De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIV.
|
1. Descendit ergo Samson in Thamnatha: vidensque ibi mulierem de filiabus Philisthiim, | 1. Samson kwam dan naar ThamnathaGa naar voetnoot1) af en zag daar eene vrouw uit de dochteren der Philistijnen, |
[pagina 252]
2. Ascendit, et nuntiavit patri suo, et matri suae, dicens: Vidi mulierem in Thamnatha de filiabus Philisthinorum: quam quaeso ut mihi accipiatis uxorem. | 2. en hij ging weer op en vertelde het aan zijnen vader en zijne moeder, zeggende: Ik heb in Thamnatha eene vrouw gezien uit de dochteren der Philistijnen, en ik vraag u mij deze tot vrouw te nemen. |
3. Cui dixerunt pater et mater sua: Numquid non est mulier in filiabus fratrum tuorum, et in omni populo meo, quia vis accipere uxorem de Philisthiim, qui incircumcisi sunt? Dixitque Samson ad patrem suum: Hanc mihi accipe: quia placuit oculis meis. | 3. Doch zijn vader en zijne moeder zeidenGa naar voetnoot2) tot hem: Is er dan geene vrouw onder de dochteren uwer broeders en onder geheel mijn volkGa naar voetnoot3), dat gij eene vrouw wilt nemen uit de Philistijnen, die onbesnedenen zijn? En Samson zeide tot zijnen vader: Neem deze voor mij, want zij heeft aan mijne oogen behaagd. |
4. Parentes autem ejus nesciebant quod res a Domino fieret, et quaereret occasionem contra Philisthiim: eo enim tempore Philisthiim dominabantur Israeli. | 4. Zijne ouders nu wisten niet, dat de zaak van den Heer kwamGa naar voetnoot4) en dat hij eene gelegenheid zocht tegen de Philistijnen; want te dien tijde heerschten de Philistijnen over IsraëlGa naar voetnoot5). |
[pagina 253]
5. Descendit itaque Samson cum patre suo et matre in Thamnatha. Cumque venissent ad vineas oppidi, apparuit catulus leonis saevus, et rugiens, et occurrit ei. | 5. Zoo daalde Samson dan met zijn vader en zijne moeder naar Thamnatha af. En toen zij bij de wijnbergen der stad kwamen, vertoonde zich een jonge leeuw, woest en brullend, en kwam op hemGa naar voetnoot6) af. |
6. Irruit autem Spiritus Domini in Samson, et dilaceravit leonem, quasi hoedum in frusta discerpens, nihil omnino habens in manu: et hoc patri et matri noluit indicare. | 6. Doch de Geest des Heeren viel op SamsonGa naar voetnoot7), en hij verscheurde den leeuw en trok hem als een geitenbokje aan stukken uiteenGa naar voetnoot8), hoewel hij volstrekt niets in de hand had; en hij wilde dit niet aan zijn vader en zijne moeder vertellenGa naar voetnoot9). |
7. Descenditque et locutus est mulieri, quae placuerat oculis ejus. | 7. En hij daalde af en sprak met de vrouw, die aan zijne oogen had behaagdGa naar voetnoot10). |
8. Et post aliquot dies revertens ut acciperet eam, declinavit ut videret cadaver leonis, et ecce examen | 8. En toen hij na eenige dagenGa naar voetnoot11) weder terugkeerde om ze te huwen, sloeg hij van den weg af om naar |
[pagina 254]
apum in ore leonis erat ac favus mellis. | den dooden leeuw te zien, en zie: in den muil van den leeuw was een bijenzwerm en een honingraatGa naar voetnoot12). |
9. Quem cum sumpsisset in manibus, comedebat in via: veniensque ad patrem suum et matrem, dedit eis partem, qui et ipsi comederunt: nec tamen eis voluit indicare quod mei de corpore leonis assumpserat. | 9. En hij nam dien in de handen en at onderweg; en bij zijn vader en zijne moeder komendeGa naar voetnoot13) gaf hij hun een gedeelte mede, en ook zij aten. Nochtans wilde hij hun niet zeggenGa naar voetnoot14), dat hij den honing gekregen had uit het lichaam van den leeuw. |
