De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput IV.
|
1. Et factum est in diebus illis, convenerunt Philisthiim in pugnam: | 1. En het geschiedde in die dagen, dat de Philistijnen zich verzamel- |
[pagina 370]
et egressus est Israel obviam Philisthiim in proelium, et castrametatus est juxta Lapidem adjutorii. Porro Philisthiim venerunt in Aphec, | den ten strijdeGa naar voetnoot1). En Israël trok uit, ten strijde, den Philistijnen te gemoet, en legerde zich bij den Steen der Hulpe. De Philistijnen echter kwamen te AphecGa naar voetnoot2) |
2. Et instruxerunt aciem contra Israel. Inito autem certamine, terga vertit Israel Philisthaeis: et caesa sunt in illo certamine passim per agros, quasi quatuor millia virorum. | 2. en stelden zich in slagorde tegen Israël Toen de strijd begonnen was, keerde Israël den rug aan de Philistijnen, en er vielen in dat gevecht hier en daarGa naar voetnoot3) op de velden omstreeks vier duizend man. |
3. Et reversus est populus ad castra: dixeruntque majores natu de Israel: Quare percussit nos Dominus hodie coram Philisthiim? Afferamus ad nos de Silo arcam foederis Domini, et veniat in medium nostri, ut salvet nos de manu inimicorum nostrorum. | 3. En het volk keerde terug naar het kamp, en de oudsten van Israël zeiden: Waarom versloeg de Heer ons heden voor het aangezicht der Philistijnen? Laat ons van Silo de ark van het Verbond des Heeren tot ons halen, en zij kome in ons midden, om ons te redden uit de hand onzer vijandenGa naar voetnoot4). |
4. Misit ergo populus in Silo, et tulerunt inde arcam foederis Domini exercituum sedentis super Cherubim: erantque duo filii Heli cum arca foederis Dei, Ophni et Phinees. | 4. Het volk dan zond naar Silo, en men haalde van daar de ark des Verbonds van den Heer der heerscharen, die zit op de CherubijnenGa naar voetnoot5); en de twee zonen van Heli waren bij de ark Gods, Ophni en Phineës. |
5. Cumque venisset arca foederis Domini in castra, vociferatus est omnis Israel clamore grandi, et personuit terra. | 5. En toen de ark van het Verbond des Heeren in het kamp gekomen was, hief geheel Israël een luid gejuich aan, en de aarde dreunde. |
[pagina 371]
6. Et audierunt Philisthiim vocem clamoris, dixeruntque: Quaenam est haec vox clamoris magni in castris Hebraeorum? Et cognoverunt quod arca Domini venisset in castra. | 6. De Philistijnen nu hoorden den klank van het gejuich en zeiden: Wat is dat voor een klank van luid gejuich in het kamp der Hebreën? En zij vernamen, dat de ark des Heeren in het kamp gekomen was. |
7. Timueruntque Philisthiim, dicentes: Venit Deus in castra. Et ingemuerunt, dicentes: | 7. De Philistijnen nu vreesden en zeiden: God is in het kamp gekomenGa naar voetnoot6). En zij zuchtten en zeiden: |
8. Vae nobis: non enim fuit tanta exsultatio heri et nudiustertius: vae nobis. Quis nos salvabit de manu Deorum sublimium istorum? hi sunt Dii, qui percusserunt AEgyptum omni plaga, in deserto. | 8. Wee ons! Want zoo groot gejuich was er niet gisteren en eergisteren. Wee ons! Wie zal ons redden uit de hand dier verheven goden? Dat zijn de goden, die Egypte met allerlei plaag geslagen hebben in de woestijnGa naar voetnoot7). |
9. Confortamini, et estote viri, Philisthiim: ne serviatis Hebraeis, sicut et illi servierunt vobis: confortamini, et bellate. | 9. Weest sterk en houdt u als mannen, Philistijnen, opdat gij niet aan de Hebreën dienstbaar wordt gelijk zij aan u dienstbaar waren. Weest sterk en strijdt! |
