De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 442]
| |||||||||||||||||
Caput XVIII.
|
1. Et factum est cum complesset loqui ad Saul: anima Jonathae conglutinata est animae David, et dilexit eum Jonathas quasi animam suam. | 1. En het geschiedde, toen hij zijn gesprek met Saül geëindigd had, dat het hart van Jonathas zich verkleefd gevoelde aan het hart van David; en Jonathas kreeg hem lief als zich zelfGa naar voetnoot1). |
2. Tulitque eum Saul in die illa, et non concessit ei ut reverteretur in domum patris sui. | 2. En Saül nam hem te dien dage bij zich en liet hem niet naar zijns vaders huis terugkeerenGa naar voetnoot2). |
3. Inierunt autem David et Jonathas foedus: diligebat enim eum quasi animam suam. | 3. David en Jonathas nu sloten een verbond, want deze had hem lief als zich zelf. |
4. Nam exspoliavit se Jonathas tunica, qua erat indutus, et dedit eam David, et reliqua vestimenta sua usque ad gladium et arcum suum, et usque ad balteum. | 4. Daarom ontdeed zich Jonathas van den rok, welken hij aan had, en gaf dien aan David, desgelijks zijne andere kleederenGa naar voetnoot3) en zelfs zijn zwaard en zijn boog, ook zelfs zijn gordel. |
5. Egrediebatur quoque David ad omnia quaecumque misisset eum Saul, et prudenter se agebat: posuitque eum Saul super viros belli, | 5. En David trok uit tot alle onderneming, voor welke Saül hem ook uitzond, en hij hield zich kloek. En Saül stelde hem over het krijgsvolk aanGa naar voetnoot4), en hij was een lieveling in |
[pagina 443]
et acceptus erat in oculis universi populi, maximeque in conspectu famulorum Saul. | het oog van het gansche volk en het meest in het oog van Saül's dienaren. |
6. Porro cum reverteretur percusso Philisthaeo David, egressae sunt mulieres de universis urbibus Israel, cantantes, chorosque ducentes in occursum Saul regis, in tympanis laetitiae, et in sistris. | 6. Toen nu David, na den Philistijn verslagen te hebben, terugkeerde, trokken de vrouwen uit alle steden van Israël zingend en in reien dansend koning Saül te gemoet met jubelpauken en rinkelbellenGa naar voetnoot5). |
7. Et praecinebant mulieres ludentes, atque dicentes: Percussit Saul mille, et David decem millia. Infra XXI 11; Eccli. XLVII 7. | 7. En de vrouwen zongen bij haar speeltuig en zeiden: Verslagen heeft er Saül duizend en David tien duizendGa naar voetnoot6). |
8. Iratus est autem Saul nimis, et displicuit in oculis ejus sermo iste: dixitque: Dederunt David decem millia, et mihi mille dederunt: quid ei superest, nisi solum regnum? | 8. Daarover ontstak Saül in hevigen toorn, en dat woord was kwaad in zijne oogen, en hij zeide: Zij hebben er aan David tien duizend gegeven en aan mij duizend. Wat ontbreekt er hem dan alleen het koningschapGa naar voetnoot7)? |
9. Non rectis ergo oculis Saul aspiciebat David a die illa, et deinceps. | 9. Met kwade oogen zag daarom Saül David van dien dag en in het vervolg aanGa naar voetnoot8). |
10. Post diem autem alteram, invasit spiritus Dei malus Saul, et prophetabat in medio domus suae: David autem psallebat manu sua, sicut per singulos dies: tenebatque Saul lanceam, | 10. En den tweeden dag daarna overviel de kwade geest van God Saül, en hij profeteerdeGa naar voetnoot9) te midden van zijn huis. Toen tokkelde David, gelijk alle dagen, zijn speeltuig met de hand, terwijl Saül eene lans hield. |
11. Et misit eam, putans quod configere posset David cum pariete: et declinavit David a facie ejus secundo. Infra XIX 10. | 11. En hij slingerde ze, meenend, dat hij David aan den muur kon steken; maar David ontweek voor hem ten tweeden maleGa naar voetnoot10). |
[pagina 444]
12. Et timuit Saul David, eo quod Dominus esset cum eo, et a se recessisset. | 12. En Saül werd bevreesd voor David, omdat de Heer met dezen was en van hem was geweken. |
