De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||
Caput XV.
|
1. Et dixit Samuel ad Saul: Me misit Dominus, ut ungerem te in regem super populum ejus Israel: nunc ergo audi vocem Domini: | 1. En Samuel zeide tot Saül: Mij heeft de Heer gezonden, om u tot koning over zijn volk Israël te zalven. Nu dan, luister naar de stem des HeerenGa naar voetnoot1). |
2. Haec dicit Dominus exercituum: Recensui quaecumque fecit Amalec Israeli: quomodo restitit ei in via cum ascenderet de AEgypto. Exod. XVII 8. | 2. Dit zegt de Heer der heerscharen: Ik heb herdacht al hetgeen Amalec aan Israël gedaan heeft, hoe hij het in den weg trad, toen het optrok uit EgypteGa naar voetnoot2). |
3. Nunc ergo vade, et percute Amalec, et demolire universa ejus: non parcas ei, et non concupiscas ex rebus ipsius aliquid: sed interfice a viro usque ad mulierem, et parvulum atque lactentem, bovem et ovem, camelum et asinum. | 3. Daarom nu, ga en versla Amalec en verdelgGa naar voetnoot3) al zijn bezit. Spaar hem niet en begeer niets uit zijne goederen, maar sla dood van man tot vrouw en kind en zuigeling, rund en schaap, kameel en ezel. |
4. Praecepit itaque Saul populo, et recensuit eos quasi agnos: ducenta | 4. Saül ontbood dan het volk en monsterde ze als lammerenGa naar voetnoot4): twee- |
[pagina 424]
millia peditum, et decem millia virorum Juda. | honderdduizend man voetvolk en tien duizend mannen van JudaGa naar voetnoot5). |
5. Cumque venisset Saul usque ad civitatem Amalec, tetendit insidias in torrente. | 5. En toen Saül de stad van Amalec bereikt had, legde hij eene hinderlaag in den stroomGa naar voetnoot6). |
6. Dixitque Saul Cinaeo: Abite, recedite, atque descendite ab Amalec: ne forte involvam te cum eo: tu enim fecisti misericordiam cum omnibus filiis Israel, cum ascenderent de AEgypto. Et recessit Cinaeus de medio Amalec. Judic. I 16. | 6. En Saül zeide tot den CineërGa naar voetnoot7); Gaat weg, scheidt u af en verwijdert u van Amalec, opdat ik u niet met hem insluite; gij toch hebt goedgunstigheid geoefend aan al de kinderen van Israël, toen zij uit Egypte optrokken. Zoo verwijderde zich de Cineër uit het midden van Amalec. |
7. Percussitque Saul Amalec ab Hevila, donec venias ad Sur, quae est e regione AEgypti. | 7. En Saül versloeg Amalec van Hevila af totdat men komt bij Sur, dat naar den kant van Egypte ligtGa naar voetnoot8). |
8. Et apprehendit Agag regem Amalec vivum: omne autem vulgus interfecit in ore gladii. | 8. En hij nam Agag, den koning van Amalec, levend gevangen, maar al het volk sloeg hij met de scherpte des zwaardsGa naar voetnoot9). |
9. Et pepercit Saul, et populus Agag, et optimis gregibus ovium et armentorum, et vestibus et arie- | 9. En Saül en het volk verschoonden Agag alsmede de beste kudden van schapen en runderen en de kleederen en de rammen en al |
[pagina 425]
tibus, et universis, quae pulchra erant, nec voluerunt disperdere ea: quidquid vero vile fuit et reprobum, hoc demoliti sunt. | wat schoon wasGa naar voetnoot10), en zij wilden het niet verdelgen; maar al wat slecht en verachtelijk was vernietigden zij. |
10. Factum est autem verbum Domini ad Samuel, dicens: | 10. Hierop geschiedde het woord des Heeren tot Samuel en Hij zeide: |
11. Poenitet me quod constituerim Saul regem: quia dereliquit me, et verba mea opere non implevit. Contristatusque est Samuel, et clamavit ad Dominum tota nocte. | 11. Het berouwt Mij, dat Ik Saül tot koning heb aangesteldGa naar voetnoot11), omdat hij Mij verlaten en mijne woorden niet ten uitvoer gebracht heeft. Toen werd Samuel bedroefd en riep tot den Heer den ganschen nachtGa naar voetnoot12). |