10. Pugnaverunt ergo Philisthiim, et caesus est Israel, et fugit unusquisque in tabernaculum suum: et facta est plaga magna nimis: et ceciderunt de Israel triginta millia peditum. | 10. De Philistijnen dan streden, en Israël werd verslagen, en elkeen vluchtte naar zijn tent, en het werd eene nederlaag bovenmate groot, en er vielen van Israël dertig duizend man voetvolkGa naar voetnoot8). |
11. Et arca Dei capta est: duo quo- | 11. En de ark Gods werd geno- |
[pagina 372]
que filii Heli mortui sunt, Ophni et Phinees. | men; ook sneuvelden de twee zonen van Heli, Ophni en Phineës. |
12. Currens autem vir de Benjamin ex acie, venit in Silo die illa, scissa veste, et conspersus pulvere caput. | 12. Een man nu van Benjamin kwam op dien dag uit den slag te Silo aangeloopen, met gescheurde kleederen en het hoofd met asch bestrooid. |
13. Cumque ille venisset, Heli sedebat super sellam contra viam spectans. Erat enim cor ejus pavens pro arca Dei. Vir autem ille postquam ingressus est, nuntiavit urbi: et ululavit omnis civitas. | 13. En toen hij aankwam, zat Heli op een zetel uit te staren den weg opGa naar voetnoot9). Zijn hart toch was beangst voor de ark GodsGa naar voetnoot10). Toen nu de man was aangekomen, bracht hij de tijding aan de stadGa naar voetnoot11). En geheel de stad brak uit in weegeklag. |
14. Et audivit Heli sonitum clamoris, dixitque: Quis est hic sonitus tumultus hujus? At ille festinavit, et venit, et nuntiavit Heli. | 14. En Heli hoorde den klank van het geschreeuw en zeide: Wat beteekent die klank van dat geraas? Gene echter haastte zich en kwam en bracht bericht aan Heli. |
15. Heli autem erat nonaginta et octo annorum, et oculi ejus caligaverant, et videre non poterat. | 15. Heli nu was acht en negentig jaar, en zijne oogen waren dof geworden, en hij kon niet zien. |
16. Et dixit ad Heli: Ego sum qui veni de proelio, et ego qui de acie fugi hodie. Cui ille ait: Quid actum est filii mi? | 16. En hij zeide tot Heli: Ik ben het, die uit den veldslag gekomen ben, en ik, die heden uit het leger gevlucht ben. En deze zeide hem: Wat is er gebeurd, mijn zoon? |
17. Respondens autem ille, qui nuntiabat, Fugit, inquit, Israel coram Philisthiim, et ruina magna facta est in populo: insuper et duo filii tui mortui sunt, Ophni et Phinees: et arca Dei capta est. | 17. Hij nu, die bericht bracht, antwoordde en sprak: Gevlucht is Israël voor de Philistijnen, en er is een groote slachting geschied van het volk; bovendien zijn ook uwe twee zonen, Ophni en Phineës, gevallen, en de ark Gods is buit gemaakt. |
[pagina 373]
18. Cumque ille nominasset arcam Dei, cecidit de sella retrorsum juxta ostium, et fractis cervicibus mortuus est. Senex enim erat vir et grandaevus: et ipse judicavit Israel quadraginta annis. | 18. En toen deze van de ark Gods gewaagde, viel hij van zijn zetel achterover langs de poortGa naar voetnoot12) en brak zijn nek en stierf. Want de man was oud en hoog van jarenGa naar voetnoot13), en hij was rechter over Israël geweest gedurende veertig jarenGa naar voetnoot14). |
19. Nurus autem ejus, uxor Phinees, praegnans erat, vicinaque partui: et audito nuntio quod capta esset arca Dei, et mortuus esset socer suus, et vir suus, incurvavit se et peperit: irruerant enim in eam dolores subiti. | 19. Zijne schoondochter nu, de huisvrouw van Phineës, was zwanger en op het punt van te baren. En toen zij de tijding hoorde, dat de ark Gods buitgemaakt en haar schoonvader en haar man gestorven waren, kromp zij ineen en baarde; want plotseling hadden de weeën haar overvallen. |