13. Amovit ergo eum Saul a se, et fecit eum tribunum super mille viros: et egrediebatur, et intrabat in conspectu populi. | 13. Daarom verwijderde Saül hem van zich en stelde hem tot overste over duizend man aan; zoo ging deze ten aanschouwen van het volk uit en inGa naar voetnoot11). |
14. In omnibus quoque viis suis David prudenter agebat, et Dominus erat cum eo. Supra XVI 13. | 14. Ook ging David in zijn handel en wandel met kloekheid te werk, en de Heer was met hem. |
15. Vidit itaque Saul quod prudens esset nimis, et coepit cavere eum. | 15. Saül zag dus, dat hij buitengemeen verstandig was, en begon voor hem beducht te worden. |
16. Omnis autem Israel et Juda diligebat David: ipse enim ingrediebatur et egrediebatur ante eos. | 16. Maar geheel Israël en Juda had David lief, omdat hij te hunnen aanschouwen uit- en ingingGa naar voetnoot12). |
17. Dixitque Saul ad David: Ecce filia mea major Merob, ipsam dabo tibi uxorem: tantummodo esto vir fortis, et proeliare bella Domini. Saul autem reputabat, dicens: Non sit manus mea in eum, sed sit super eum manus Philisthinorum. | 17. Saül nu zeide tot David: Ziehier mijne oudste dochter Merob; haar zal ik u tot huisvrouw geven; betoon u slechts een dapper man en voer de oorlogen des Heeren. Saül echter dacht en zeide: Niet mijne hand kome op hem, maar laat de hand der Philistijnen op hem komen. |
18. Ait autem David ad Saul: Quis ego sum, aut quae est vita mea, aut cognatio patris mei in Israel, ut fiam gener regis? | 18. Maar David zeide tot Saül: Wie ben ik en wat is mijn levenGa naar voetnoot13) of het geslacht mijns vaders in Israël, dat ik de schoonzoon des konings zou worden? |
19. Factum est autem tempus cum deberet dari Merob filia Saul David, data est Hadrieli Molathitae uxor. | 19. Maar toen de tijd kwam, dat Saül's dochter Merob aan David moest gegeven worden, werd zij als vrouw gegeven aan Hadriël, den MolathietGa naar voetnoot14). |
[pagina 445]
20. Dilexit autem David Michol filia Saul altera. Et nuntiatum est Saul, et placuit ei. | 20. Maar Michol, de andereGa naar voetnoot15) dochter van Saül, vatte liefde op voor David. En het werd medegedeeld aan Saül en het stond hem wel aan. |
21. Dixitque Saul: Dabo eam illi, ut fiat ei in scandalum, et sit super eum manus Philisthinorum. Dixitque Saul ad David: In duabus rebus gener meus eris hodie. | 21. En Saül zeide: Ik zal haar aan hem geven, opdat zij hem ten valstrik worde, en de hand der Philistijnen over hem komeGa naar voetnoot16). En Saül sprak tot David: Op twee voorwaarden zult gij heden mijn schoonzoon wezenGa naar voetnoot17). |
22. Et mandavit Saul servis suis: Loquimini ad David clam me, dicentes: Ecce places regi, et omnes servi ejus diligunt te. Nunc ergo esto gener regis. | 22. En Saül beval aan zijne dienaren: Spreekt buiten mij om met David en zegt: Zie, de koning heeft behagen in u, en al zijne dienaren hebben u lief. Tracht dan 's konings schoonzoon te worden. |
23. Et locuti sunt servi Saul in auribus David omnia verba haec. Et ait David: Num parum videtur vobis, generum esse regis? Ego autem sum vir pauper et tenuis. | 23. En de dienaren van Saül brachten al die woorden David ter oore. Maar David zeide: Schijnt het u een kleinigheid, 's konings schoonzoon te worden? Ik ben toch slechts een arm en gering manGa naar voetnoot18). |
24. Et renuntiaverunt servi Saul, dicentes: Hujuscemodi verba locutus est David. | 24. En Saül's dienaren brachten dit weer over, zeggende: Zoo en zoo heeft David gesproken. |
25. Dixit autem Saul: Sic loquimini ad David: Non habet rex sponsalia necesse, nisi tantum centum praeputia Philisthinorum, ut fiat ultio de inimicis regis. Porro Saul cogitabat tradere David in manus Philisthinorum. | 25. Hierop zeide Saül: Spreekt aldus tot David: De koning heeft geen bruidschat van noode dan alleen honderd voorhuiden van Philistijnen, opdat er wraak genomen worde op 's konings vijanden. Saül's gedachte echter was het, David over te leveren in de handen der Philistijnen. |