12. Cumque de nocte surrexisset Samuel, ut iret ad Saul mane, nuntiatum est Samueli, eo quod venisset Saul in Carmelum, et erexisset sibi fornicem triumphalem, et reversus transisset, descendissetque in Galgala. Venit ergo Samuel ad Saul, et Saul offerebat holocaustum Do- | 12. En toen Samuel zich 's nachts opmaakte, om in den morgen tot Saül te gaan, werd aan Samuel medegedeeld, dat Saül naar Carmel gekomen was en zich een zegeboog had opgericht en voorbijgegaan verder was getrokken en was afgedaald naar GalgalaGa naar voetnoot13). Samuel kwam dan bij Saül, en Saül |
[pagina 426]
mino de initiis praedarum, quae attulerat ex Amalec. | droeg een brandoffer op aan den Heer van de eerstelingen van den buit, dien hij van Amalec had meegebracht. |
13. Et cum venisset Samuel ad Saul, dixit ei Saul: Benedictus tu Domino, implevi verbum Domini. | 13. Toen dan Samuel bij Saül gekomen was, zeide hem Saül: Wees gezegend door den Heer. Ik heb het woord des Heeren ten uitvoer gebrachtGa naar voetnoot14). |
14. Dixitque Samuel: Et quae est haec vox gregum, quae resonat in auribus meis, et armentorum, quam ego audio? | 14. Hierop zeide Samuel: En wat is dan dat geluid van de kudden, dat mij in de ooren klinkt, en van de runderen, dat ik hoor? |
15. Et ait Saul: De Amalec adduxerunt ea: pepercit enim populus melioribus ovibus et armentis ut immolarentur Domino Deo tuo, reliqua vero occidimus. | 15. En Saül hernam: Van Amalec hebben zij dat medegenomen, omdat het volk de beste schapen en runderen verschoond heeft, om ze te offeren aan den Heer uwen GodGa naar voetnoot15); maar het overige hebben wij omgebracht. |
16. Ait autem Samuel ad Saul: Sine me, et indicabo tibi quae locutus sit Dominus ad me nocte. Dixitque ei: Loquere. | 16. Toen zeide Samuel tot Saül: Laat mijGa naar voetnoot16), en ik zal u mededeelen wat de Heer van nacht tot mij gesproken heeft. En hij zeide hem: Spreek. |
17. Et ait Samuel: Nonne cum parvulus esses in oculis tuis, caput in tribubus Israel factus es? unxitque te Dominus in regem super Israel. | 17. En Samuel zeide: Zijt gij niet, terwijl gij klein waart in eigen oog, hoofd geworden van de stammen van IsraëlGa naar voetnoot17)? En de Heer heeft u tot koning over Israël gezalfd. |
18. Et misit te Dominus in viam, et ait: Vade, et interfice peccatores Amalec, et pugnabis contra eos usque ad internecionem eorum. | 18. Nu heeft de Heer u op weg gezonden en gezegd: Ga en breng de misdadige Amalekieten om, en voer krijg tegen hen totdat zij verdelgd zijn. |
19. Quare ergo non audisti vocem Domini: sed versus ad praedam es, et fecisti malum in oculis Domini? | 19. Waarom dan hebt gij niet naar de stem des Heeren geluisterd, maar u gewend naar den buit en kwaad gedaan voor de oogen des Heeren? |
20. Et ait Saul ad Samuelem: | 20. En Saül zeide tot Samuel: |
[pagina 427]
Immo audivi vocem Domini, et ambulavi in via per quam misit me Dominus, et adduxi Agag regem Amalec, et Amalec interfeci. | Welnu, ik heb naar de stem des Heeren geluisterd en den weg bewandeld, waarop de Heer mij gezonden heeft, en ik heb Agag, den koning van Amalec, medegevoerd en Amalec omgebrachtGa naar voetnoot18). |
21. Tulit autem de praeda populus oves et boves, primitias eorum quae caesa sunt, ut immolet Domino Deo suo in Galgalis. | 21. Doch het volk hield van den buit schapen en runderen, de keur van hetgeen genomen werd, om het te offeren aan den Heer zijnenGa naar voetnoot19) God te Galgala. |
22. Et ait Samuel: Numquid vult Dominus holocausta et victimas, et non potius ut obediatur voci Domini? MELIOR est enim obedientia quam victimae: et auscultare magis quam offerre adipem arietum. Eccl. IV 17; Os. VI 6; Matth. IX 13 et XII 7. | 22. Maar Samuel zeide: Verlangt dan de Heer brandoffers en slachtoffers en niet veeleer, dat men gehoorzame aan de stem des Heeren? Beter is gehoorzaamheid dan slachtoffers, en luisteren beter dan rammenvet brandenGa naar voetnoot20). |