20. In ipso autem momento mortis ejus dixerunt ei quae stabant circa eam: Ne timeas, quia filium peperisti. Quae non respondit eis, neque animadvertit. | 20. In het eigen oogenblik echter van haar dood zeiden haar (de vrouwen), die rondom haar stonden: Vrees niet, want gij hebt een zoon gebaardGa naar voetnoot15). Maar zij antwoordde haar niet en sloeg er geen acht op. |
21. Et vocavit puerum, Ichabod, dicens: Translata est gloria de Israel, quia capta est arca Dei, et pro socero suo, et pro viro suo; | 21. En zij noemde het kind IchabodGa naar voetnoot16), terwijl zij zeide: Weg is de heerlijkheid van Israël, omdat de ark Gods is buitgemaakt, en van wege haar schoonvader en haar man. |
22. Et ait: Translata est gloria ab Israel: eo quod capta esset arca Dei. | 22. En zij zeideGa naar voetnoot17): Weg is de heerlijkheid van Israël, omdat de ark Gods is buitgemaakt. |
- voetnoot1)
- Aan dezen volzin, in den grondtekst uitgevallen, ging oorspronkelijk volgens de Septuag. nog vooraf: ‘Heli nu was zeer oud, en zijne zonen verergerden nog te meer hun weg vóór den Heer’; eene zeer passende inleiding op het verhaal van den ondergang van Heli's huis, waarop al het voorafgaande den lezer voorbereidt. Er moeten vrij wat jaren verloopen zijn tusschen de komst van den knaap Samuel te Silo en dezen inval der Philistijnen (zie over deze aartsvijanden van Israël vooral Judic. XIII volg.). Heli toch was nu zeer oud, en Samuel's optreden als profeet had Silo, dat weldra met de ark zijne beteekenis zou verliezen, weder tot het druk bezochte godsdienstige middelpunt van Israël gemaakt. Vermoedelijk was Samuel nu tusschen de dertig en veertig jaar oud.
- voetnoot2)
- De Steen der Hulpe (Hebr. ha-ʼeben ha-ʽezer), eerst later zoo genoemd (zie VII 12), en Aphec moeten volgens deze plaats dicht bij elkander gelegen hebben. Zie verder noot 8. Voor kwamen heeft de grondtekst: ‘legerden zich’.
- voetnoot3)
- Hier en daar staat niet in den grondtekst.
- voetnoot4)
- Sedert Israël door zijn vestiging in het H. Land had opgehouden een zwervend leven te leiden, had ook de ark te Silo eene vaste standplaats verkregen, welke zij zeker nooit verlaten had (zie noot 6). De noodlottige raad der oudsten getuigt dus wel van grooten nood, maar verraadt tevens een vermetel vertrouwen.
- voetnoot5)
- Vgl. Ex. XXV 22. De volledige en plechtige benaming, hier van de ark gebezigd, vertolkt de hoop, waarvan men vervuld was.
- voetnoot6)
- Naar de vertaling der Septuag.: ‘de Heer is heden tot ons uitgekomen’ zijn dit woorden der Israëlieten, in wier mond zij ook alleen passen. Naar het schijnt las men de zinsnede De Philistijnen vreesden oorspronkelijk in het begin van v. 8, en had haar verschuiving naar den aanhef van v. 7 verdere vergissingen ten gevolge. Vermoedelijk zal men moeten lezen: ‘6. en zij vernamen, dat de ark des Heeren in het kamp gekomen was, 7. want zij (de Israëlieten) hadden gezegd (naar men van de spionnen vernam): Daar komt onze God in het kamp; dezen keer zal Hij ons redden; want zoo iets is niet geschied gisteren en eergisteren (d.i. nooit te voren). Toen vreesden de Philistijnen en zeiden: Wee ons....’ De voorgestelde verbetering beveelt zich aan niet slechts door den goeden zin, welken zij aan de plaats geeft, maar tevens door de opvallende gelijkenis, welke in het Hebreeuwsch de onderstreepte woorden vertoonen met die, welke zij in den tegenwoordigen grondtekst vervangen.
- voetnoot7)
- De Philistijnen spreken naar heidensche zienswijze van den God van Israël als van zijn goden. Voor in de woestijn (Hebr. bam-midbar), wat geen zin geeft, te lezen: ‘zelfs met de pest’ (gam daber).
