen, zult gij mij ter hulp komen; indien |
[pagina 547]
praevaluerint adversum te, auxiliabor tibi. | echter de kinderen van Ammon op u de overhand krijgen, zal ik u komen helpen. |
12. Esto vir fortis, et pugnemus pro populo nostro, et civitate Dei nostri: Dominus autem faciet quod bonum est in conspectu suo. | 12. Wees een dapper man en laat ons strijden voor ons volk en voor de stadGa naar voetnoot9) van onzen God, en de Heer zal doen wat goed is in zijn oog. |
13. Iniit itaque Joab et populus qui erat cum eo, certamen contra Syros: qui statim fugerunt a facie ejus. | 13. Joab dan en het volk, dat bij hem was, leverden slag aan de Syriërs, en dezen sloegen terstond voor hem op de vlucht. |
14. Filii autem Ammon videntes quia fugissent Syri, fugerunt et ipsi a facie Abisai, et ingressi sunt civitatem: reversusque est Joab a filiis Ammon, et venit Jerusalem. | 14. En toen de kinderen van Ammon zagen dat de Syriërs op de vlucht waren gegaan, vluchtten zij op hunne beurt voor Abisaï en trokken de stad in. Hierop keerde Joab van de kinderen van Ammon terug en kwam naar JerusalemGa naar voetnoot10). |
15. Videntes igitur Syri quoniam corruissent coram Israel, congregati sunt pariter. | 15. De Syriërs nu, ziende, dat zij voor Israël het onderspit gedolven hadden, vereenigden zich allen. |
16. Misitque Adarezer, et eduxit Syros, qui erant trans fluvium, et adduxit eorum exercitum: Sobach autem, magister militiae Adarezer, erat princeps eorum. | 16. En Adarezer liet de Syriërs komen van de overzijde der rivier en haalde hun legerGa naar voetnoot11). Sobach nu, de krijgsoverste van Adarezer, was hun aanvoerder. |
17. Quod cum nuntiatum esset David, contraxit omnem Israelem, et transivit Jordanem, venitque in Helam: et direxerunt aciem Syri ex adverso David, et pugnaverunt contra eum. | 17. En toen men dit aan David boodschapte, riep hij geheel Israël op en zette over den Jordaan en kwam naar Helam. En de Syriërs stelden zich tegenover David in slagorde en leverden hem slag. |
18. Fugeruntque Syri a facie Israel, et occidit David de Syris septingentos currus, et quadraginta millia equitum: et Sobach principem militiae percussit: qui statim mortuus est. | 18. En de Syriërs sloegen voor Israël op de vlucht, en David verdelgde van de Syriërs zevenhonderd wagens en veertig duizend ruiters, en hij versloeg den krijgsoverste Sobach, die op het veld bleef. |
19. Videntes autem universi reges, qui erant in praesidio Adarezer, se victos esse ab Israel, expaverunt et fugerunt quinquaginta et octo millia coram Israel. Et fecerunt | 19. Toen nu al de koningen, die Adarezer te hulp gekomen waren, zagen dat zij door Israël verwonnen waren, werden zij van vrees bevangen en vluchtten voor Israël, acht en vijftig duizend man. En zij sloten |
[pagina 548]
pacem cum Israel: et servierunt eis, timueruntque Syri auxilium praebere ultra filiis Ammon. | vrede met Israël en onderwierpen zich aan hen, en de Syriërs ontzagen zich in het vervolg den kinderen van Ammon te hulp te komen. |
- voetnoot1)
- In een zeer geleidelijk en geregeld verhaal, blijkbaar op grond van de meest vertrouwbare bronnen geschreven, volgt X-XX de geschiedenis van David's groote zonde en het onheil daardoor veroorzaakt. De oorlog met de Ammonieten, welke den koning aanleiding gaf tot die zonde, vormt (X, vgl. I Par. XIX) de inleiding.
- voetnoot2)
- Naäs, vgl. I Reg. XI 1, zal, gelijk andere heidensche vorsten, aan David tijdens zijn ballingschap diensten bewezen hebben.
- voetnoot3)
- Een zoodanig vergrijp aan baard en kleeding is naar Oostersche begrippen wel de grofste beleediging, welke men iemand kan aandoen.
- voetnoot4)
- Naar het Hebr.: ‘dat zij zich bij David in kwaden reuk gebracht hadden’; vgl. I Reg. XIII 4.
- voetnoot5)
- Rohob, Hebr. ‘Beth Rehob’, eene stad in de streek van den Libanon, in de nabijheid van het stamgebied van Dan, zie Num. XIII 21. Soba, zie VIII 3. Maächa was een ander klein koninkrijk in dezelfde streek; vgl. Deut. III 14; Jos. XIII 11. Istob, in den tegenwoordigen grondtekst twee woorden: ‘isj Tob’, d.i. mannen van Tob, vereenzelvigt men gewoonlijk met ‘het land Tob’ (Judic. XI 3 en 5), waarheen Jephte vluchtte. Echter schijnt naar v. 8 de oorspronkelijke lezing overeenkomstig de oude vertalingen ‘Istob’ te zijn. Men vindt in de landstreek nog eene plaats, welke Istib of Khirbet-Istib heet. - De zware nederlaag, welke de Syriërs in den VIII 3-6 verhaalden oorlog leden, is geen voldoende reden, om dien krijg met dezen te vereenzelvigen, te minder, daar de aanleiding tot de twee oorlogen en ook de omstandigheden verschillend zijn. De koning van Soba Hadarezer zal na zijn eerste nederlaag zoo spoedig mogelijk zijne legermacht hersteld hebben, zoodat hij aan de Ammonieten troepen kon leveren, toen dezen bij verschillende Syrische vorsten, en vooral bij hem als den machtigste, hulp zochten. Volgens VIII 3-6 had David wel een bezetting gelegd in Damascus, hetwelk wij dan ook niet zien deelnemen aan dezen krijg, maar niet in Soba.
- voetnoot6)
- Zijn besten veldheer en zijne beste krijgslieden (gibborim).
- voetnoot7)
- Van hunne stad Rabbath of Rabba, zie XI 1.
- voetnoot8)
- Tegenover de machtigsten van zijne vijanden stelde Joab zijne beste troepen, welke hij zelf aanvoerde.
- voetnoot9)
- Naar den grondtekst. gelijk I Par. XIX 13: ‘voor de steden’.
- voetnoot10)
- Joab zag thans zeker geen kans, Rabbath door een beleg te vermeesteren.
- voetnoot11)
- Naar het Hebr.: ‘en zij kwamen te Helam’, zie v. 17. Deze plaats is van elders onbekend. De hier vermelde Syriërs d.i. Arameërs, kwamen van over de rivier, d.i. van over den Eupraat. Vermoedelijk was toenmaals de landstreek aan den Euphraat van den koning van Soba afhankelijk.