23. Quoniam quasi peccatum ariolandi est, repugnare: et quasi scelus idololatriae, nolle acquiescere. Pro eo ergo quod abjecisti sermonem Domini, abjecit te Dominus ne sis rex. | 23. Want aan de zonde van tooverij is weerspannigheid gelijk en aan de misdaad van afgoderij het onwillig zijnGa naar voetnoot21). Dewijl gij dan het woord des Heeren verworpen hebt, heeft de Heer u verworpen, dat gij niet koning blijft. |
24. Dixitque Saul ad Samuelem: Peccavi, quia praevaricatus sum sermonem Domini, et verba tua, timens populum, et obediens voci eorum. | 24. Toen zeide Saül tot Samuel: Ik heb gezondigd; want ik heb den last des Heeren en uwe woorden overtreden, daar ik het volk vreesde en gehoorzaamde aan hunne stemGa naar voetnoot22). |
25. Sed nunc porta, quaeso, peccatum meum, et revertere mecum, ut adorem Dominum. | 25. Maar, ik bid u, verdraag nu mijne zonde en keer met mij om, opdat ik den Heer aanbiddeGa naar voetnoot23). |
26. Et ait Samuel ad Saul: Non revertar tecum, quia projecisti ser- | 26. Doch Samuel sprak tot Saül: Ik keer niet met u terug, dewijl |
[pagina 428]
monem Domini, et projecit te Dominus ne sis rex super Israel. | gij het woord des Heeren verworpen hebt, en de Heer u verworpen heeft, dat gij niet koning over Israël blijft. |
27. Et conversus est Samuel ut abiret: ille autem apprehendit summitatem pallii ejus, quae et scissa est. | 27. En Samuel wendde zich, om heen te gaan. Maar hijGa naar voetnoot24) greep de slip van zijnen mantel, en die scheurde. |
28. Et ait ad eum Samuel: Scidit Dominus regnum Israel a te hodie, et tradidit illud proximo tuo meliori te. Infra XXVIII 17. | 28. En Samuel zeide tot hemGa naar voetnoot25): Afgescheurd heeft de Heer heden van u het koningschap over Israël en Hij heeft het gegeven aan uwen naaste, die beter is dan gij. |
29. Porro triumphator in Israel non parcet, et poenitudine non flectetur: neque enim homo est ut agat poenitentiam. | 29. Ook zal de Overwinnaar in Israël niet sparen en zich door berouw niet laten vermurwen; want Hij is geen mensch, dat Hij berouw zou hebbenGa naar voetnoot26). |
30. At ille ait: Peccavi: sed nunc honora me coram senioribus populi mei, et coram Israel, et revertere mecum, ut adorem Dominum Deum tuum. | 30. Hierop zeide hij: Ik heb gezondigd. Doch eer mij nu ten aanschouwen van de oudsten mijns volks en ten aanschouwen van IsraëlGa naar voetnoot27), en keer met mij terug, opdat ik den Heer uwen God aanbidde. |
31. Reversus ergo Samuel secutus est Saulem: et adoravit Saul Dominum. | 31. Samuel keerde dan terug en volgde Saül; en Saül aanbad den HeerGa naar voetnoot28). |
32. Dixitque Samuel: Adducite ad me Agag regem Amalec. Et oblatus est ei Agag pinguissimus, et tremens. Et dixit Agag: Siccine separat amara mors? | 32. Nu zeide Samuel: Brengt Agag, den koning van Amalec, vóór mij. En men bracht hem Agag, die zeer vet was en beefde. En Agag zeide: Zoo dan scheidt de bittere doodGa naar voetnoot29)? |
33. Et ait Samuel: Sicut fecit absque liberis mulieres gladius tuus, sic absque liberis erit inter | 33. En Samuel zeide: Gelijk uw zwaard vrouwen kinderloos heeft gemaakt, zoo zal uwe moeder kinderloos zijn onder de vrouwen. En |
[pagina 429]
mulieres mater tua. Et in frusta concidit eum Samuel coram Domino in Galgalis. | Samuel hieuw hem in stukken voor het aanschijn des Heeren te GalgalaGa naar voetnoot30). |
34. Abiit autem Samuel in Ramatha: Saul vero ascendit in domum suam in Gabaa. | 34. Daarop ging Samuel naar Ramatha, terwijl Saül opging naar zijn huis te Gabaä. |
35. Et non vidit Samuel ultra Saul usque ad diem mortis suae: verumtamen lugebat Samuel Saulem, quoniam Dominum poenitebat quod constituisset eum regem super Israel. | 35. En Samuel zagGa naar voetnoot31) Saül niet weder tot aan den dag zijns doods; niettemin droeg Samuel rouw over Saül, omdat het den Heer speet, dat Hij hem tot koning over Israël had aangesteld. |
- voetnoot1)
- Op last des Heeren door Samuel tot koning verheven is Saül verplicht aan 's Heeren bevel te gehoorzamen, dat hem door Samuel wordt medegedeeld.
