De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VIII.
|
1. Factum est autem cum senuisset Samuel, posuit filios suos judices Israel. | 1. En het geschiedde, dat Samuel, oud geworden, zijne zonen tot rechters aanstelde over IsraëlGa naar voetnoot1). |
2. Fuitque nomen filii ejus primogeniti Joel: et nomen secundi Abia, judicum in Bersabee. | 2. En de naam van zijn eerstgeboren zoon was Joël, en de naam van den tweeden AbiaGa naar voetnoot2). Zij waren rechters in BersabeëGa naar voetnoot3). |
3. Et non ambulaverunt filii illius in viis ejus: sed declinaverunt post avaritiam, acceperuntque munera, et perverterunt judicium. | 3. En zijne zonen wandelden niet op zijne wegen, maar vervielen tot hebzucht en namen geschenken aan en verkrachtten het recht. |
4. Congregati ergo universi majores natu Israel, venerunt ad Samuelem in Ramatha. | 4. Daarom vergaderden al de oudsten van Israël en kwamen bij Samuel te Ramatha. |
5. Dixeruntque ei: Ecce tu senuisti, | 5. En zij zeiden tot hem: Zie, gij |
[pagina 387]
et filii tui non ambulant in viis tuis: constitue nobis regem, ut judicet nos, sicut et universae habent nationes. Os. XIII 10; Act. XIII 21. | zijt oud geworden, en uwe zonen wandelen niet op uwe wegen, stel een koning over ons aan, om ons te besturen, gelijk al de volken hebbenGa naar voetnoot4). |
6. Displicuit sermo in oculis Samuelis, eo quod dixissent: Da nobis regem, ut judicet nos. Et oravit Samuel ad Dominum. | 6. Het woord mishaagde in de oogen van SamuelGa naar voetnoot5), omdat zij gezegd hadden: Geef ons een koning om ons te besturen. En Samuel bad tot den Heer. |
7. Dixit autem Dominus ad Samuelem: Audi vocem populi in omnibus quae loquuntur tibi: non enim te abjecerunt, sed me, ne regnem super eos. | 7. De Heer nu zeide tot Samuel: Verhoor de stem des volks ten aanzien van al wat zij u zeggenGa naar voetnoot6); want niet u hebben zij verworpen, maar Mij, opdat Ik geen koning over hen zoude zijn, |
8. Juxta omnia opera sua, quae fecerunt a die qua eduxi eos de AEgypto usque ad diem hanc: sicut dereliquerunt me, et servierunt diis alienis, sic faciunt etiam tibi. | 8. overeenkomstig al hunne werken, welke zij gedaan hebben van den dag af, waarop Ik hen heb uitgeleid uit Egypte, tot op dezen dag. Gelijk zij Mij verlieten en vreemde goden dienden, zoo doen zij ook met uGa naar voetnoot7). |
9. Nunc ergo vocem eorum audi: verumtamen contestare eos, et praedic eis jus regis, qui regnaturus est super eos. | 9. Welaan, geef nu gehoor aan hunne stem; doch waarschuw hen en voorzeg hun het recht van den koningGa naar voetnoot8), die over hen regeeren zal. |
10. Dixit itaque Samuel omnia verba Domini ad populum, qui petierat a se regem. | 10. Samuel zeide daarom al de woorden des Heeren tot het volk, dat een koning van hem begeerd had. |
11. Et ait: Hoc erit jus regis, qui | 11. Hij zeide danGa naar voetnoot9): Dit zal het |
[pagina 388]
imperaturus est vobis: Filios vestros tollet, et ponet in curribus suis, facietque sibi equites et praecursores quadrigarum suarum, | recht des konings zijn, die over u zal heerschen: Uwe zonen zal hij nemen en ze zetten op zijne wagens en hij zal ze maken tot ruiters en tot voorloopers van zijn vierspannenGa naar voetnoot10), |
12. Et constituet sibi tribunos, et centuriones, et aratores agrorum suorum, et messores segetum, et fabros armorum et curruum suorum. | 12. en hij zal ze aanstellen tot oversten over duizend en over honderd en tot akkerlieden op zijne velden en maaiers zijner oogsten en tot smeden van zijne wapens en wagens. |
13. Filias quoque vestras faciet sibi unguentarias, et focarias, et panificas. | 13. En van uwe dochters zal hij maken zijne specerijbereidsters en keukenmeiden en bakkerinnenGa naar voetnoot11). |
14. Agros quoque vestros, et vineas, et oliveta optima tollet, et dabit servis suis. | 14. Ook zal hij uwe beste akkers en wijngaarden en olijfgaarden wegnemen en ze geven aan zijne dienstknechten. |
15. Sed et segetes vestras, et vinearum reditus addecimabit, ut det eunuchis et famulis suis. | 15. Tevens zal hij ook van uwe oogsten en van de opbrengst uwer wijngaarden het tiend heffen, om het te geven aan zijne hofbeambten en bedienden. |
16. Servos etiam vestros, et ancillas, et juvenes optimos, et asinos auferet, et ponet in opere suo. | 16. Ook uwe knechten en dienstmaagden en de beste jongelingen en de ezels zal hij wegnemen en in zijn werk stellen. |
