De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXIX.
|
1. Congregata sunt ergo Philisthiim universa agmina in Aphec: sed et Israel castrametatus est super fontem, qui erat in Jezrahel. | 1. Alle troepen der Philistijnen nu verzamelden zich te Aphek; maar ook Israël betrok een kamp, bij de bron, die te Jezrahel wasGa naar voetnoot1). |
2. Et satrapae quidem Philisthiim incedebant in centuriis et millibus: David autem et viri ejus erant in novissimo agmine cum Achis. | 2. En de vorsten der Philistijnen rukten op in afdeelingen van honderd en van duizend, maar David en zijne manschappen waren in de achterhoede bij AchisGa naar voetnoot2). |
3. Dixeruntque principes Philisthiim ad Achis: Quid sibi volunt Hebraei isti? Et ait Achis ad principes Philisthiim: Num ignoratis | 3. En de vorsten der Philistijnen zeiden tot Achis: Wat moeten die Hebreërs? En Achis zeide tot de vorsten der Philistijnen: Kent gij |
[pagina 493]
David, qui fuit servus Saul regis Israel, et est apud me multis diebus, vel annis, et non inveni in eo quidquam ex die qua transfugit ad me, usque ad diem hanc? | David niet, die de dienaar was van Saül, den koning van Israël? Hij nu is vele dagen of jaren bij mij, en nooit heb ik iets in hem gevonden van den dag af, dat hij tot mij overliep, tot op dezen dagGa naar voetnoot3). |
4. Irati sunt autem adversus eum principes Philisthiim, et dixerunt ei: Revertatur vir iste, et sedeat in loco suo, in quo constituisti eum, et non descendat nobiscum in proelium, ne fiat nobis adversarius, cum proeliari coeperimus: quomodo enim aliter poterit placare dominum suum, nisi in capitibus nostris? I Par. XII 19. | 4. Maar de vorsten der Philistijnen werden op hem vertoornd en zeiden hem: Laat dien man terugkeeren en zitten op zijne plaats, waar gij hem een verblijf hebt aangewezen, en laat hem niet met ons ten strijde trekken, opdat hij niet onze belager worde, als wij beginnen te strijdenGa naar voetnoot4). Hoe toch zou hij beter de gunst zijns meesters kunnen herwinnen dan met onze hoofden? |
5. Nonne iste est David, cui cantabant in choris, dicentes: Percussit Saul in millibus suis, et David in decem millibus suis? | 5. Is het niet dezelfde David, wien ter eere men in reien zong en zeide: Saül versloeg zijne duizenden, maar David zijne tienduizenden? |
6. Vocavit ergo Achis David, et ait ei: Vivit Dominus, quia rectus es tu, et bonus in conspectu meo: et exitus tuus, et introitus tuus mecum est in castris: et non inveni in te quidquam mali ex die qua venisti ad me, usque in diem hanc: sed satrapis non places. | 6. Toen riep Achis David en zeide hem: Zoo waar de Heer leeft, gij zijt eerlijk en goed in mijn oog, en uw uit- en ingaan in het leger is mij bekend; en nooit heb ik iets kwaads in u gevonden van den dag af, dat gij tot mij gekomen zijt, tot op dezen dag. Maar gij bevalt niet aan de vorsten. |
7. Revertere ergo, et vade in pace, et non offendas oculos satraparum Philisthiim. | 7. Keer derhalve terug en ga in vrede en wees geen steen des aanstoots in de oogen van de vorsten der Philistijnen. |
8. Dixitque David ad Achis: Quid enim feci, et quid invenisti in me servo tuo a die qua fui in conspectu tuo usque in diem hanc, ut non veniam, et pugnem contra inimicos domini mei regis? | 8. En David zeide tot Achis: Wat heb ik toch gedaan? en wat hebt gij in mij, uwen dienaar, gevonden van den dag, dat ik u onder de oogen ben gekomen, tot op dezen dag, dat ik niet mag komen en strijden tegen de vijanden van mijnen heer en koningGa naar voetnoot5)? |
