De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 339]
| |
Het Eerste en Tweede boek der Koningen.
| |
[pagina 341]
| |
Het eerste en tweede Boek der Koningen.
| |
[pagina 342]
| |
toch werd het volk Gods, dat sedert zijn vestiging in het H. Land nog geen eigenlijken staat gevormd, maar gescheiden in afzonderlijke stammen geleefd had, enkel geleid door zijn onzichtbaren Koning, tot een volk in staatkundigen zin, door wetten voor alle stammen geldig aaneengesloten, door een aardsch koning geregeerd. In zooverre gelijk wordend aan de heidensche volken, die het omringden, liep het groot gevaar hen ook in andere opzichten na te volgen en zoodoende zijne bovennatuurlijke roeping, zijn onzichtbaren Koning te vergeten. Dat gevaar keerde die onzichtbare Koning zelf door zijn gestadig ingrijpen in de gebeurtenissen van dat aan gewichtige gebeurtenissen zoo rijke tijdperk. De schrijver nu van de Boeken Samuel stelt zich ten taak, die geheel eenige wording van het koningschap in Israël te verhalen, waarbij de leiding en het albestier der goddelijke Voorzienigheid in het licht traden, als in weinig andere tijdperken het geval is geweest. Met eene meesterlijk verhaalde familiegeschiedenis zijn werk openend gaat hij uit van den toestand, die tegen het einde van het tijdvak der rechters heerschteGa naar voetnoot1), en vervolgt de wording en ontwikkeling van koningschap en koninkrijk tot aan het einde van David's regeering of daaromtrent. Het eerste gedeelte (I Reg. I-XII), waarin Samuel op den voorgrond treedt, behandelt de gebeurtenissen, die tot de instelling van het koningschap leidden. Dan toont het tweede (I Reg. XII-XVI), met Saül tot hoofdfiguur, uit diens geschiedenis aan, hoe het koningschap niet kon worden bevestigd. Het laatste deel eindelijk, waarin David, de eigenlijke held van het geheele werk, allengs de hoofdpersoon wordt en dan tot het einde blijft, verhaalt hoe die man naar Gods hart eerst het koninkrijk Israël zoo in- als uitwendig opbouwt en voltooit, daarna door zware zonden zijne heerschappij schokt, ondermijnt en in gevaar brengt, maar, spoedig tot inkeer gekomen, haar ook weder handhaaft, tegen alle aanslagen beveiligt en duurzaam vestigt. Hoe krachtig echter en in menig opzicht beslissend de handeling zij, die zoo van genoemde hoofdpersonen als van anderen uitgaat, toch doet het verhaal steeds zoo sterk mogelijk uitkomen, dat in geheel dit tijdperk het toch steeds de onder zijn volk wonende God des Verbonds is, die het lot van dat volk bepaalt en door zijn vaderlijk en wonderbaar bestier de tot dusverre gescheiden stammen aaneensluit tot een krachtig volk, hetwelk aan een aardsch, door Hem verheven koning gehoorzaamt, zonder dat het daardoor ophoudt zijn volk te zijn. Die zoo duidelijk sprekende strekking openbaart zich behalve in tal van feiten niet het minst hierin, dat het tooneel van alle hoofdgebeurtenissen steeds de woonstede is van dien God des Verbonds met haar omgeving en zich met die woonstede tot driemaal toe verplaatst. Het begin van het verhaal leidt den lezer naar Silo. Daar stond toen, reeds sedert de dagen van Josue, de ark des Verbonds in den door Moses vervaardigden tabernakel. Het tooneel wisselt, als de ver- | |
[pagina 343]
| |
bolgen Koning de zonden van zijn volk en het huis Heli straft met de nederlaag bij Aphec en het tijdelijk verlies der ark. Weldra door de Philistijnen teruggezonden wordt deze door de mannen van Cariathiarim geplaatst op den bij die stad gelegen heuvel. 't Is de verdienste van een Nederlandsch katholiek schriftverklaarder van onzen tijdGa naar voetnoot1), op afdoende wijze te hebben bewezen dat de ark alsmede haar heiligdom, de Mosaïsche tabernakel, die haar spoedig van Silo uit volgde, onafgebroken op genoemden heuvel bleven, eerstgenoemde tot diep in David's, de tabernakel zelfs tot in Salomon's regeering. Reeds aan de vervaardigers der Septuagint was dit ontgaan. Gelijk de meeste vertalers en verklaarders zagen zij over het hoofd, dat de naar Cariathiarim genoemde heuvel elders de hoogte van Gabaon heet en wijders nog onder verschillende andere benamingen wordt aangeduid, welke gelijkelijk hoogte of heuvel beteekenen. Eerst nu wij dit weder hebben leeren inzien, blijkt ons ten duidelijkste, dat de