Het verhaal toch verplaatst den lezer in den tijd der rechters en geeft hem een hoogst aantrekkelijk en treffend beeld van de aartsvaderlijke levenswijze in dat tijdvak.
De algemeene strekking van het geschrift openbaart zich ten duidelijkste reeds bij de eerste lezing. Het beoogt de verheerlijking der kinderlijke liefde, welke in Ruth op waarlijk zeldzame wijze uitblinkt. Zij legt toch jegens hare arme en verlaten schoonmoeder eene liefde aan den dag, gelijk kinderen aan eigen ouders ternauwernood betoonen, eene liefde te eerbiedwaardiger, omdat zij de trouwe gedachtenis aan den overleden echtgenoot insluit. Die liefde maakt Ruth tot de heldin van het verhaal en vormt daarvan den draad, zij leidt tot de verblijdende ontknooping en noopt de getuigen dier gebeurtenis de schoonmoeder vanwege zulk een schoondochter gelukkig te prijzen. Naast die zoo duidelijk blijkende algemeene strekking van het Boek kan men nog andere bedoelingen bij den schrijver veronderstellen. Zoo namen de meeste oude schriftverklaarders aan, dat hij den roem heeft willen verkondigen van David's voorouders en, in profetischen geest, van diens grooten Nazaat, den Messias. Maar dat was zeker niet zijne hoofdbedoeling. Of hij zelf, gelijk velen aannemen, of een ander de geslachtslijst van David aan het verhaal toevoegde, kan niet met zekerheid worden gezegd. In het laatste geval werd zij vermoedelijk ontleend aan I Par. II.
Vroeger dan in den bloeitijd van David's regeering kan het Boek Ruth bezwaarlijk geschreven zijn. De slotwoorden van het eigenlijk verhaal (IV 17): ‘deze is de vader van Isaï, den vader van David’, wijzen op den laatstgenoemde als den befaamden koning. Daarom schijnt de overlevering, welke Samuel als den schrijver noemt, onhoudbaar. Maar evenmin kan men aan vele nieuweren gelijk geven, die den oorsprong van het geschrift plaatsen in de ballingschap of zelfs in nog veel later tijd. Een werk van zoodanige frischheid, bekoorlijkheid en ongekunsteldheid, zoo vrijzinnig ten opzichte van de heidenen, zoo krachtig en oorspronkelijk gedacht en gevoeld, weerspiegelt niet het treurige tijdperk der ballingschap, noch dat van het steeds bekrompener wordend later Jodendom, maar een tijd van krachtig nationaal leven van Israël, dat met eene groote liefde voor het grootsche verleden eene niet minder krachtige hoop op eene groote toekomst vereenigde. Zoo inhoud als vorm schijnen daarom te wijzen op de regeering van Salomon.
Tegenover deze overweging van algemeenen aard hebben de zeer twijfelachtige bewijzen, welke men voor een lateren oorsprong vooral aan de bijzonderheden der taal ontleent, geen gewicht. Daar de gebeurtenis, welke het Boek Ruth verhaalt, viel in den aanvang van het tijdperk der rechters (zie I noot 1 en IV noot 19), was zij ten tijde van Salomon lang genoeg geleden om de woorden: ‘Dit nu was vanouds een gebruik in Israël’ (IV 7) te rechtvaardigen.
Tot nog hooger waardeering van het algemeen zoo hoog gewaardeerde geschrift draagt niet weinig bij de nieuwe, maar zeker alleen juiste verklaring, door Fr. von Hummelauer S.J. (Commentarius in Libros Judicum et Ruth, Parisiis 1888) van III 3-8 gegeven. Zij neemt niet