- voetnoot2)
- Wat Samuel v. 2 en 3 als gezegde van den Heer der heerscharen aan Saül mededeelt heeft in den grondtekst metrischen vorm. In het algemeen schijnt al hetgeen profeten als woorden Gods aan menschen overbrengen in dichterlijken vorm te zijn gevat, daarentegen pleegt wat enkel tusschen God en den profeet verhandeld wordt in proza te worden medegedeeld. Ook in de toespraak van den man Gods aan Heli (II 27-36) valt dichterlijke vorm waar te nemen. De boodschap van Samuel aan Saül bestaat naar allen schijn uit drie paren van verzen, elk van vijf arsissen of rijzingen. Ook v. 18 schijnt metrisch te zijn. - Blijkens v. 33 en XIV 48 berokkende Amalec nog voortdurend groot kwaad aan Israël, reden waarom God zeker de vijandigheid, voorheen door Amalec aan zijn volk betoond, niet langer ongewroken wilde laten. Zie Exod. XVII; Deut. XXV 17, 18.
- voetnoot3)
- Naar den grondtekst: ‘Slaat met den banvloek’. Zie Deut. XX 16-18 en Jos. VI 17 met noot 4. Dezelfde uitdrukking wordt in het vervolg van het verhaal herhaaldelijk gebezigd.
- voetnoot4)
- Voor als lammeren heeft de Septuag. en Galgalois, haar gewone vertaling van het Hebr. bag-gilgal, d.i. op den heuvel. De afwijkende lezing van één handschrift op raderen (op den wagen) bewijst, dat de vertaler werkelijk bag-gilgal las, want de grondbeteekenis van gilgal is ‘rad’. De lezing van den grondtekst te Telajim is dus zeker foutief. Men giste, dat met Telajim de Jos. XV 24 voorkomende stad Telem in Juda bedoeld was. Maar de Hebr. uitdrukking werd door de rabbijnen niet als eigennaam beschouwd. Naar Jonathan's Targoem toch riep Saül het volk op naar de Paaschlammeren, wat zeggen wil: bij gelegenheid van het Paaschfeest, dus ook naar het heiligdom op den heuvel van Cariathiarim. De vertaling van Hiëronymus ‘als lammeren’ (die onder den staf des herders, den ‘tellerstaf’, doorgaan en zoo geteld worden, vgl. Judic. V 14 Hebr.) berust op verwisseling van het voorzetsel be met ke (als). Gelijk dus te verwachten viel, monsterde Saül vóór den oorlog, dien hij op Gods bevel ondernam, zijn volk bij het nationale heiligdom.
- voetnoot5)
- Ten tijde van Saül was er zeker nog geen scheiding tusschen de troepen van Juda en die der overige stammen; ook duidt voetgangers geen ander soort troepen aan dan van Juda. Beide uitdrukkingen schijnen later te zijn gevoegd bij de overeenkomstig Hebreeuwsch taalgebruik afzonderlijk genoemde hondderdduizendtallen en de tienduizend. Evenwel kan de zin ook zijn: ‘onder welke er tien duizend van Juda waren’. De Septuag. noemt vierhonderd dertig duizend mannen, een zeker te groot getal. De getallen van den grondtekst schijnen reeds hoog, doch niet te hoog, daar het hier een verdelgingskrijg gold, aan welken oud en jong kon en moest deelnemen.
- voetnoot6)
- Voor de stad naar de Septuag. te lezen: ‘de steden’, d.i. het gebied van Amalec. Welke stroom hier bedoeld wordt, is onbekend.
