De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 401]
| |||||||||||||
Caput XI.
|
1. Et factum est quasi post mensem, ascendit Naas Ammonites, et pugnare coepit adversum Jabes Galaad. Dixeruntque omnes viri Jabes ad Naas: Habeto nos foederatos, et serviemus tibi. | 1. En het geschiedde omstreeks eene maand later, dat Naäs, de Ammoniet, optrok en begon krijg te voeren tegen Jabes in GalaädGa naar voetnoot1). En al de mannen van Jabes zeiden tot Naäs: Neem ons tot bondgenooten, en wij zullen u dienen. |
2. Et respondit ad eos Naas Ammonites: In hoc feriam vobiscum foedus, ut eruam omnium vestrum oculos dextros, ponamque vos opprobrium in universo Israel. | 2. Naäs, de Ammoniet, echter antwoordde hun: Op deze voorwaarde wil ik een verbond met ulieden sluiten, dat ik u allen de rechter oogen zal uitrukken en u tot een schande stellen voor geheel IsraëlGa naar voetnoot2). |
3. Et dixerunt ad eum seniores Jabes: Concede nobis septem dies, ut mittamus nuntios ad universos terminos Israel: et si non fuerit qui defendat nos, egrediemur ad te. | 3. Hierop zeiden de oudsten van Jabes tot hem: Geef ons zeven dagen tijd, opdat wij boden zenden naar al de landpalen van IsraëlGa naar voetnoot3), en zoo er niemand te vinden is, die ons verdedigen wil, komen wij ons aan u overgeven. |
4. Venerunt ergo nuntii in Gabaa Saulis: et locuti sunt verba haec, audiente populo: et levavit omnis populus vocem suam, et flevit. | 4. Zoo kwamen de boden te Gabaä van SaülGa naar voetnoot4) en spraken ten aanhooren van het volk die woorden; en geheel het volk verhief zijne stem en weende. |
5. Et ecce Saul veniebat, sequens boves de agro, et ait: Quid habet | 5. En zie, daar kwam Saül achter de runderen van den akkerGa naar voetnoot5) en zeide: |
[pagina 402]
populus quod plorat? Et narraverunt ei verba virorum Jabes. | Wat heeft het volk, dat het weent? En zij deelden hem de woorden van de mannen van Jabes mede. |
6. Et insilivit Spiritus Domini in Saul, cum audisset verba haec, et iratus est furor ejus nimis. | 6. En de Geest des Heeren kwam over Saül, toen hij die woorden hoorde, en zijn toorn ontbrandde hevig. |
7. Et assumens utrumque bovem, concidit in frusta, misitque in omnes terminos Israel per manum nuntiorum, dicens: Quicumque non exierit, et secutus fuerit Saul et Samuel, sic fiet bobus ejus. Invasit ergo timor Domini populum, et egressi sunt quasi vir unus. | 7. En hij greep de beide runderen en hieuw ze in stukken en zond ze door de hand der bodenGa naar voetnoot6) al de landpalen van Israël rond en zeide: Alwie niet uitrukt en Saül en SamuelGa naar voetnoot7) volgt, met diens runderen zal men evenzoo doen. Toen viel de vrees des HeerenGa naar voetnoot8) op het volk, en zij kwamen op als één man. |
8. Et recensuit eos in Bezech: fueruntque filiorum Israel trecenta millia: virorum autem Juda triginta millia. | 8. En hij monsterde ze te BezechGa naar voetnoot9); en de kinderen van Israël waren driehonderdduizend man, en de mannen van Juda dertig duizend man sterkGa naar voetnoot10). |
9. Et dixerunt nuntiis, qui venerant: Sic dicetis viris, qui sunt in Jabes Galaad: Cras erit vobis salus, cum incaluerit sol. Venerunt ergo nuntii, et annuntiaverunt viris Jabes: qui laetati sunt. | 9. En zij zeiden tot de boden, die gekomen waren: Zoo zult gij spreken tot de mannen, die te Jabes in Galaäd zijn: Morgen, als de zon op het heetst is, zal u redding dagen. De boden gingen dan en boodschapten het aan de mannen van Jabes, en dezen verheugden zich. |
