De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput IV.
|
1. Audivit autem Isboseth filius Saul quod cecidisset Abner in Hebron: et dissolutae sunt manus ejus, omnisque Israel perturbatus est. | 1. En Isboseth, de zoon van Saül, vernam dat Abner te Hebron vermoord was, en zijne handen werden slap, en gansch Israël was ontsteldGa naar voetnoot1). |
2. Duo autem viri principes latronum erant filio Saul, nomen uni Baana, et nomen alteri Rechab, filii Remmon Berothitae de filiis Benjamin: siquidem et Beroth reputata est in Benjamin. | 2. Nu had de zoon van Saül twee mannen, aanvoerders van soldeniers; de een heette Baäna en de ander Rechab, zonen van Remmon, den Berothiet, van de kinderen van Benjamin; want ook Beroth wordt tot Benjamin gerekendGa naar voetnoot2). |
[pagina 520]
3. Et fugerunt Berothitae in Gethaim, fueruntque ibi advenae usque ad tempus illud. | 3. En de Berothieten waren naar Gethaïm gevlucht en zijn daar als vreemdelingen blijven wonen tot op dezen dagGa naar voetnoot3). |
4. Erat autem Jonathae filio Saul filius debilis pedibus: quinquennis enim fuit, quando venit nuntius de Saul et Jonatha ex Jezrahel: tollens itaque eum nutrix sua, fugit: cumque festinaret ut fugeret, cecidit, et claudus effectus est: habuitque vocabulum Miphiboseth. | 4. Jonathas nu, de zoon van Saül, had een zoon, die slecht ter been was. Deze was namelijk vijf jaar oud, toen uit Jezrahel de tijding kwam aangaande Saül en Jonathas. Toen nam zijne verpleegster hem op en vluchtte; maar wijl zij zich haastte om weg te vluchten, viel hij en werd kreupel. Zijn naam nu was MiphibosethGa naar voetnoot4). |
5. Venientes igitur filii Remmon Berothitae, Rechab et Baana, ingressi sunt fervente die domum Isboseth: qui dormiebat super stratum suum meridie. Et ostiaria domus purgans triticum, obdormivit. | 5. De zonen dan van Remmon, den Berothiet, Rechab en Baäna, slopen op het heetst van den dag het huis van Isboseth binnen, die op zijn bed zijn middagslaap hield. De deurbewaarster van het huis nu was bij het reinigen van tarwe ingeslapenGa naar voetnoot5). |
6. Ingressi sunt autem domum latenter assumentes spicas tritici, et percusserunt eum in inguine Rechab et Baana frater ejus, et fugerunt. | 6. Zij dan gingen onopgemerkt het huis in, als haalden zij korenaren, en staken hem in het onderlijf, (te weten) Rechab en zijn broeder Baäna, en zij namen de vlucht. |
[pagina 521]
7. Cum autem ingressi fuissent domum, ille dormiebat super lectum suum in conclavi, et percutientes interfecerunt eum: sublatoque capite ejus abierunt per viam deserti tota nocte, | 7. Toen zij namelijk in het huis kwamen, lag hij op zijn bed in het slaapvertrek te slapen; toen doorstaken en doodden zij hem. En zijn hoofd medenemend vloden zij langs den weg der woestijnGa naar voetnoot6) den ganschen nacht door. |
8. Et attulerunt caput Isboseth ad David in Hebron: dixeruntque ad regem: Ecce caput Isboseth filii Saul inimici tui, qui quaerebat animam tuam: et dedit Dominus domino meo regi ultionem hodie de Saul, et de semine ejus. | 8. En zij brachten het hoofd van Isboseth naar David te Hebron en zeiden tot den koning: Ziehier het hoofd van Isboseth, den zoon van Saül, uwen vijand, die u naar het leven stond. Zoo heeft de Heer aan mijnen heer en koning heden wraak op Saül en op zijn zaad verschaftGa naar voetnoot7). |