17. Greges quoque vestros addecimabit, vosque eritis ei servi. | 17. Ook van uwe kudden zal hij het tiend heffen, en gij zult hem tot slaven zijn. |
18. Et clamabitis in die illa a facie regis vestri, quem elegistis vobis: et non exaudiet vos Dominus in die illa, quia petistis vobis regem. | 18. En te dien dage zult gij roepen u afkeerend van uw koning, dien gij u hebt uitverkoren; maar de Heer zal u op dien dag niet verhooren, omdat gij voor u een koning begeerd hebtGa naar voetnoot12). |
19. Noluit autem populus audire vocem Samuelis, sed dixerunt: Nequaquam: rex enim erit super nos, | 19. Doch het volk wilde niet naar de stem van Samuel luisteren, maar zij zeiden: Neen, neen, want een koning zal over ons zijn. |
20. Et erimus nos quoque sicut omnes gentes: et judicabit nos rex | 20. En ook wij zullen zijn gelijk al de volkeren, en onze koning zal |
[pagina 389]
noster, et egredietur ante nos, et pugnabit bella nostra pro nobis. | over ons rechtspreken en aan onze spits uittrekken en onze oorlogen voor ons voeren. |
21. Et audivit Samuel omnia verba populi, et locutus est ea in auribus Domini. | 21. En Samuel hoorde al de woorden des volks en sprak ze in de ooren des HeerenGa naar voetnoot13). |
22. Dixit autem Dominus ad Samuelem: Audi vocem eorum, et constitue super eos regem. Et ait Samuel ad viros Israel: Vadat unusquisque in civitatem suam. | 22. En de Heer zeide tot Samuel: Verhoor hunne stem en stel een koning over hen aan. Toen zeide Samuel tot de mannen van Israël: Iedereen ga naar zijne stadGa naar voetnoot14). |
- voetnoot1)
- Blijkens v. 2 alleen in het ver afgelegen zuidelijk gedeelte des lands.
- voetnoot2)
- Zie I Par. VI 28 met noot 22.
- voetnoot3)
- Bersabeë lag op de zuidgrens, vgl. Gen. XXI 14.
- voetnoot4)
- Met deze woorden, bijna letterlijk overeenstemmend met Deut. XVII 14, herinneren de oudsten aan de belofte Gods omtrent het koningschap.
- voetnoot5)
- De hooge ouderdom van Samuel en het minder goed gedrag van diens zonen waren voor de oudsten slechts een voorwendsel voor hun onstuimig begeeren. De reden was een andere. Uit XII 12 blijkt, dat het volk, door de Ammonieten bedreigd, zich niet meer veilig achtte onder zijn onzichtbaren Koning en diens profeet en, naar het voorbeeld der heidensche volken, slechts heil zag in een aardsch koning met aardsch machtsvertoon uitgerust. Dit gebrek aan vertrouwen op God wekte het mishagen van Samuel. In zijn oog zondigde het volk door om die reden en op het door God niet gewilde tijdstip een koning te begeeren.
- voetnoot6)
- Calmet: ‘God stond toe in zijn gramschap wat Hij in zijn barmhartigheid zou hebben geweigerd’. De instelling van het koningschap was voor Israël als volk Gods geen verbetering, veeleer een verlaging; doch de Voorzienigheid leidde het koningschap op de wegen harer doeleinden.
- voetnoot7)
- Zoo dus God de beleediging Hem aangedaan verdroeg en aan het verlangen van het volk wilde voldoen, dan mocht Samuel zich door de persoonlijk ondervonden krenking niet laten weerhouden, Israël in het verheffen van een koning behulpzaam te zijn.
- voetnoot8)
- Zooals het bij de heidensche volken placht, niet gelijk het behoorde te zijn.
- voetnoot9)
- Wellicht in eene bij het heiligdom saamgeroepen volksvergadering. Samuel kon zeer goed weten, hoe de koningen der heidensche volken pleegden te regeeren. Ook zal God hem, den profeet, wel hebben te kennen gegeven, wat ook de Israëlieten in de toekomst van hun koningen te wachten hadden. Zonder grond veronderstellen daarom moderne schriftverklaarders, dat de schrijver eene door hem gemaakte redevoering aan Samuel in den mond legt. Evenzeer als het voorafgaande en volgende heeft hij die redevoering, althans naar den inhoud, aan oude en vertrouwbare bronnen ontleend.
- voetnoot10)
- Van zijne pracht- en praalwagens. Zie II Reg. XV 1; III Reg. I 5.
- voetnoot11)
- Zie II Reg. XXI 7; Ez. XLV 8, XLVI 18.
- voetnoot12)
- Deze zinsnede is uit de Septuag. in de Vulgaat gekomen; zij ontbreekt in de andere vertalingen en in den grondtekst.
- voetnoot13)
- Deelde ze den Heer mede.
- voetnoot14)
- In afwachting van hetgeen God hem nader zal gelasten ontbindt Samuel de vergadering. Zeker zal hetgeen IX en X 1-16 verhaald wordt spoedig daarna geschied zijn.