De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XVI.
|
1. Dixitque Dominus ad Samuelem: Usquequo tu luges Saul, cum ego projecerim eum ne regnet super Israel? imple cornu tuum oleo, et | 1. En de Heer zeide tot SamuelGa naar voetnoot1): Hoe lang zult gij rouw dragen over Saül, terwijl Ik hem verworpen heb, dat hij niet koning blijve over Is- |
[pagina 430]
veni, ut mittam te ad Isai Bethlemitem: providi enim in filiis ejus mihi regem. | raëlGa naar voetnoot2)? Vul uwen hoorn met olie en ga op weg, opdat Ik u zende tot IsaïGa naar voetnoot3), den Bethlehemiet; want Ik heb Mij onder zijne zonen een koning beschikt. |
2. Et ait Samuel: Quo modo vadam? audiet enim Saul, et interficiet me. Et ait Dominus: Vitulum de armento tolles in manu tua, et dices: Ad immolandum Domino veni. | 2. Maar Samuel zeide: Hoe zal ik gaan? Saül toch zal het hooren en mij ombrengen. Hierop zeide de Heer: Gij zult een kalf uit de kudde medenemen aan de hand en zeggen: Ik kom om aan den Heer te offerenGa naar voetnoot4). |
3. Et vocabis Isai ad victimam, et ego ostendam tibi quid facias, et unges quemcumque monstravero tibi. | 3. Daarop zult gij Isaï op het slachtoffer noodigen; dan zal Ik u te kennen geven wat gij doen moet, en zult gij wien Ik u ook zal aanwijzen zalven. |
4. Fecit ergo Samuel, sicut locutus est ei Dominus. Venitque in Bethlehem, et admirati sunt seniores civitatis, occurrentes ei, dixeruntque: Pacificusne est ingressus tuus? | 4. Samuel deed dus zooals de Heer hem gezegd had. En hij kwam te Bethlehem. En de oudsten der stad waren verwonderd, toen zij hem te gemoet kwamen, en zij zeiden: Is uwe intrede vredebrengendGa naar voetnoot5)? |
5. Et ait: Pacificus: ad immolandum Domino veni, sanctificamini, et venite mecum ut immolem. Sanctificavit ergo Isai et filios ejus, et vocavit eos ad sacrificium. | 5. En hij zeide: Ja. Om aan den Heer een slachtoffer op te dragen ben ik gekomen; heiligt u en gaat met mij medeGa naar voetnoot6), opdat ik offere. Hij heiligde dan Isaï en zijne zonen en noodigde hen tot de offerande. |
6. Cumque ingressi essent, vidit Eliab, et ait: Num coram Domino est Christus ejus? | 6. Toen zij nu binnengekomen waren, zag hij Eliab en zeide: Staat hier vóór den Heer zijn gezalfde? |
7. Et dixit Dominus ad Samuelem: Ne respicias vultum ejus, neque altitudinem staturae ejus: quoniam abjeci eum, nec juxta intuitum hominis ego judico: homo enim videt | 7. Doch de Heer zeide tot SamuelGa naar voetnoot7): Zie niet op zijn voorkomen en op de grootheid van zijn gestalte; want Ik heb hem verworpen en niet naar menschelijk inzicht oordeel Ik: de |
[pagina 431]
ea quae parent, Dominus autem intuetur cor. Ps. VII 10. | mensch toch ziet op het uiterlijk, maar de Heer aanschouwt het hart. |
8. Et vocavit Isai Abinadab, et adduxit eum coram Samuele. Qui dixit: Nec hunc elegit Dominus. | 8. Toen riep Isaï Abinadab en stelde hem aan Samuel voor, maar hij zeide: Ook dezen heeft de Heer niet uitverkoren. |
9. Adduxit autem Isai Samma, de quo ait: Etiam hunc non elegit Dominus. | 9. Nu stelde Isaï Samma voor; maar hij zeide van hem: Ook dezen heeft de Heer niet uitverkoren. |
10. Adduxit itaque Isai septem filios suos coram Samuele: et ait Samuel ad Isai: Non elegit Dominus ex istis. | 10. Zoo stelde Isaï zijne zeven zonenGa naar voetnoot8) aan Samuel voor, maar Samuel zeide tot Isaï: Geen van dezen heeft de Heer uitverkoren. |
11. Dixitque Samuel ad Isai: Numquid jam completi sunt filii? Qui respondit: Adhuc reliquus est parvulus, et pascit oves. Et ait Samuel ad Isai: Mitte, et adduc eum: nec enim discumbemus prius quam huc ille veniat. | 11. Hierop zeide Samuel tot Isaï: Zijn dit reeds al de zonen? En hij hernam: De kleinste ontbreekt nog; die weidt de schapen. En Samuel zeide tot Isaï: Zend en laat hem hier halen; want wij zullen niet aan tafel gaan, voordat hij hier is. |
12. Misit ergo, et adduxit eum. Erat autem rufus, et pulcher aspectu, decoraque facie: et ait Dominus: Surge, unge eum, ipse est enim. | 12. Toen zond hij en liet hem halen. Hij nu was blozend en schoon van gezicht en had een bevallig voorkomen. En de Heer zeide: Sta op en zalf hem; want hij is het. |
