De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 543]
| |||||||||||||||||
Caput IX.
|
1. Et dixit David: Putasne est aliquis qui remanserit de domo Saul, ut faciam cum eo misericordiam propter Jonatham? | 1. En David zeideGa naar voetnoot1): Zou er nog iemand zijn, die van het huis Saül is overgebleven, opdat ik hem goedgunstigheid bewijze ter wille van Jonathas? |
2. Erat autem de domo Saul, servus nomine Siba: quem cum vocasset rex ad se, dixit ei: Tunc es Siba? Et ille respondit: Ego sum servus tuus. | 2. Nu was er een dienaar van Saül's huis, met name Siba. Toen dan David dezen ontboden had, zeide hij hem: Zijt gij Siba? En deze antwoordde: Ik ben het, uw dienaar. |
3. Et ait rex: Numquid superest aliquis de domo Saul, ut faciam cum eo misericordiam Dei? Dixitque Siba regi: Superest filius Jonathae, debilis pedibus. | 3. En de koning zeide: Is er nog iemand van Saül's huis over, dat ik de goedgunstigheid Gods aan hem bewijze? En Siba zeide tot den koning: Er is een zoon van Jonathas over, die gebrekkig ter been isGa naar voetnoot2). |
4. Ubi, inquit, est? Et Siba ad regem, Ecce, ait, in domo est Machir filii Ammiel in Lodabar. | 4. Waar is hij? sprak hij. En Siba tot den koning: Zie, zeide hij, hij is in het huis van Machir, den zoon van Ammiël, te LodabarGa naar voetnoot3). |
5. Misit ergo rex David, et tulit eum de domo Machir filii Ammiel de Lodabar. | 5. Daarop zond de koning en liet hem halen uit het huis van Machir, den zoon van Ammiël, van Lodabar. |
6. Cum autem venisset Miphiboseth filius Jonathae filii Saul ad David, corruit in faciem suam, et | 6. Toen nu MiphibosethGa naar voetnoot4), de zoon van Jonathas, den zoon van Saül, bij David kwam, viel hij op zijn |
[pagina 544]
adoravit. Dixitque David: Miphiboseth? Qui respondit: Adsum servus tuus. | aangezicht en wierp zich neder. En David zeide: Miphiboseth? En deze antwoordde: Hier ben ik, uw dienaar. |
7. Et ait ei David: Ne timeas, quia faciens faciam in te misericordiam propter Jonathan patrem tuum, et restituam tibi omnes agros Saul patris tui, et tu comedes panem in mensa mea semper. | 7. En David zeide hem: Vrees niet, want ik zal u metterdaad goedgunstigheid bewijzen ter wille van uw vader Jonathas en ik zal u al de landerijen van uw vader Saül teruggeven, en gij zult steeds brood eten aan mijnen dischGa naar voetnoot5). |
8. Qui adorans eum, dixit: Quis ego sum servus tuus, quoniam respexisti super canem mortuum similem mei? | 8. Toen boog zich deze voor hem neder en zeide: Wie ben ik, uw dienaar, dat gij naar een dooden hondGa naar voetnoot6), als ik ben, omziet? |
9. Vocavit itaque rex Sibam puerum Saul, et dixit ei: Omnia quaecumque fuerunt Saul, et universam domum ejus, dedi filio domini tui. | 9. Alsnu riep de koning Siba, den dienstknecht van Saül, en zeide hem: Al wat aan Saül behoorde en zijn gansche huisGa naar voetnoot7) heb ik gegeven aan den zoon uws meesters. |
10. Operare igitur ei terram tu, et filii tui, et servi tui: et inferes filio domini tui cibos ut alatur: Miphiboseth autem filius domini tui comedet semper panem super mensam meam. Erant autem Sibae quindecim filii, et viginti servi. | 10. Bebouw gij dan met uwe zonen en uwe dienstknechten voor hem het land, en gij zult den zoon uws meesters de vruchten afleveren, dat hij er van leveGa naar voetnoot8), en Miphiboseth, de zoon uws meesters, zal steeds brood eten aan mijnen disch. Siba nu had vijftien zonen en twintig dienstknechtenGa naar voetnoot9). |
11. Dixitque Siba ad regem: Sicut jussisti domine mi rex servo tuo, sic faciet servus tuus: et Miphiboseth comedet super mensam meam, quasi unus de filiis regis. | 11. En Siba zeide tot den koning: Zooals mijn heer en koning aan uw dienaar beveelt, zoo zal uw dienaar doen. En Miphiboseth zal aan mijnen disch eten als een van 's konings zonenGa naar voetnoot10). |
12. Habebat autem Miphiboseth filium parvulum nomine Micha: omnis vero cognatio domus Sibae serviebat Miphiboseth. | 12. Miphiboseth nu had een jeugdigen zoon, Micha genaamd. En de gansche maagschap van Siba's huis diende Miphiboseth. |
13. Porro Miphiboseth habitabat in Jerusalem: quia de mensa regis jugiter vescebatur: et erat claudus utroque pede. | 13. En Miphiboseth woonde te Jerusalem, omdat hij steeds van 's konings disch at. En hij was kreupel aan beide voetenGa naar voetnoot11). |
- voetnoot1)
- Schoon aan het onmiddellijk voorafgaande en volgende niet nauw aansluitend, vormt toch hoofdst. X een niet te missen en wel aangebrachte schakel in het verhaal, terugwijzend op de plechtige belofte (I Reg. XX 12-18), door David aan Jonathas gegeven, voorbereidend hetgeen XVI 1-4 en XIX 24-30 verhaald wordt, en ingevlochten in dat gedeelte van David's leven (zie noot 2), waarin de medegedeelde gebeurtenis voorviel.
- voetnoot2)
- Bij Saül's dood vijf jaren oud (zie IV 4) had Miphiboseth volgens v. 12 thans een jongen zoon. Hij werd dus door David ontboden, toen deze reeds de door gansch Israël erkende koning was.
- voetnoot3)
- Blijkens XVII 27 moet Machir een welgesteld en aanzienlijk man geweest zijn, en was Lodabar, dat vermoedelijk ook Jos. XIII 26 (zie noot 22 aldaar) genoemd wordt, niet ver verwijderd van Mahanaïm.
- voetnoot4)
- Zie de noot op IV 4.
- voetnoot5)
- Of de landerijen op David als opvolger van Saül waren overgegaan of door iemand anders in bezit genomen, blijkt niet. Dat Miphiboseth, schoon gebrekkig, David's dischgenoot werd, maakt diens daad dubbel loffelijk.
- voetnoot6)
- Vgl. I Reg. XXIV 15.
- voetnoot7)
- Naar het Hebr. beter: en aan zijn gansche huis’.
- voetnoot8)
- Aan het koninklijke hof levend behoefde Miphiboseth ruime inkomsten.
- voetnoot9)
- Hij kon dus voor de bearbeiding van uitgestrekte landerijen zorg dragen.
- voetnoot10)
- Naar eene lezing der Septuag.: ‘zoo at Miphiboseth aan den disch des konings...’
- voetnoot11)
- Deze herhaling (zie v. 3) legt er nadruk op, dat de zoon van Jonathas ondanks zijn gebrekkigheid gast bleef aan den koninklijken disch.