9. Respondens autem David Rechab, et Banaa fratri ejus, filiis Remmon Berothitae, dixit ad eos: Vivit Dominus, qui eruit animam meam de omni angustia, | 9. Maar David antwoordde aan Rechab en zijn broeder Baäna, de zonen van Remmon, den Berothiet, en zeide tot hen: Zoo waar de Heer leeft, die mijne ziel uit allen nood bevrijd heeft: |
10. Quoniam eum, qui annuntiaverat mihi, et dixerat: Mortuus est Saul: qui putabat se prospera nuntiare, tenui, et occidi eum in Siceleg, cui oportebat mercedem dare pro nuntio. Supra I 14. | 10. dewijl ik den man, die mij kwam mededeelen en zeide: Saül is dood, die eene blijde tijding meende te brengen, gegrepen en gedoodGa naar voetnoot8) heb te Siceleg, terwijl het toch voegde hem loon te geven voor de boodschap, |
11. Quanto magis nunc cum homines impii interfecerunt virum innoxium in domo sua, super lectum suum, non quaeram sanguinem ejus de manu vestra, et auferam vos de terra? | 11. hoeveel te meer zal ik nu niet, nu booswichten een onschuldigen man in zijn huis op zijn bed vermoord hebben, diens bloed van uwe hand eischen en u van de aarde uitroeienGa naar voetnoot9)? |
[pagina 522]
12. Praecepit itaque David pueris suis, et interfecerunt eos: praecidentesque manus et pedes eorum, suspenderunt eos super piscinam in Hebron: caput autem Isboseth tulerunt, et sepelierunt in sepulcro Abner in Hebron. | 12. David gelastte dan aan zijne knechten, en zij doodden hen, en hieuwen hun de handen en voeten af en hingen ze op boven den vijver te HebronGa naar voetnoot10); en het hoofd van Isboseth namen en begroeven zij in het graf van Abner te HebronGa naar voetnoot11). |
- voetnoot1)
- Daar Abner blijkens het voorafgaande de steunpilaar was geweest van troon en rijk, is het begrijpelijk, dat Isboseth's handen slap werden, d.i. dat hem de moed ontzonk, en dat al zijne onderdanen ontstelden.
- voetnoot2)
- Het verhaal wordt v. 2-4 onderbroken door twee inlasschingen van later hand. De eerste (v. 2 en 3), eene toelichting op v. 5, bestaat wederom uit twee deelen, de inlassching zelf (v. 2 a) en de daarbij behoorende verklaring (zeker eene randbemerking): ‘want ook Beroth.... gerekend’, waaraan v. 3 nog eene geschiedkundige bijzonderheid toevoegt. De zin der verklaring is volgens de meesten deze: Als bewoner van Beroth was Remmon eigenlijk niet ‘van de kinderen van Benjamin’, maar stamde af van de Chanaäneërs, die overeenkomstig het met Josue gesloten verdrag (zie Jos. IX 7) in hunne steden ongehinderd zouden voortleven. Niettemin kan Beroth als liggend binnen de grenzen van Benjamin daartoe gerekend worden (vgl. Jos. XVIII 25). Beter echter, naar het schijnt, verstaat men de verklaring in dien zin, dat Beroth, hetwelk zeer dicht bij de grens van Juda en Ephraim lag (zie Jos. IX 17, XVIII 25) en daarom wellicht ook tot het gebied van een dier twee stammen kon worden gerekend, feitelijk tot Benjamin behoorde, dat dus Baäna en Rechab werkelijk Benjaminieten, stamgenooten van Miphiboseth waren.