26. Cumque renuntiassent servi ejus David verba, quae dixerat Saul, placuit sermo in oculis David, ut fieret gener regis. | 26. Toen nu zijne dienaren aan David de woorden hadden overgebracht, welke Saül gesproken had, stond de zaak David wel aan, om schoonzoon des konings te worden. |
27. Et post paucos dies surgens David, abiit cum viris, qui sub eo | 27. En na weinige dagen maakte David zich op en ging heen met de |
[pagina 446]
erant. Et percussit ex Philisthiim ducentos viros, et attulit eorum praeputia, et annumeravit ea regi, ut esset gener ejus. Dedit itaque Saul ei Michol filiam suam uxorem. | mannen, die onder hem stonden. En hij versloeg van de Philistijnen tweehonderdGa naar voetnoot19) man en bracht hunne voorhuiden mede en telde ze den koning voorGa naar voetnoot20), om zijn schoonzoon te worden. Daarom gaf hem Saül zijne dochter Michol tot vrouw. |
28. Et vidit Saul, et intellexit quod Dominus esset cum David. Michol autem filia Saul diligebat eum. | 28. En Saül zag en bemerkte, dat de Heer met David was. En Michol, Saül's dochter, had hem liefGa naar voetnoot21). |
29. Et Saul magis coepit timere David: factusque est Saul inimicus David cunctis diebus. | 29. Daardoor werd Saül nog meer voor David bevreesd enGa naar voetnoot22) werd Saül David vijandig alle dagen. |
30. Et egressi sunt principes Philisthinorum: a principio autem egressionis eorum, prudentius se gerebat David quam omnes servi Saul, et celebre factum est nomen ejus nimis. | 30. De vorsten nu der Philistijnen trokken uit. En van het begin van hun veldtocht hield David zich kloeker dan al de dienaren van Saül. Zoo werd zijn naam zeer vermaard. |
- voetnoot1)
- Blijkens XIX 1 deelt Saül onbeschroomd aan Jonathas zijn booze plannen tegen David mede. Dat zoude hij, naar Kk. wel terecht meenen, niet gedaan hebben, zoo er reeds nu innige vriendschap tusschen Jonathas en David ware ontstaan en zich op zoo ondubbelzinnige wijze hadde geuit als hier v. 1-4 wordt verhaald.
- voetnoot2)
- Dit vers verwijst naar XVII 15. Kk. achten het gelijk dit ingelascht ter verbinding van het nieuwe met het oude verhaal.
- voetnoot3)
- Vermoedelijk te lezen: ‘zijn wapenrok’. Vgl. de noot op XVII 38.
- voetnoot4)
- Kk. zien hier tegenspraak met v. 13, volgens hetwelk Saül eerst later uit vrees voor David dezen tot aanvoerder maakt.
- voetnoot5)
- Naar Sept. A luidt v. 6 in geregelde aansluiting aan XVII 54: ‘En de vrouwen trokken in reien David te gemoet uit alle steden van Israël met pauken (en) met gejubel en met triangels’. Dit geschiedde blijkbaar terstond bij den terugkeer van het zegevierende leger; vgl. Judic. XI 34.
- voetnoot6)
- Volgens den grondtekst: ‘Saül sloeg zijne duizend, maar David zijne tien duizend’, zeker het refrein van een langer zegelied.
- voetnoot7)
- Naar een verbeterde lezing van het Hebr.: ‘Maar nog heb ik, voorwaar, de heerschappij’.
- voetnoot8)
- De grooter eer aan David gegeven wekt ijverzucht en vrees bij den toch reeds achterdochtigen en zwaarmoedigen koning. Het eerste en meest natuurlijke gevolg daarvan is, dat hij den jongen held van zijn hof verwijdert, door hem tot legeroverste te maken. Naar Sept. A sluiten zich daarom v. 12a en 13b goed aan bij v. 8: ‘En Saül werd bevreesd voor David en verwijderde hem van zich....’
- voetnoot9)
- Profeteerde beteekent hier blijkbaar: sloeg onbegrijpelijke taal uit, raasde. Het schijnt opvallend, dat het Hebr. woord alleen hier in dien zin gebezigd wordt; doch Saül's toestand geleek eenigzins op dien van profeten in geestverrukking, hoewel de oorzaak, hier de kwade geest, daar de Geest Gods, geheel verschillend was; vgl. XIX 20-24.