[pagina 494]
9. Respondens autem Achis, locutus est ad David: Scio quia bonus es tu in oculis meis, sicut Angelus Dei: sed principes Philisthinorum dixerunt: Non ascendet nobiscum in proelium. II Reg. XIV 17 et XIX 27. | 9. En Achis hernam en zeide tot David: Ik weet dat gij goed zijt in mijne oogen als een engel GodsGa naar voetnoot6); maar de vorsten der Philistijnen hebben gezegd: Laat hem niet met ons ten strijde optrekken. |
10. Igitur consurge mane tu, et servi domini tui, qui venerunt tecum: et cum de nocte surrexeritis, et coeperit dilucescere, pergite. | 10. Maak u dan morgen ochtend op met de dienaren uws heeren, die met u gekomen zijn, en als gij in den nacht zult zijn opgestaan en het begint licht te worden, gaat dan heenGa naar voetnoot7). |
11. Surrexit itaque de nocte David ipse et viri ejus, ut proficiscerentur mane, et reverterentur ad terram Philisthiim: Philisthiim autem ascenderunt in Jezrahel. | 11. David stond dan in den nacht op, hij en zijn manschappen, om in den morgen weg te trekken en terug te keeren naar het land der PhilistijnenGa naar voetnoot8). En de Philistijnen trokken op naar Jezrahel. |
- voetnoot1)
- Vgl. XXVIII 4. Naar het schijnt wijst de schrijver thans de verzamelplaatsen der twee legers nauwkeuriger aan dan daar. Aphek kan niet het IV 1 genoemde zijn. Men vermoedt het, op grond van ons verhaal, in het tegenwoordige Afoeleh ten W. van Sunem; zijne eenzelvigheid met dat van III Reg. XX 26 is twijfelachtig. De bron, die te Jezraël is, is vermoedelijk de tegenwoordige bron Aïn-Dzjaloed. Om beter hun krijgswagens te kunnen gebruiken hielden de Philistijnen zich in de laagte.
- voetnoot2)
- Vgl. XXVIII noot 2.
- voetnoot3)
- Achis geeft twee redenen aan, waarom hij meent op de trouw van David te kunnen rekenen. Deze was vooreerst een van Saül weggeloopen dienaar, die niet licht naar zijn harden meester zou terugkeeren, en was voorts aan Achis reeds geruimen tijd een man van beproefde trouw gebleken. Vele dagen of jaren. Naar de lezingen der Septuag. vermoedelijk te verbeteren in: ‘deze twee jaren’.
- voetnoot4)
- Volgens de Septuag. beter: ‘en ons ook niet in het kamp tot een verrader worde’. De vorsten willen David noch laten medevechten, noch ter bewaking van het kamp achterlaten.
- voetnoot5)
- Slechts voor den schijn verzet zich David tegen zijne wegzending, en daarbij met dubbelzinnige woorden, welke Achis gelijk XXVIII 2 wederom in voor zich gunstigen zin opvat. Nooit zou David tegen zijn volk en zijn koning hebben willen strijden.
- voetnoot6)
- Zoo eerlijk en dapper. In de Septuag. leest men dit niet.
- voetnoot7)
- Volgens de Septuag. is dit vers verschreven en verminkt en luidde in zijn geheel oorspronkelijk: ‘Maak u dan morgen ochtend op, gij en de mannen (tekst van Lucianus), die met u gekomen zijn, en begeef u naar de plaats, waar ik u gevestigd heb, en koester geen boosheid in uw hart, want gij zijt goed in mijn oog; maar maak u morgen in den ochtend op, en ga, als het licht is, heen’.
- voetnoot8)
- Gelijk reeds zoo menigmaal te voren bevrijdt God den op Hem vertrouwenden David in het meest benarde oogenblik uit een zeer hachelijken toestand.