hoogte van Cariathiarim-Gabaon het nieuwe middel- en brandpunt werd van het juist in dien tijd zoo veel bewogen leven van Israël, vooral sedert dit zijn eersten koning verkreeg in den persoon van Saül, die te Gabaon in de onmiddellijke nabijheid van het heiligdom woonde. Zoolang dan ook deze, aan den God des Verbonds gehoorzaam, diens heiligdom met zijne priesterschap eert en ontziet, is en blijft de hoogte van Cariathiarim-Gabaon en haar omgeving het hoofdtooneel der gebeurtenissen. Maar als hij, de om zijn zwak vertrouwen en zijn ongehoorzaamheid door God verworpene, in razende ijverzucht en wantrouwen de schennende hand slaat aan de priesters van het heiligdom (zie I Reg. XXI en XXII met de aanteekeningen), dat nu naar allen schijn geruimen tijd van priesters, althans van den hoogepriester, verstoken blijft en verlaten wordt, heeft een nieuwe en laatste wisseling van tooneel plaats. Die wisseling wordt na een voorbijgaand in het licht treden van Hebron voor goed voltrokken, als David de gewichtigste en Gode meest welgevallige daad zijns levens verricht en met talrijke afgezanten van het gansche volk de ark des Verbonds van de hoogte van Cariathiarim-Gabaon overbrengt naar den berg Sion, naar zijne stad, die eerst daardoor in den vollen zin des woords het hart en middelpunt van zijn rijk wordt. Eerst daar en eerst na die beteekenisvolle daad ontvangt de koning van den God des Verbonds zijn heerlijkste belooning; eerst daar en eerst dan gewordt hem door Nathan de volheerlijke voorspelling omtrent de toekomst van zijn geslacht, welke de kern uitmaakt van het geheele geschiedwerk, daar zij eene goddelijke belofte als grondslag aanwijst van de macht van David's huis. In het verder verloop van het verhaal, dat enkel dienen moet ten bewijze, dat de vervulling dier goddelijke belofte zelfs niet door David's zware misdrijven kon worden verijdeld, is en blijft Sion, waar de onzichtbare Koning nu naast zijn zichtbaren plaatsvervanger zetelt, het middel- en uitgangspunt van al wat er gewichtigs geschiedt. Zoo verschijnt naar de duidelijk blijkende bedoeling van den schrijver | |
[pagina 344]
| |
de achtereenvolgens op de hoogten van Silo, Cariathiarim-Gabaon en Sion wonende God des Verbonds als de waarachtige stichter van het koningschap in Israël, als de eigenlijke grondlegger der macht van David en diens huis. Deze intusschen heeft zich die bevoorrechting van Gods zijde waardig gemaakt door de getrouwheid, waarmede hij zijne Wet en geboden zoo in voor- als in tegenspoed, als boeteling niet minder dan als heilige onderhield. En daarmede heeft de schrijver tevens aangetoond dat het volk Israël en zijn koningen zich alleen door getrouwheid aan Gods Wet van diens verdere hulp en bescherming kunnen verzekeren. Hetzelfde leert hij ook door het verhaal van de lotgevallen der andere personen, die eene hoofdrol in het verhaal vervullen: Heli en Saül brengen door hun overtredingen van 's Heeren Wet Israël aan den rand van den afgrond, terwijl Samuel, ‘de getrouwe profeet’, het uit de verdrukking zijner vijanden redt. Men ziet hoe in dit opzicht de strekking van de Boeken Samuel met die van het Boek der Rechters in ééne lijn ligt. Wie onbevangen de hiermede aangeduide leidende gedachte van het geschiedwerk heeft erkend, volgt, althans in het algemeen, zonder groot bezwaar haar ontwikkeling door het geheele verhaal heen, vindt meestal een geregeld verloop en elke volgende gebeurtenis door de voorafgaande voorbereid, ziet met klimmende belangstelling de karakters zich ontwikkelen en bewondert de kunst, waarmede de schrijver door talrijke tegenstellingen van personen, hunne daden en hare goede of kwade gevolgen, zijn opvatting van zaken ondubbelzinnig doet blijken. Echter dient hier eenig voorbehoud te worden gemaakt, en wel om twee redenen. De eerste is, dat het Boek Samuel, vermoedelijk geruimen tijd na zijn ontstaan, minstens ééne bewerking onderging - de laatste wellicht in de dagen van Esdras - welke den oorspronkelijken loop van het verhaal meer of min verstoorde. Die bewerking, of liever die aanvulling, bestaat hierin, dat een tweede schrijver, mogelijk ook nog een derde, die dan de laatste redactor of de eigenlijke canonieke auteur is, van wien wij de Boeken Samuel hebben