- voetnoot7)
- Zie Exod. XVIII 1 volg.; Num. X 29; Judic. I 16, IV 11.
- voetnoot8)
- Hevila, zie Gen. X 7, 29, XXV 18. Sur, zie Gen. XVI 7, XX 1; Exod. XV 22. De verwoesting strekte zich uit over het gansche gebied van Amalec.
- voetnoot9)
- Ondanks dien verdelgingstocht werden de Amalekieten niet geheel uitgeroeid. Saül nam hun land dan ook niet in bezit. Wie gevlucht waren keerden zeker spoedig terug, zoodat er later (zie XXVII 8, XXX 1; II Reg. VIII 12) opnieuw van Amalekieten gewaagd wordt. Hun volledige uitroeiing had plaats ten tijde van Ezechias (zie I Par. IV 43).
- voetnoot10)
- Naar eene verbeterde lezing van het Hebr.: ‘.... Agag en het beste van het groote en kleine vee, de gemeste runderen en de lammeren’. De reden, waarom men Agag spaarde, zal de hoop op een hoog losgeld geweest zijn.
- voetnoot11)
- Vgl. Gen. VI 6 met de noot.
- voetnoot12)
- Voor werd bedroefd heeft de grondtekst: ‘ontstak in toorn’, krachtige uitdrukking om de diepe teleurstelling te teekenen, welke 's Heeren woord aan Samuel bereidde. Want deze had Saül lief. Vandaar dat hij gelijk eens Moses, om het volk Israël te redden, den Hemel geweld aandoet tot redding van zijn vriend; echter tevergeefs.
- voetnoot13)
- Voor naar Carmel heeft de tegenwoordige grondtekst: ‘Naar den Karmel’. Nu schijnt het te eenenmale onbegrijpelijk, waarom Saül zich naar den ver verwijderden berg Karmel zou begeven hebben. Opvallend is het buitendien, dat hij in der haast een zegeboog (Hebr. een zuil) zou hebben opgericht, waarvan later met geen woord weder wordt gewaagd. Gelijk ook de vergelijking met de Septuag. leert, is de plaats zeer bedorven. Daar de berg Karmel IV Reg. II 1, IV 38 hag-gilgal genoemd wordt, schijnt een onkundig afschrijver hier dat woord te hebben vervangen door hak-karmel. De vertaling van de Septuag. toch stelt het buiten twijfel, dat hag-gilgal de oorspronkelijke lezing is. Ten einde nu Saül te doen terugkeeren naar Galgala (d.i. naar den heuvel), waar blijkens het volgende zijne ontmoeting met Samuel plaats vond, laschte een afschrijver de woorden in: ‘en voorbijgegaan... Galgala’. De geheele plaats moet naar de meest gegronde gissing luiden: ‘En Samuel maakte zich 's morgens vroeg op, om Saül te gemoet te gaan, en men boodschapte aan Samuel, dat Saül naar den heuvel was gekomen en had medegebracht buit in overvloed’. Dat met Galgala of hag-gilgal wederom niet de stad Galgala, maar de heuvel van het heiligdom bedoeld is, blijkt overtuigend uit het vervolg van het verhaal. Wat v. 12 naar de Vulgaat verder na Galgala heeft komt wel in de Septuag., maar niet in den grondtekst voor en is niet slechts overbodig, maar ook hinderlijk. Het is vermoedelijk eene andere lezing van het voorafgaande, aan een tweede handschrift ontleend. Dat Samuel Saül te gemoet wilde gaan bij diens terugkeer uit het zuidelijk van Juda gelegen Amalec, strekt, in verband met het feit, dat Saül reeds was voorbijgegaan, ten bewijze dat Rama van Samuel werkelijk ten zuiden van Cariathiarim-Gabaon (noot 15) lag; zie X noot 2.
- voetnoot14)
- In zijn schuldbewustzijn tracht Saül door deze leugenachtige verzekering de verwijten van Samuel te voorkomen. Als deze hem niettemin zijne zonde voorhoudt, werpt hij alle schuld op het volk en vergoelijkt zijne toegevendheid door eene schijnheilige bewering (v. 15).
- voetnoot15)
- Waar anders dan op de hoogte van Cariathiarim-Gabaon, waar de God van Samuel zijn heiligdom had? Zie verder v. 21.
- voetnoot16)
- D.i. Houd op!