- voetnoot10)
- Grondtekst en andere vertalingen lezen: ‘tweemaal’. Daar blijkens v. 18 volg. de verhouding tusschen Saül en David, althans in schijn, nog goed is, houden Kk. het voor niet zeer waarschijnlijk, dat de koning reeds nu een aanslag op het leven van David zou hebben gedaan.
- voetnoot11)
- Naar het Hebr.: ‘hij trok in en uit voor de manschappen’. Dat is ook de zin van v. 16b.
- voetnoot12)
- Saül's maatregel heeft dus het tegendeel ten gevolge van hetgeen er mede bedoeld was. Meer en meer krijgt het gansche volk David lief. Daarom sluit zich zeer natuurlijk aan hetgeen in Sept. A volgt (v. 20): ‘En Michol, Saül's dochter, werd verliefd op David’. Zoo kunnen naar Kk. v. 17-19 wegblijven zonder eenige gaping te veroorzaken.
- voetnoot13)
- Naar eene verbeterde lezing van het Hebr.: ‘Wie ben ik, en wat is, zoo waar de Heer leeft, de familie mijns vaders....’
- voetnoot14)
- Molathiet, Hebr. ‘Mecholathiet’, waarschijnlijk: ‘van Abelmehula’, vgl. Judic. VII 23; III Reg. IV 12, XIX 16. De vijf zonen uit het huwelijk van Hadriël en Merob werden door de Gabaonieten gedood, zie II Reg. XXI 8. Kk. wijzen op volgende moeilijkheden als door v. 17-19 veroorzaakt: Schoon David de hem toegezegde Mereb niet krijgt, gaat hij toch v. 26 weer terstond in op Saül's voorstel, als deze hem Michol belooft. Alhoewel hij volgens v. 17 reeds met 's konings dochter Merob verloofd geweest was, wijst hij toch v. 23 de mogelijkheid van een huwelijk met hare zuster ver van zich af. Bij de eerste aanbieding van eene dochter des konings ware dit begrijpelijk geweest; bij de tweede is het dit niet meer.
- voetnoot15)
- Dit andere staat alleen in de Vulgaat. Zie noot 12.
- voetnoot16)
- Naar de Septuag.: ‘en de hand der Philistijnen was op Saül’, d.w.z. Saül was met de Philistijnen in oorlog. De volzin bereidt Saül's plan, om David in den krijg te doen omkomen, voor.
- voetnoot17)
- Naar den grondtekst. ‘En Saül zeide tot David ten tweeden male: Gij zult nu mijn schoonzoon worden’. Ook in dezen vorm is v. 21 b zinstorend; het staat dan ook niet in de Septuag.
- voetnoot18)
- En dus niet in staat een bruidschat te geven als voor een koningsdochter past.
- voetnoot19)
- De Septuag. heeft honderd; welke de oorspronkelijke lezing is, valt niet uit te maken, ook niet met behulp van II Reg. III 14.
- voetnoot20)
- Deze zinsnede leest men niet in de Septuag.
- voetnoot21)
- Naar de Septuag.: ‘en dat het gansche huis Israël hem liefhad’, een meer gegronde reden voor Saül's beduchtheid (v. 29) dan de liefde van Michol.
- voetnoot22)
- Het volgende tot XIX 1 is het vijfde van de in Sept. A niet voorkomende stukken. Kk. achten ook dit, zoo niet storend, dan toch overbodig. Aan v. 29a sluit zich XIX 1 (zie de noot) zeer passend aan. - De vraag, hoe het langer verhaal ontstond naast het kortere, valt niet met zekerheid te beantwoorden. Katholieke schriftverklaarders van naam gissen, dat de vijf in Sept. A. niet voorkomende stukken oorspronkelijk deel uitmaakten van een met eene stichtelijke bedoeling geschreven boekje, waarin de gegevens, welke de Boeken Samuel over David's jeugd en opkomst bevatten, met een vrije voorstelling verder waren uitgesponnen. Van dat geschriftje werden die gedeelten, welker inhoud ten opzichte van de Boeken Samuel nieuw was, na het ontstaan der Septuag. op den rand van een of meer afschriften dier boeken geschreven, kwamen van daar in den tekst en werden toen kunstmatig daarmede verbonden.