ontvangen, het werk verrijkte met wetenswaardige, aan oude, ten deele zeker geïnspireerde bronnen ontleende bijzonderheden, betrekking hebbende op de gebeurtenissen en personen, van welke de eerste schrijver had gewaagd. Los ingelascht, waar het scheen pas te geven, vermeerderen die aanvullingen wel is waar onze kennis en laten zij niet weinig licht vallen op het door den eersten schrijver geboekte; toch voegen zij zich niet in diens verhaal en betoog, maar verdeelen en onderbreken het, somwijlen zelfs op eenigszins hinderlijke wijze doordat zij bijeenhoorende zindeelen van elkander scheiden. Maar juist die omstandigheid maakt het ons vrij gemakkelijk te onderscheiden tusschen het werk in zijn oorspronkelijken vorm en de latere toevoegsels. Tot deze behoort zeker ook het tegenwoordige slot (II Reg. XXI-XXIV), dat feitelijk geen slot, maar een (ten deele zeer belangrijk) aanhangsel isGa naar voetnoot1). Uit zes, | |
[pagina 345]
| |
onderling niet samenhangende stukken bestaande vervolgt noch voltooit het de geschiedenis van het ontstaan van het koningschap, maar verhaalt ons toch van gebeurtenissen en bevat toch gedenkstukken uit den tijd van koning David. Het oorspronkelijke slot van het Boek Samuel hebben wij hoogstwaarschijnlijk te zien in de twee eerste hoofdstukken van het Boek der Koningen (Vulgaat: III en IV Regum), welke den opstand van Adonias en de troonsbestijging van Salomon verhalen en de geschiedenis van David's koningschap geheel naar de wijze en in den geest van het Boek Samnel voltooien en passend besluiten. In de Luciaansche Septuagint vormen dan ook die twee hoofdstukken niet het begin van het Derde Boek der Koningen, maar het einde van ons geschiedwerk. Dat dit ten gevolge van de bewerking, welke het onderging, den lezer eenige moeilijkheden bereidt, valt zeker niet te ontkennen, maar dat die moeilijkheden niet onoverkomelijk zijn, evenmin. Grooter echter en talrijker zijn de moeilijkheden, welke de Boeken Samuel opleveren om een tweede reden, te weten het zeer vroeg ingeslopen, eigenlijk tekstbederf. Zeer talrijk zijn vooreerst die fouten, welke aan de achteloosheid der afschrijvers zijn te wijten, fouten als ook elders ontstaan zijn door verschrijving, dubbelschrijving, verwisseling van op elkaar gelijkende woorden, opneming van randbemerkingen in den tekst, uitlating of verschuiving van regels, enz.Ga naar voetnoot1). Bijzonder talrijk zijn voorts in ons boek de opzettelijke wijzigingen van den tekst, afkomstig van afschrijvers, die verbeteringen meenden te moeten maken, waar in waarheid niets te verbeteren vielGa naar voetnoot2). Onder de middelen, ons gegeven om dat tekstbederf - dat intusschen nooit de geopenbaarde geloofswaarheden verduistert - niet slechts te ontdekken, maar ook om de bedorven teksten te verbeteren, beslaat eene zeer voorname plaats de aloude Alexandrijnsche vertaling, de Septuagint, wier vanouds zoo groot gezag in de Kerk door het bekende besluit van de kerkvergadering van Trente in niets verminderd werd. Die om haar slaafsche getrouwheid juist zoo kostbare vertaling vertegenwoordigt ons den grondtekst in een veel ouder en oorspronkelijker vorm, dan waarin wij dien thans bezitten. Door haar en andere oude vertalingen te raadplegen en tevens de verdere hulpmiddelen te gebruiken, die ons vooral heden ten dage ter beschikking staanGa naar voetnoot3), kunnen wij er thans vrij wel in slagen, den | |
[pagina 346]
| |
tekst van de Boeken Samuel van de ingeslopen gebreken te zuiveren en bijna doorgaans, zoo al niet naar de letter, dan toch naar inhoud en samenhang in zijn oorspronkelijkheid te herstellen. En van dat zoo gezuiverde en herstelde werk geldt ten volle wat wij over zijn bouw en inhoud zeiden. Dat de hedendaagsche ongeloovige schriftverklaarders dit laatste kunnen noch willen beamen behoeft ons niet te verwonderen. Het geloof aan de bovennatuurlijke openbaring missend zijn zij onbekwaam een boek te verstaan, waarvan, als van het onze, Gods bovennatuurlijke tusschenkomst de draad is, die al de verhaalde gebeurtenissen verbindt. De leidende gedachte niet vattend vatten zij ook niet de beteekenis der afzonderlijke feiten, zoodra deze van die leidende gedachte uit moeten worden beoordeeld. Bij al de studie, welke zij