- voetnoot3)
- Volgens de eerste in noot 2 vermelde uitlegging moeten met de ‘Berothieten’ de Chanaäneesche bewoners van Beroth bedoeld zijn. Men gist dan dat zij bij gelegenheid van de vervolging der Gabaonieten door Saül (zie XXI) uitweken. Na hun vlucht zouden dan Benjaminieten het stadje zijn gaan bewonen. Volgt men echter de tweede uitlegging, dan zijn de bedoelde Berothieten ‘van de kinderen van Benjamin’ en moet men het Hebr. vertalen: ‘en de Berothieten zijn gevlucht..... en wonen daar.... tot op dezen dag’, d.w.z. nog ten tijde van den glossator. Dan bestond het stadje toen niet meer. Mogelijk hadden de Berothietische ‘aanvoerders’, Baäna en Rechab, in overleg met hunne medeburgers de vermoording van Miphiboseth ondernomen en zagen dezen zich na den val dier aanvoerders genoopt naar elders de wijk te nemen. Naar Gethaïm. Eene stad van dien naam wordt II Esdr. XI 33 als tot Benjamin behoorend vermeld; maar aangezien de vluchtelingen binnen het stamgebied van Benjamin bezwaarlijk behoud zouden gevonden hebben, zal hier de landstreek van Geth in het gebied der Philistijnen bedoeld zijn. Als vreemdelingen, d.w.z. van het volle burgerrecht verstoken,
- voetnoot4)
- Dit vers, dat als randbemerking goed zou passen bij IX 4, werd vermoedelijk hier ingelascht om aan te toonen, hoe treurig het met het huis Saül gesteld was: de eenige, die na Isboseth's dood kon dingen naar den troon, een kreupele. Miphiboseth heet I Par. VIII 34, IX 40 Meribbaäl, d.i. God is een krijger. Zoo dit, naar te gissen valt, zijn werkelijke naam was (zie de noot op II 8), dan onderging deze eene dubbele verandering, Miphibaäl, Miphiboseth.
- voetnoot5)
- Deze volzin komt niet voor in den grondtekst, die blijkbaar ook in de twee volgende verzen in het ongereede geraakte, ten gevolge waarvan ook de tekst der Vulgaat te wenschen overlaat. De Septuag. verhaalt het voorval aldus: ‘en hij (Isboseth) sliep op het bed des middags. 6. En zie, de portierster van het huis reinigde de tarwe en was ingedommeld en sliep. En de broeders Rechab en Baäna naderden onopgemerkt 7. en traden het huis binnen. En Isboseth sliep op zijn bed in zijn slaapkamer; en zij doorstaken hem en doodden hem en sneden zijn hoofd af en namen zijn hoofd en vloden....’ Naar thans nagenoeg algemeen wordt aangenomen, geeft de Septuag. de oorspronkelijke lezing getrouw weder. Ten onrechte nemen sommigen aanstoot aan de herhaling van: ‘Isboseth sliep op zijn bed’. Herhalingen zijn in den Bijbel niet zeldzaam, vooral niet in meer epische stukken. Uit het verhaal blijkt, op wat bescheiden voet Isboseth leefde: als deurbewaarder van het paleis zien wij eene dienstmaagd, welke bij het bewaken der deur nog ander werk te verrichten heeft.
- voetnoot6)
- D.i. der ʼArabah, zie II 29.
- voetnoot7)
- Te Hebron. Zij hadden een afstand van omstreeks 65 kilometer afgelegd. Huichelachtig maken de moordenaars God tot medeplichtige aan hun bloedige daad.
- voetnoot8)
- D.w.z. heb laten grijpen en dooden, zie I 5.
- voetnoot9)
- David plaatst in v. 10 en 11 tegenover elkander, niet, gelijk de meeste nieuweren beweren, een op loon belusten bode en twee op loon beluste moordenaars (onmogelijk toch kon hij dien bode, enkel omdat hij, op loon belust, den dood van Saül boodschapte, laten ombrengen), maar den bode, die verhaald had den doodelijk gekwetsten Saül op diens verzoek te hebben omgebracht, en de twee veel schuldiger booswichten, die lafhartig een argeloozen man in den slaap vermoord hadden. Anders heeft de vergelijking nauwelijks eenigen zin. Onze plaats is dus geenszins in strijd met I 6-16.
- voetnoot10)
- Op eene plaats, waar veel verkeer was, tot een afschrikkend voorbeeld. Op een Egyptisch monument ziet men twee ambtenaren voorgesteld, die de afgehouwen handen van misdadigers tellen.
- voetnoot11)
- Daar David nog niet in Benjamin meester was, kon hij Isboseth niet te Gabaon laten begraven.