- voetnoot8)
- Elkeen vluchtte naar zijne tent, geijkte uitdrukking voor ontbinding van een leger. Het is waarschijnlijk deze vreeselijke nederlaag, gerechte straf niet slechts voor het huis Heli, maar ook voor het gansche van God afvallige Israël (zie VII 3), en wel niet de verwoesting van Gabaä in Benjamin (Judic. XX), welke Os. X 7-9 en Is. XVIII 21 herdacht wordt. De dagen van Gabaä (Os.), de vlakte van Gabaon bewijzen, dat de veldslag plaats had bij Gabaon. Met Gabaä en Gabaon (Is.) wordt hier gelijk elders dezelfde plaats bedoeld. De Steen der Hulpe lag dus bij of in de vlakte van Gabaon. Zie verder VII 12 en XX 19 met de aanteekeningen.
- voetnoot9)
- Woordelijk naar het Hebr,: ‘Zie, Heli zat op den stoel ter zijde van (den) weg uitziende.’ De plaats is zonder twijfel niet ongerept. Uit de vergelijking met de Septuag. en v. 18 valt af te leiden, dat men achter den stoel oorspronkelijk las: ‘naast den poortwachter’. De gebeurtenis had dus plaats in of bij eene poort. Welke poort? Zoo men het voor uitziende gebezigde Hebr. woord met andere klinkers leest dan het in den tegenwoordigen grondtekst heeft, kan men de plaats aldus vertalen: ‘Zie, Heli zat op den stoel naast den poortwachter van den mitspah-weg’. De mitspah-weg is dan de weg, die van Silo opwaarts leidde naar de hoogte (ham-mitspah) van het heiligdom, de poort de bergpoort der stad. Zoo Heli in zijne bezorgdheid voor de ark van het heiligdom naar die poort was afgedaald, teneinde spoediger tijding van het slagveld te vernemen, dan schijnt het zeer begrijpelijk, dat hij het gejammer hoorde, dat weldra in de stad werd aangeheven. Naar het schijnt (zie v. 18), was de poort eene poort uitsluitend voor voetgangers, tot wier doorgang men aan weerszijden met eenige trappen opging. De ontgravingen van den jongsten tijd bewijzen, dat zulke stadspoorten in het Oosten niet zeldzaam waren.
- voetnoot10)
- In het overbrengen van de ark naar het legerkamp zag Heli zeker eene zeer bedenkelijke daad, zoodat hij het ergste voor haar vreesde.
- voetnoot11)
- Hij kwam uit de laagte en betrad dus de stad door eene poort, welke tegenover de bergpoort gelegen was.
- voetnoot12)
- Naar het Hebr., met het oog op v. 12 (zie noot 9) gewijzigd: ‘viel hij achterover van den stoel door de handen van den poortwachter heen en brak den nek’. Op het vernemen der noodlottige tijding door eene duizeling overvallen slaat de grijsaard achterover; de naast hem staande of zittende wachter grijpt naar hem; maar deze is te zwaar (zie noot 13), glijdt door zijne handen heen en valt van de trappen der poort, zoodat hij den nek breekt.
- voetnoot13)
- Naar den grondtekst: ‘oud en zwaar’.
- voetnoot14)
- Naar de Septuag. slechts twintig jaren.
- voetnoot15)
- Ten gevolge van den schrik ontijdig bevallen, ligt zij weldra op haar uiterste. De blijde tijding, dat zij een zoon geboren heeft, kan haar niet doen opleven. Alleen vindt zij nog de kracht (v. 21) om aan dien zoon een naam te geven, die haar wanhoop over het verlies der ark vertolkt. De groote en algemeene verslagenheid, blijkens het geheele verhaal door het verloren gaan der ark teweeg gebracht, bewijst, dat Israël van ouds in de ark het onderpand zag van zijn bevoorrechting door God.
- voetnoot16)
- Naar de verschillende afleidingen, welke men van den naam geeft, kan deze beteekenen: ‘geen heerlijkheid’ of ‘waar is de heerlijkheid’ of ‘wee, verdwenen heerlijkheid’.
- voetnoot17)
- Naar de Sept.: ‘en men zeide’, terwijl daar v. 21 luidt: ‘En zij noemde het kind Ichabod van wege de ark Gods en van wege haar schoonvader en haar man’.