aan de Boeken Samuel gewijd hebben, ondanks alle ophelderingen en tekstverbeteringen, welke wij - het zij geenszins ontkend - aan hun arbeid te danken hebben, is en blijft het geschiedwerk in zijn geheel voor hen een gesloten boek, een boek tweeslachtig en vol van tegenspraak en ongerijmdheid. Het zouden, zooals allen, meestal elkander naschrijvend, gelijkelijk beweren, vooral twee zaken zijn, waaraan een verstandig lezer van de Boeken Samuel onvermijdelijk aanstoot moet nemen. De eerste is de herhaling van zekere gebeurtenissen. Er komen, zoo zeggen zij, twee aankondigingen van Gods wraakgericht aan Heli voor, waarvan elke op zich zelf meer dan voldoende is. Er zijn twee berichten over de verwerping van Saül, en het laatste bevat geen zinspeling op het eerste. De twee (of drie) verhalen over de verheffing van Saül tot koning zijn een derde voorbeeld. Twee verhalen omtrent de komst van David aan het hof hebben al de oude schriftverklaarders wanhopig gemaakt. Wij lezen van tweemaal gevoerde onderhandelingen over Saül's dochter, en den tweeden keer weet men niets van de vroegere. Er zijn voorts twee berichten omtrent David's vlucht van het hof, twee omtrent het vallen van Saül in diens macht, twee over David's uitwijking naar Achis, twee eindelijk ook omtrent den dood van Saül. Wat hebben wij hierop te antwoorden? Van de gewraakte herhalingen kunnen er twee, te weten die over de komst van David aan het hof en de daarna genoemde over de onderhandelingen aangaande Saül's dochter, in waarheid bezwaarlijk anders dan als herhalingen en wel als hinderlijke en, althans in schijn, tegenstrijdige herhalingen worden aangezien. Er waren echter en er zijn geloovige schriftverklaarders, die dit laatste ontkennen en hun ontkenning met verschillende bewijzen meenen te kunnen staven. Maar zoo wij ons door die bewijzen niet of slechts ten halve kunnen laten overtuigen, dan behoeft ons dit niet in verlegenheid te brengen. Het tweede bericht toch omtrent de komst van David aan het hof en het eerste aangaande de onderhandelingen | |
[pagina 347]
| |
over Saül's dochter maakten naar allen schijn oorspronkelijk geen deel uit van den gewijden tekst. Het verhaal namelijk van David's jeugd en opkomst (I Reg. XVI 1 - XIX 18a) is in den tegenwoordigen grondtekst, de Vulgaat en de meeste andere vertalingen aanzienlijk langer dan in de beste handschriften en uitgaven der Septuagint, in welke vijf grootere en kleinere stukken (XVII 21-31; XVII 55 - XVIII 6a; XVIII 10-11, 17-19, 29b-30) niet gelezen worden. Nu kan men die stukken uit den Hebr. tekst wegnemen zonder daardoor eenige gaping te veroorzaken; het verhaal loopt dan zelfs zonder eenige stoornis geregeld door. Leest men daarentegen die stukken mede, dan stuit men op tal van onderbrekingen en herhalingen, als elders in het boek niet voorkomen, en zelfs op tegenstrijdigheden, van welke bezwaarlijk valt aan te toonen dat zij slechts in schijn bestaan. Het lijdt geen twijlel, dat de vijf bedoelde stukken in de Septuagint oorspronkelijk niet stonden (zie I Reg. XVI noot 1). Daar nu de Grieksche vertalers steeds met slaafsche getrouwheid den grondtekst volgen, zelfs waar ze dien niet begrijpen, schijnt het meer dan waarschijnlijk, dat de grondtekst tijdens het ontstaan der Septuagint bedoelde deelen nog niet bevatte. Hoe zij in den gewijden tekst konden komen, hebben wij in de noot op I Reg. XVIII 30 getracht te verklaren. Naar het algemeen gevoelen onzer godgeleerden doet men aan het besluit van de kerkvergadering van Trente aangaande de Vulgaat zeker niet te kort, wanneer men moeilijkheden opleverende gedeelten van de Vulgaat als ingelascht beschouwt, indien zij niet voorkomen in de Septuagint, d.w.z. in die uitgave van het O.T., welke gedurende de eerste christelijke eeuwen in de Kerk algemeen werd gebruikt. Kunnen wij dus twee van de gewraakte herhalingen als aan den tekst der Septuagint vreemd afwijzen, omtrent de overige valt het gemakkelijk in te zien dat zij of volstrekt geen herhalingen van gelijke of verwante gebeurtenissen of wel werkelijk herhalingen zijn, maar dan zoodanige, dat zij met nieuwe gebeurtenissen gelijk staan. Een man Gods voorspelt aan Heli 's Heeren naderend wraakgericht. Als de zwakke hoogepriester niettemin