[pagina 403]
10. Et dixerunt: Mane exibimus ad vos: et facietis nobis omne quod placuerit vobis. | 10. En zij zeiden: Morgen komen wij ons aan u overgeven, dan moogt gij met ons doen al wat u behagen zalGa naar voetnoot11). |
11. Et factum est, cum dies crastinus venisset, constituit Saul populum in tres partes: et ingressus est media castra in vigilia matutina et percussit Ammon usque dum incalesceret dies: reliqui autem dispersi sunt, ita ut non relinquerentur in eis duo pariter. | 11. En het geschiedde, toen de volgende dag gekomen was, dat Saül het volk in drie afdeelingen opstelde, en hij viel midden in het kamp tijdens de morgenwake en versloeg Ammon tot op het heetst van den dagGa naar voetnoot12). En de overgeblevenen werden verstrooid, zoodat er van hen geen twee bij elkander bleven. |
12. Et ait populus ad Samuelem: Quis est iste qui dixit: Saul num regnabit super nos? Date viros, et interficiemus eos. Supra X 27. | 12. Toen zeide het volk tot SamuelGa naar voetnoot13): Wie is het, die gezegd heeft: Zou Saül koning over ons wezen? Levert die mannen uit, en wij zullen ze ter dood brengen. |
13. Et ait Saul: Non occidetur quisquam in die hac, quia hodie fecit Dominus salutem in Israel. | 13. Maar Saül zeide: Er zal niemand gedood worden op dezen dag; want de Heer heeft heden redding gebracht in IsraëlGa naar voetnoot14). |
14. Dixit autem Samuel ad populum: Venite, et eamus in Galgala, et innovemus ibi regnum. | 14. Toen zeide Samuel tot het volk: Komt, laat ons naar GalgalaGa naar voetnoot15) gaan en daar het koningschap vernieuwen. |
15. Et perrexit omnis populus in Galgala, et fecerunt ibi regem Saul coram Domino in Galgala, et immolaverunt ibi victimas pacificas | 15. En het gansche volk toog naar Galgala en zij maaktenGa naar voetnoot16) daar Saül tot koning vóór den Heer te Galgala en droegen daar vredeoffers |
[pagina 404]
coram Domino. Et laetatus est ibi Saul, et cuncti viri Israel nimis. | op vóór den Heer. En Saül en al de mannen van Israël verheugden zich daar uitermateGa naar voetnoot17). |
- voetnoot1)
- Omstreeks behoort niet tot den oorspronkelijken tekst (zie X noot 24). Over Naäs zie II Reg. X 1, 2, over den Ammoniet Gen. XIX 38; Jos. XII 2. Jabes Galaäd, dat blijkens Judic. XXI 10-11 uitgemoord was, had zich dus opnieuw bevolkt.
- voetnoot2)
- Spottenderwijze neemt Naäs de onderwerping der bewoners van Jabes aan op een voorwaarde even onaannemelijk voor hen zelf als smadelijk voor geheel Israël.
- voetnoot3)
- Men nam dus aan, dat boden binnen zeven dagen goed van eene rondreis door Israël terug konden zijn.
- voetnoot4)
- Gabaä werd zeker eerst later naar Saül genoemd. De reden, waarom zij juist te Gabaä kwamen, moet worden gezocht in de nabijheid van het heiligdom, bij hetwelk beraadslagingen, als thans moesten gehouden worden, plaats vonden. Zie Judic. X 17 noot 16.
- voetnoot5)
- In afwachting van een gelegenheid om koninklijk te handelen (zie X 7 met de noot) had dus Saül, nog slechts door een gedeelte van Israël als koning erkend, zijn vorige levenswijze voortgezet. Van de hem thans geboden gelegenheid ging hij op eene wijze gebruik maken, welke zijn koninklijken aard openbaarde.
- voetnoot6)
- Der boden, d.i. die van Jabes in Galaäd.