13. Tulit ergo Samuel cornu olei, et unxit eum in medio fratrum ejus: et directus est Spiritus Domini a die illa in David, et deinceps: surgensque Samuel abiit in Ramatha. II Reg. VII 8; Ps. LXXVII 70 et LXXXVIII 21; Act. VII 46 et XIII 22. | 13. Toen nam Samuel den hoorn met olie en zalfde hem te midden van zijne broedersGa naar voetnoot9), en van dien dag af en voortaan kwam de Geest des Heeren op DavidGa naar voetnoot10). En Samuel stond op en ging naar Ramatha. |
14. Spiritus autem Domini recessit a Saul et exagitabat eum spiritus nequam, a Domino. | 14. Doch de Geest des Heeren was van Saül geweken, en een booze geest beangstigde hem vanwege den HeerGa naar voetnoot11). |
[pagina 432]
15. Dixeruntque servi Saul ad eum: Ecce spiritus Dei malus exagitat te. | 15. Daarom zeiden Saül's dienaren tot hem: Zie, een booze geest van God beangstigt u. |
16. Jubeat dominus noster, et servi tui, qui coram te sunt, quaerent hominem scientem psallere cithara, ut quando arripuerit te spiritus Domini malus, psallat manu sua, et levius feras. | 16. Onze heer bevele slechts, en uwe dienaren, die voor u staan, zullen iemand zoeken, die bekwaam is de cither te bespelen, opdat hij, als de booze geest des Heeren u aantast, met zijn hand de snaren tokkele, en gij u verlicht gevoelt. |
17. Et ait Saul ad servos suos: Providete ergo mihi aliquem bene psallentem, et adducite eum ad me. | 17. En Saül zeide tot zijne dienaron: Bezorgt mij dan iemand, die schoon speelt, en brengt hem tot mij. |
18. Et respondens unus de pueris, ait: Ecce vidi filium Isai Bethlehemitem scientem psallere, et fortissimum robore, et virum bellicosum, et prudentem in verbis, et virum pulchrum: et Dominus est cum eo. | 18. Hierop antwoordde een der dienaren en zeide: Welaan, ik heb een zoon gezien van Isaï, den Bethlehemiet, die bekwaam in het spelen is en een groote held in kracht, en een krijgsmanGa naar voetnoot12), en wijs in woorden en een schoon man, en de Heer is met hem. |
19. Misit ergo Saul nuntios ad Isai, dicens: Mitte ad me David filium tuum, qui est in pascuis. | 19. Toen zond Saül boden tot Isaï en liet hem zeggen: Zend mij uw zoon David, die op het weideveld is. |
20. Tulit itaque Isai asinum plenum panibus, et lagenam vini, et hoedum de capris unum, et misit per manum David filii sui Sauli. | 20. Hierop nam Isaï een ezel met een vracht brood en een kruik wijn en een geitenbokje en zond dit door bemiddeling van zijn zoon David aan SaülGa naar voetnoot13). |
21. Et venit David ad Saul, et stetit coram eo: at ille dilexit eum nimis, et factus est ejus armiger. | 21. Zoo kwam David bij Saül en stond vóór hem, en deze kreeg hem zeer lief, en hij werd zijn wapendrager. |
22. Misitque Saul ad Isai, dicens: Stet David in conspectu meo: invenit enim gratiam in oculis meis. | 22. En Saül zond naar Isaï en liet zeggen: Laat David voor mijn aanschijn staanGa naar voetnoot14); want hij heeft gunst in mijn oog gevonden. |
23. Igitur quandocumque spiritus Domini malus arripiebat Saul, David tollebat citharam, et percutiebat manu sua, et refocillabatur Saul, et levius habebat: recedebat enim ab eo spiritus malus. | 23. En telken male als een booze geest des Heeren Saül aangreep, nam David de cither en bespeelde ze met zijne hand; dan herademde Saül en gevoelde zich verlicht; want de booze geest week van hem. |
- voetnoot1)
- Zie over den langeren en den korteren tekst van het hier beginnend verhaal van David's jeugd de Inleiding. Dat de vijf stukken XVII 21-31; XVII 55 - XVIII 6a; XVIII 10-11, 17-19, 29 b-30 oorspronkelijk niet voorkwamen in de Septuag., schijnt zeker. Want in die handschriften der Septuag., welke die stukken wel bevatten, zijn deze niet afkomstig van den vervaardiger of de vervaardigers dier vertaling, maar aan eene latere Grieksche overzetting, vermoedelijk aan die van Theodotion, ontleend. Zij bevatten toch talrijke uitdrukkingen, welke aan het taaleigen der Septuag. geheel vreemd zijn. Vanwege de slaafsche getrouwheid, waarmede de Septuagint steeds het Hebr. volgt, valt hieruit te besluiten, dat haar vervaardigers een tekst voor zich hadden, welke de vijf bedoelde stukken niet bevatte. Dit gevoelen wordt in den jongsten tijd ook door meerdere katholieke schriftverklaarders van naam verdedigd. Zie verder de aanteekeningen op de betreffende plaatsen.