zijne misdadige zonen laat begaan, laat God hem, jaren later, door een knaap, wien Heli zelf eerst het woord: ‘Spreek Heer, want uw dienaar luistert’ in den mond moet geven, aankondigen dat het wraakgericht weldra tot schrikwekkende uitvoering zal komen. Is die herhaling geen steigering, geen nieuwe gebeurtenis? Hetzelfde geldt van het volgende: Samuel voorzegt aan Saül, die in den nood van het oogenblik zijn vertrouwen op God verloren en daardoor een hem gegeven verbod overtreden heeft, dat de koninklijke macht niet bij zijn huis zal blijven. Als de koning des ondanks zich aan eene nieuwe ongehoorzaamheid schuldig maakt, echter nu niet uit nood, maar uit hebzucht, herhaalt de profeet de voorspelling, en thans zoo ernstig, zoo dreigend, dat zij niet als eerste, maar als eene tweede en laatste waarschuwing verschijnt. In de geschiedenis van Saül's verheffing valt voor den niet door ongeloof verblinden lezer hoegenaamd niets te bespeuren van wat op eene herhaling gelijkt. Eerst laat God hem in het geheim door Samuel zalven; dan wijst dezelfde God hem in het openbaar door het lot als koning aan, waarop hij dan ook door het | |
[pagina 348]
| |
volk gehuldigd wordt, maar niet dan onder verzet van velen. Als de koning dan kort daarna door zijn beslist en met een schitterenden uitslag bekroond optreden tot redding van Jabes zijn, hem door God bij zijne zalving ingestort koninklijk karakter getoond heeft, wordt hij opnieuw, maar nu zonder eenig verzet, als koning gehuldigd. Wie, die lezen kan, ziet hier herhaling? Er zijn, ja, twee berichten zoowel omtrent David's vlucht van Saül's hof alsook van zijne komst bij Achis; maar zoowel de eerste vlucht alsook de eerste komst verschijnen in het verhaal als van de tweede vlucht en de tweede komst duidelijk onderscheiden, en de herhaling van vlucht en komst wordt door de gebeurtenissen voldoende gerechtvaardigd. Er wordt, ja, tweemaal verhaald, dat Saül in de macht van David valt; maar ook hier is blijkens de omstandigheden van twee verschillende gebeurtenissen sprake, en zoo de schrijver verhaalt hoe David ook den tweeden keer den gezalfde des Heeren ontziet, dan geeft hij daarmede een nieuw en nog krachtiger bewijs voor de edelmoedigheid van zijn held. Wij lezen eindelijk, ja, twee berichten, zelfs twee zeer tegenstrijdige berichten, over den dood van Saül. Maar het eerste is van den schrijver en het ware, het tweede van den op loon belusten Amalekiet en leugenachtig, gelijk diens geheele houding duidelijk bewijst. Het schijnt wel opmerkelijk, dat juist zij, die zich voor de meest denkende lezers der Schrift houden, zoo hier als eldersGa naar voetnoot1), ééne eigenaardigheid van den schrijver der Boeken Samuel niet hebben opgemerkt, te weten, dat hij meer dan anderen op denkende lezers rekent en het steeds aan hen overlaat, uit de verhaalde feiten zijne eigen gedachten en de beweegredenen der handelende personen af te leiden. Niet beter gegrond dan het eerste is het tweede bezwaar, dat de moderne critiek met dezelfde hardnekkigheid te berde brengt. Er zou, zoo zegt men, in de Boeken Samuel een groot verschil van voorstelling en gezichtspunt vallen waar te nemen aangaande personen en zaken. Als eerste voorbeeld van zulk een tweeslachtige voorstelling moet steeds en vooral Samuel dienst doen. Verschijnt deze hier als de machtige bevrijder van het volk, de groote vertegenwoordiger Gods, de tweede Moses, op wiens bevel het gansche volk opkomt, die met meer dan koninklijk gezag beveelt en bestraft, elders is hij, naar het heet, de ziener van een landelijk stadje, geëerbiedigd als iemand, die den offermaaltijd zegent en bij een plaatselijk feest voorzit, maar vooral bekend als waarzegger, die voor geldelijk loon uitkomst geeft omtrent verloren zaken. Voor Saül, die slechts eenige mijlen van hem af woont, is hij een onbekende. Welnu, van al het laatste is alleen dit waar, dat ‘de ziener’ bij uitnemendheid, de laatste en grootste rechter, bescheiden in een bescheiden stadje leeft, hierin volkomen gelijk aan zijne voorgangers, en dat hij daar blijkbaar zeer geacht en gezien is en op den dag van Saül's komst aan zijne aanzienlijke stadgenooten een offermaaltijd aanbiedt. Wat hij verder heet te zijn en te doen, heet en doet hij enkel naar de voorstelling, welke de modernen zich in hun voor- | |