- voetnoot7)
- Saül laat hiermede aan het volk weten, dat zijn gezag steunt op dat van Samuel, die hem zalfde en de vergadering leidde, waarin hij als koning gehuldigd werd.
- voetnoot8)
- Eene zoodanige vrees en geestdrift als alleen God, die den geest van elken mensch bestiert, wekken kan.
- voetnoot9)
- Naar de Septuag. te Bezech, te Bama. Alleen de laatste naam schijnt oorspronkelijk. Saül bevindt zich te Gabaä-Gabaon, in de onmiddellijke nabijheid van de bama, de hoogte van het heiligdom. Het is dus natuurlijk, dat hij het volk daarheen oproept, opdat het van het heiligdom uit den tocht ter redding der in nood verkeerende stamgenooten onderneme. Gelijk later Abner (zie II Reg. II 29), zoo kon ook Saül, wiens krachtdadigheid uit v. 7 voldoende blijkt, in één nacht met zijn leger van Gabaä-Gabaon naar Galaäd trekken. Na de behaalde overwinning keeren dan ook de Israëlieten naar het heiligdom terug. De lezing te Bama wordt bevestigd door de vertaling van Lucianus (te Rama) en door Josephus (Ant. VI 5, 3), volgens wien de monstering plaats had bij de stad Bala. Beide namen schijnen ontstaan uit habbama. Men ziet geen reden, waarom Saül het volk zou hebben opgeroepen naar Bezech, dat volgens Eusebius ten N.O. van Sichem lag, en welks vermelding ook Judic. I 4 (zie de noot ald.) onzeker is.
- voetnoot10)
- De Septuag. geeft nog veel grooter getallen. De afzonderlijke vermelding van Juda's leger schijnt buitendien hier bedenkelijk. In het algemeen is de schriftelijke overlevering van dergelijke opgaven niet zeer te vertrouwen.
- voetnoot11)
- Naar het schijnt, zeggen de belegerden, zeker van hun bevrijding, dit spottenderwijze tot de belegeraars, om den spot van Naäs (v. 2) met spot te beantwoorden en hem tevens tot valsche zekerheid te verleiden.
- voetnoot12)
- Eer de Ammonieten het merkten, waren de Israëlieten, door de duisternis begunstigd, reeds tot midden in hun kamp doorgedrongen. Op het heetst van den dag volgt in den grondtekst en er was, vermoedelijk het overblijfsel van een opgaaf omtrent het aantal gesneuvelden. Want de overgeblevenen, die blijkens het slot van het vers verstrooid werden, doen vermoeden, dat vooraf het aantal gesneuvelden genoemd was.
- voetnoot13)
- Vele moderne schriftverklaarders zien in de vermelding van Samuel hier ter plaatse een bewijs van overwerking van het oorspronkelijke verhaal ‘door kerkelijke hand’. Alsof niet het geheele werk geschreven ware door z.g. kerkelijke hand, zie de Inleiding. Dat Samuel dezen veldtocht medemaakte, die tot de algemeene erkenning van den door zijn tusschenkomst verheven koning zou leiden, is toch niet anders dan natuurlijk. Zie ook v. 7.
- voetnoot14)
- Opnieuw legt Saül hier zijn koninklijke inborst aan den dag.
- voetnoot15)
- Hebr. hag-gilgal. Zie VII noot 4. Opnieuw is hier de heilige hoogte van Cariathiarim-Gabaon bedoeld; want wat hier geschiedt: het maken van Saül tot koning vóór den Heer en het opdragen van offeranden vóór den Heer onderstelt de aanwezigheid der ark. Zie verder XIII en XIV. Het valt wel aan te nemen, dat de schrijver hier eene andere bron voor zich had dan bij de bewerking van X 17-25.
- voetnoot16)
- Septuag.: zij zalfden. De nu met algemeene geestdrift gehuldigde zal thans ook wel plechtig en in het openbaar gezalfd zijn geworden; want nog in dezelfde bijeenkomst (zie XII 3) noemt Samuel hem ‘den gezalfde des Heeren’.
- voetnoot17)
- Zie over het geheele verloop van Saül's verheffing de Inleiding.