- voetnoot2)
- Deze woorden bevatten geen verwijt; God geeft slechts aan Samuel te kennen, dat zijne begrijpelijke smart over Saül's verwerping hem niet weerhouden mag, om tot zalving van een opvolger over te gaan.
- voetnoot3)
- Isaï beteekent volgens sommigen Godsman.
- voetnoot4)
- Om niet Saül's achterdocht op te wekken, moet Samuel het eigenlijke doel van zijne komst verbloemen. De offerande, welke Samuel ging opdragen, was van denzelfden aard als die, waarvan IX 12 volg. sprake is. Zie aldaar noot 12.
- voetnoot5)
- De van ongerustheid getuigende vraag doet vermoeden, dat de oudsten op de hoogte waren van de gespannen verhouding tusschen Samuel en Saül.
- voetnoot6)
- Volgens de Septuag.: ‘en verheugt u heden’, naar de vertaling van Lucianus: ‘en staat mij ter zijde bij de slachting’. Daar Samuel van buiten komend hulp en gereedschap noodig had, schijnt het laatste verkieslijk.
- voetnoot7)
- Vermoedelijk bij geheime ingeving, zooals ook de vraag inwendig door Samuel zal zijn uitgesproken.
- voetnoot8)
- Vgl. I Par. II noot 4.
- voetnoot9)
- Daar ook de oudsten van Bethlehem op het offermaal genoodigd waren, zullen zij als stad- en stamgenooten hier mede onder den naam van broeders begrepen zijn. In dat geval heeft Samuel ook aan hen, gelijk zonder twijfel aan Isaï en zijn huis, geheimhouding opgelegd.
- voetnoot10)
- Door den Geest des Heeren wint de van de kudde weggehaalde jongeling weldra aller harten, wordt hij een dapper held, Israël's grootste zanger en een man, even eenig door vroomheid en rechtschapenheid als door vertrouwen op God en door geduld. Schoon tot den troon van Israël geroepen, is en blijft hij Saül's meest getrouwe onderdaan; schoon door dezen vervolgd, wreekt hij zich niet. Alles aan God overlatend doet hij, zoolang Saül leeft, geen enkelen stap om tot de hooge bestemming te komen, welke hem wacht.
- voetnoot11)
- Theodoretus: ‘Nadat de goddelijke Geest geweken was, nam de booze geest diens plaats in, gelijk bij Judas’. Of een booze geest hier bepaaldelijk de duivel is, die vanwege den Heer, d.i. met toelating Gods, den rampzaligen koning op buitengemeene wijze bekoorde en kwelde (vgl. Judic. IX 23; III Reg. XXII 21 volg,; Job I), schijnt twijfelachtig, omdat die geest week voor het bloote snarenspel van David. De bedreigingen van Samuel, het gevoel van door God te zijn verlaten, gewetenswroeging, eindelijk en vooral de zorg om het behoud van troon en leven maakten Saül wantrouwend, achterdochtig, jaloersch en prikkelbaar en deden hem vervallen in een toestand van zwaarmoedigheid, waarin hij somwijlen daden verrichtte als van een bezetene. God liet dit toe, om hem te bestraffen.
- voetnoot12)
- David had nog geen wapenen gedragen en nog niet aan een krijg deelgenomen. De hoveling bedoelde, dat in hem een geducht krijgsman stak, gelijk wij van een flink rekruut zeggen: ‘Dat is eerst een soldaat’!
- voetnoot13)
- De gaven, welke Isaï aan den koning zendt, weerspiegelen getrouw den eenvoud der toenmalige zeden.
- voetnoot14)
- D.i. hij worde mijn dienaar, behoore tot mijne hofhouding. Vgl. v. 16 en 21.