[pagina 349]
| |
ingenomenheid daarvan maken (zie I Reg. IX 5-10 met de aanteekeningen). Dat die voorstelling volstrekt valsch is, dat de bescheiden ziener van Rama in waarheid de groote rechter en profeet is, blijkt terstond uit de wijze, waarop hij den zoon van Cis ontvangt, en uit de gewichtige handeling, die hij aan hem voltrekt. De tweede en laatste groote tegenstrijdigheid, waarop de modernen in ons geschiedwerk meenen te stooten, betreft den staatkundigen toestand van Israël ten tijde van Saül's verheffing. Naar zij terecht uit I Reg. VII lezen, maakte reeds Samuel een einde aan de heerschappij, welke de Philistijnen door den slag van Aphec over Israël verkregen hadden. Maar hoe dan, zoo zeggen zij, de een voor de ander na, daarmede te rijmen, dat de koning, dien God nu aan zijn volk geeft, volgens I Reg. IX 16 dat volk nog eerst uit de handen der Philistijnen verlossen moet? Wij vragen niet zonder verbazing: Is het wellicht de vrees voor de Philistijnen, die de Israëlieten drijft een koning te begeeren? Of is het niet met het verlangen, om gelijk de heidensche volken een aardsch koning te hebben, een dreigende inval der Ammonieten, die blijkens I Reg. XII 12 Israël dat onstuimig verlangen deed uiten? Als Samuel de olie over Saül's hoofd heeft uitgegoten, zegt hij tot hem: ‘Zie, de Heer heeft u tot vorst over zijn erfdeel gezalfd, en gij zult zijn volk bevrijden uit de handen zijner vijanden, die het omringen’. Van alle kanten was Israël door vijanden omringd, die, dan de een dan de ander, gelijk het tijdvak der rechters leert, zijn rust verstoorden, zijn bestaan bedreigden. De taak van den koning, eerst door David, niet reeds door Saül volbracht, omdat deze zich door zijn ongehoorzaamheid Gods hulp onwaardig maakte, zou voornamelijk deze zijn: door de onderwerping dier vijanden aan Israël een het volk Gods waardig en rustig bestaan te verzekeren. Eene bevrijding juist en alleen van Philistijnsche heerschappij door Saül is I Reg. IX 16 (zie de noot) niet bedoeld en kan niet bedoeld zijn, omdat geen enkele plaats valt aan te wijzen, welke van een zoodanige heerschappij in dien tijd gewaagt (zie I Reg. VII 13-17, XIII 3, 29 - 22 met de aanteekeningen). Hiermede is alles genoemd en afgedaan wat de hedendaagsche bijbelcritiek tegen de Boeken Samuel in het algemeen aan bezwaren weet in te brengenGa naar voetnoot1). Afgedaan en geoordeeld is gevolglijk ook de zeer vreemde, om niet te zeggen onmogelijke bedoeling, welke de ongeloovigen in hun verlegenheid den schrijver van het werk toedichten. Deze zou geenszins beoogd en gemeend hebben eene geloofwaardige geschiedenis van den oorsprong van het koningschap in Israël te schrijven; hij wilde enkel door zijn werk alles voor het nageslacht bewaren wat hij omtrent dat onderwerp in verschillende, hoe ook uiteenloopende geschriften geboekt vond. Daarom voegde hij alle hem belangrijk toeschijnende geschriften of gedeelten van geschriften door min of meer geschikte overgangen bijeen, hier iets bijvoegend, daar iets weglatend, en zoo goed en zoo kwaad als het ging de in zijn bronnen verhaalde gebeurtenissen rang- | |
[pagina 350]
| |
schikkend naar den tijd, waarin zij vielen of heetten gevallen te zijn. Met groote zekerheid weten nu de verschillende modernen ons boek uiteen te rafelen tot een grooter of geringer aantal geschriften of bronnen, verminkte of onverminkte, en zelfs altijd de naden aan te wijzen, welke de verschillende bronnen heeten te verbinden. Jammer maar voor hen, dat niet weinige dier naden, goed onderzocht, zich uitwijzen of als kwalijk door hen begrepen plaatsen, of wel als randbemerkingen of als verschrijvingen. De min gunstige staat van den gewijden tekst leverde aan de ongeloovige bijbelcritiek menig schijnbewijs voor haar onhoudbare bewering. De Boeken Samuel maken, wij zagen het, een weldoordacht en goed uitgewerkt geheel uit, vrij van de door de hedendaagsche critiek beweerde tegenstrijdigheid. Haar gevoelen omtrent de bedoeling van den schrijver blijkt dus geheel ongegrond, en haar wijze, om den oorsprong van het werk te verklaren, schijnt niet dan met zeker voorbehoud te kunnen worden aanvaard. Zeer zeker heeft de schrijver der Boeken