- voetnoot17)
- Men kan het Hebr. beter vertalen met: ‘Is het niet aldus? Al zijt gij klein in eigen oog, toch zijt gij het hoofd der stammen van Israël’. De zin is: Verontschuldig u niet met uwe machteloosheid tegenover den wil des volks, want gij zijt door God aangesteld als zijn koning en hadt als zoodanig voor de volledige uitvoering van Gods bevel moeten zorgen. Op u komt dus de verantwoordelijkheid voor het gebeurde neer.
- voetnoot18)
- Naar de Septuag.: ‘omdat ik naar de stem.... geluisterd heb..... heb ik Agag....’ Zoo is het antwoord van Saül meer dan eene herhaling van het reeds door hem gezegde.
- voetnoot19)
- Hebr. uwen God.
- voetnoot20)
- Vgl. Is. I 11-15; Jer. VI 20; Os. VI 1; Am. V 21-24; Mich. VI 6-8; Matth. IX 13. ‘In de slachtofferanden’, zegt de H. Gregorius, ‘wordt het vleesch van een ander wezen, in de gehoorzaamheid de eigen wil geslacht’.
- voetnoot21)
- De uitdrukking, welke de grondtekst heeft voor afgoderij, slaat op den dienst der ‘Therapim’; zie daarover de noot op XIX 13. Ongehoorzaamheid en weerspannigheid zijn aan tooverij gelijk, in zooverre zij gelijk deze voortspruiten uit wantrouwen jegens God, en aan afgoderij, omdat zij 's menschen wil plaatsen boven Gods wil en zoo 's menschen wil tot afgod maken. Overtreding der zedenwet is tevens schending van den godsdienst.
- voetnoot22)
- Eindelijk belijdt Saül schuld, maar alleen uit vrees voor de straf.
- voetnoot23)
- Verdraag, d.i. Vergeef, mijne zonde. Zie Gen. IV 13, L 17; Exod. X 17; Num. XIV 18; Ps, XXXI 5, LXXXIV 3. - Keer met mij om.... Zoo Samuel den koning niet vergezelde naar het heiligdom, dan zoude het volk terstond vermoeden wat er tusschen hen was voorgevallen.
- voetnoot24)
- Saül.
- voetnoot25)
- Naar uit XXVIII 17 blijkt, op Gods uitdrukkelijken last; zijne woorden zijn daarom in den grondtekst weder metrisch (zie noot 2); zij vormen twee paren verzen van vijf rijzingen elk. Mogelijk viel vóór den aanhef het gebruikelijke: ‘Dit zegt de Heer’ uit.
- voetnoot26)
- Naar de met behulp der Septuag. verbeterde lezing van het Hebr. luidt de Godspraak in haar geheel: ‘Gescheurd heeft de Heer het rijk Israël van u En gegeven het heden uwen naaste, beter dan gij, En ook slaat Hij Israël en Hij liegt niet; Want Hij is geen mensch, dat het Hem zou berouwen’. Ook wanneer soms in de H. Schrift aan God berouw wordt toegeschreven, gelijk v. 11 en Gen. VI 6, dan geschiedt dit volgens menschelijke wijze van spreken.
- voetnoot27)
- Had Saül een waar berouw gehad, dan zou hij de oneer en vernedering niet gevreesd hebben.
- voetnoot28)
- Samuel zal gezwicht zijn, ten einde het aan God over te laten, op zijn tijd de verwerping van Saül den volke bekend te maken.
- voetnoot29)
- Voor die zeer vet was en beefde heeft het Hebr. slechts één woord te weten ‘maʽadannooth’, dat, vermoedelijk verschreven en van onzekere beteekenis, oorzaak is, dat ook de zin van de woorden van Agag niet met zekerheid valt te bepalen. Een nieuwere stelt met eenigen grond voor v. 34 b als volgt te lezen: ‘En Agag kwam tot hem bevende en Agag zeide: Zekerlijk, dood is bitter’.
- voetnoot30)
- Het voor hieuw in stukken gebruikte Hebreeuwsche woord komt alleen hier voor. De Septuag. vertaalt het met slachtte hem. De uitdrukking voor het aanschijn des Heeren te Galgala (Hebr. bag-gilgal) stelt het buiten allen twijfel, dat de gebeurtenis plaats vond bij het heiligdom der ark op den heuvel van Cariathiarim-Gabaon.
- voetnoot31)
- D.i. bezocht.