Samuel beoogd en gemeend, de wording van het koningschap in Israël naar waarheid te verhalen. En aangezien hij zonder twijfel geruimen tijd na de vestiging van het koningschap leefde, heeft hij zeer zeker ook naar oude bronnen gewerkt. De beantwoording nu der vraag, hoe hij die bronnen gebruikte, hangt af van het antwoord, te geven op de andere vraag, van welken aard zijne bronnen waren. De schrijver zelf gewaagt daarvan niet, behoudens in één, daarbij nog twijfelachtig geval (zie II Reg. I 18 met de noot). Maar uit de vergelijking van zijn werk met de Boeken Paralipomenon en van deze met de twee laatste Koningsboeken blijkt met zekerheid, dat hij voor het grootste gedeelte van zijn verhaal naar dezelfde bronnen werkte, uit welke de schrijvers der twee genoemde boeken gestadig geput hebbenGa naar voetnoot1). Die bronnen waren, gelijk in de Inleiding op III en IV Reg. wordt betoogd, geschriften van profeten, geschriften dus van die mannen, die door God geroepen waren om bij de wording en verdere ontwikkeling van het koningschap het steeds dreigend gevaar van ontaarding tegen te gaan, en die buitendien in nauwe betrekking stonden niet slechts tot het koninklijk hof, maar ook en meer nog tot de priesters van Israël's heiligdom. Uit I Par. XXIX 29 mogen wij besluiten dat de schrijver der Boeken Samuel voornamelijk bij de geschriften van Samuel, Nathan en Gad te rade ging. Van die geschriften nu kan men met allen grond veronderstellen dat zij zeer vertrouwbaar waren en geen tegenstrijdige berichten bevatten, voorts, dat zij geschreven waren in den geest, aan het karakter en de roeping dier Godsmannen eigen, d.w.z. in godsdienstigen geest. Zij deden zonder twijfel de leiding en het bestier van | |
[pagina 351]
| |
den God van Israël beslist uitkomen. Uit den inhoud dier geschriften dan moest de schrijver der Boeken Samuel een door zijn doel aangewezen keuze doen. Niet alles was voor hem bruikbaar; hij wilde niet de volledige geschiedenis van Israël in een bepaald tijdvak, maar enkel die van den oorsprong van het koningschap in Israël verhalen. Met dat doel voor oogen deed hij zijne keuze en volgde dan zeker in de gekozen stukken zijne bronnen zoo getrouw mogelijk. Daaraan zal het bovenal zijn toe te schrijven, dat de godsdienstig-kerkelijke geest - zooals men het noemt - het wezen uitmaakt der Boeken Samuel. Dien geest, gelijk sommige modernen doen, te willen toeschrijven aan eene tweede bewerking van het boek ‘door kerkelijke hand’, is onnoodig. Wel echter kan men hun toegeven, dat de schrijver somwijlen geheele stukken uit zijne bronnen onveranderd overnam. De overeenkomst in strekking tusschen zijne bronnen en het werk, dat hij wenschte te schrijven, maakte hem dit mogelijk; de eenheid van zijn geschrift liep daardoor geen gevaar. Maar wat wij wel meenen te mogen betwijfelen is, dat die bronnen steeds met zulk eene zekerheid van elkander kunnen worden gescheiden als de modernen en ook geloovige schriftverklaarders met hen zich wel voorstellen. Ook de meest gezonde regelen van critiek moeten met beleid en niet werktuigelijk worden toegepast. Het min of meer gestadig voorkomen van deze benaming der heilige hoogte in het ééne en van gene in een ander gedeelte van het verhaal geeft in ons geval nog niet altijd zekerheid, dat die twee gedeelten aan verschillende bronnen zijn ontleend. Misschien toch werden de verschillende benamingen der heilige hoogte min of meer door elkander gebezigd. Het is intusschen mogelijk, dat in het eene schriftwerk een bepaalde benaming meer op den voorgrond trad dan in het andere, zoodat het meer of minder menigvuldig voorkomen der verschillende benamingen wel als een der middelen ter onderscheiding van de verschillende bronnen kan worden aangemerkt. Wat betreft de leemten en onderbrekingen, welke men bij elke der veronderstelde wisselingen van bron meent te kunnen aanwijzen, meenen wij, gelijk uit de aanteekeningen zal blijken, in niet weinige gevallen twijfel te mogen koesteren. Overigens is de nauwkeurige scheiding der bronnen voor ons van weinig of geen beteekenis, aangezien wij geen tegenstrijdigheden in het geschiedwerk ontdekken en dus ook niet hebben te verklaren. Voor de ongeloovigen echter is zij nagenoeg het eenige, daarbij zeer gemakkelijke en om die reden door hen veel misbruikte middel om van hun opvatting omtrent aard en oorsprong der Boeken Samuel eene althans in schijn bevredigende verklaring te geven. Ter bepaling van den tijd, waarin zij geschreven werden, ontbreekt het aan stellige gegevens. De I Reg. XXVII 6 ingevlochten mededeeling wijst aan dat er reeds meerdere koningen over het van de overige stammen gescheiden koninkrijk Juda geheerscht hadden. En dat de schrijver geruimen tijd na Samuel leefde, schijnt niet twijfelachtig, schoon men zich ten bewijze daarvan niet kan beroepen op I Reg. IX 9, als zijnde vermoedelijk een randbemerking van onzekeren ouderdom. Echter kan het werk naar het oordeel van bevoegde | |
[pagina 352]
| |
kenners van het Hebreeuwsch niet vele eeuwen na David ontstaan zijn. Daarvoor blijkt de taal ondanks alle tekstbederf te oorspronkelijk en te zuiver, en juist dat veelvuldig voorkomende tekstbederf pleit voor den betrekkelijk hoogen ouderdom van het boek. Daarvoor getuigt ook, en wellicht nog sterker, de omstandigheid, dat de schrijver, zonder eenige vrees van verkeerd verstaan te worden, voor de heilige hoogte door elkander al de verschillende namen gebruikt, met welke zij tijdens het ontstaan van het koningschap werd aangeduid. Hij kan daarom niet zeer lang na den bouw van den tempel geleefd hebben. Zoo schijnt het oude vermoeden niet ongegrond, dat het oorspronkelijke Boek Samuel geschreven werd gedurende de regeering van Abiam, om dien het verheven voorbeeld van zijn overgrootvader als een spiegel van echte vroomheid en waarachtig staatsbeleid voor te houden (vgl. III Reg. XV 3 volg.). Voor de geloofwaardigheid van het geschiedwerk pleiten behalve het reeds gezegde tal van uit- en inwendige redenen. Wat den lezer bij alle wisseling van tooneel en gebeurtenissen boven alles treft, is de zielkundige waarheid, waarmede de verschillende personen geteekend zijn. In onze verklaringen zal daarop, althans wat de hoofdpersonen betreft, nader gewezen worden. Niet minder indruk maken de juistheid en uitvoerigheid, welke den schrijver kenmerken in het verhalen van de omstandigheden, onder welke de verschillende gebeurtenissen plaats hadden, in het beschrijven van de toestanden, waaruit zij geboren werden, en van de plaatsen, waar zij voorvielen. En zoo hij, gelijk I Reg. V en VI, bijzonder wonderbare gebeurtenissen moet verhalen, verzuimt hij niet naar de gebruiken en gedenkteekenen te verwijzen, welke te zijnen tijde nog aan die gebeurtenissen herinnerden. 't Ligt voor de hand, dat gebeurtenissen, als in de Boeken Samuel verhaald worden, lang moesten voortleven in de heugenis des volks en in de latere letterkunde, te meer daar het rijk Juda onder de heerschappij bleef van het koninklijk geslacht, welks oorsprong den hoofdinhoud van het werk uitmaakt. Inderdaad maken dan ook de later geschreven boeken van het O.V. herhaaldelijk gewag van de gebeurtenissen, in de Boeken Samuel verhaald; inzonderheid herhalen de Boeken Paralipomenon in hoofdzaak hun inhoud. Als geschiedkundige getuigenissen kunnen voorts de opschriften van twaalf psalmen dienen. Zinspelingen op de in het geschiedwerk voorkomende feiten ontmoet men buitendien Ps. LXXVII 70, IIC 6; Eccli. XLVI 16; Is. XXIX 1; I Mach. II 57, IV 30; Matth. XII 3; Marc. II 25; Luc. VI 3; Act. VII 46, XIII 22. In zooverre die aanhalingen afkomstig zijn uit zeer verschillende tijdperken, dienen zij ten bewijze, dat de vermelde gebeurtenissen steeds geleefd hadden in de gedachtenis des volks en daarom door een latere voorstelling niet konden worden vervalscht. Zoo blijven de Boeken Samuel ondanks alle moderne bijbelcritiek voor ons wat zij voor de vroegere geslachten geweest zijn: een geschiedwerk, echt menschelijk als weinige andere, maar echt goddelijk tevens. In zijn even ware als treffende verhalen openbaart het ons 's menschen natuur in al haar zwakheid en grootheid, maar tevens 's Heeren rechtvaardigheid, barmhartigheid en wijsheid, 's Heeren wijsheid vooral, door | |
[pagina 353]
| |
haar wonderbare leiding van het uitverkoren volk de komst voorbereidend van Hem, die zich met volle recht den zoon van David zoude noemen, en in wien de aan David gegeven voorspelling hare volheerlijke vervulling zou vinden. |
|