10. Descendit itaque pater ejus ad mulierem, et fecit filio suo Samson convivium: sic enim juvenes facere consueverant. | 10. Zijn vader nu daalde af naar de vrouw en bereidde zijnen zoon Samson een gastmaal; want aldus plachten de jongelingen te doenGa naar voetnoot15). |
11. Cum ergo cives loci illius vidissent eum, dederunt ei sodales triginta ut essent cum eo. | 11. Toen dan de burgers dier plaats hem hadden gezien, gaven zij hem dertig gezellen, om bij hem te zijnGa naar voetnoot16). |
12. Quibus locutus est Samson: Proponam vobis problema: quod si solveritis mihi intra septem dies convivii, dabo vobis triginta sindones, et totidem tunicas: | 12. En Samson sprak tot hen: Ik zal u een raadsel opgeven; als gij mij dit binnen de zeven dagen van het feestmaal oplost, zal ik u dertig onderkleederen en even zooveel opperkleederen geven; |
13. Sin autem non potueritis solvere, vos dabitis mihi triginta sindones, et ejusdem numeri tunicas. Qui responderunt ei: Propone problema, ut audiamus. | 13. zoo gij het echter niet kunt oplossen, zult gij mij dertig onderkleederen en even zooveel opperkleederen geven. En zij antwoordden hem: Stel het raadsel voor, opdat wij het hooren. |
[pagina 255]
14. Dixitque eis: De comedente exivit cibus, et de forti egressa est dulcedo: nec potuerunt per tres dies propositionem solvere. | 14. En hij sprak tot hen: Van den vreter kwam de spijze, en uit den sterke kwam de zoetheid. En zij konden gedurende drie dagen het raadsel niet oplossen. |
15. Cumque adesset dies septimus, dixerunt ad uxorem Samson: Blandire viro tuo, et suade ei ut indicet tibi quid significet problema: quod si facere nolueris, incendemus te, et domum patris tui: an idcirco vocastis nos ad nuptias ut spoliaretis? | 15. En toen de zevendeGa naar voetnoot17) dag daar was, zeiden zij tot de vrouw van Samson: Vlei uwen man en haal hem over om u te zeggen, wat het raadsel beduidt; als gij dat niet wilt doen, zullen wij u en uws vaders huis verbrandenGa naar voetnoot18); of hebt gij ons daarom ter bruiloft geroepen, om ons uit te schudden? |
16. Quae fundebat apud Samson lacrymas, et querebatur dicens: Odisti me, et non diligis: idcirco problema, quod proposuisti filiis populi mei, non vis mihi exponere. At ille respondit: Patri meo et | 16. En zij stortte bij Samson tranen en klaagde zeggende: Gij haat mij en hebt mij niet lief; daarom wilt gij mij het raadsel, dat gij aan de zonen van mijn volk hebt voorgesteld, niet verklarenGa naar voetnoot19). Maar hij |
[pagina 256]
matri nolui dicere: et tibi indicare potero? | antwoordde: Mijnen vader en mijne moeder heb ik het niet willen zeggenGa naar voetnoot20), en kan ik het u dan zeggen? |
17. Septem igitur diebus convivii flebat ante eum: tandemque die septimo cum ei esset molesta, exposuit. Quae statim indicavit civibus suis. | 17. Zoo weende zij dan voor hem de zeven dagen van het feestmaalGa naar voetnoot21), en ten laatste, op den zevenden dag, toen zij hem lastig was, verklaarde hij het. En zij deelde het terstondGa naar voetnoot22) aan hare volksgenooten mede. |
18. Et illi dixerunt ei die septimo ante solis occubitum: Quid dulcius melle, et quid fortius leone? Qui ait ad eos: Si non arassetis in vitula mea, non invenissetis propositionem meam. | 18. En zij spraken tot hem op den zevenden dag vóór den ondergang der zonGa naar voetnoot23): Wat is zoeter dan honing, en wat sterker dan een leeuwGa naar voetnoot24)? En hij zeide tot hen: Hadt gij niet geploegd met mijne vaarze, gij hadt niet gevonden mijn raadselGa naar voetnoot25). |
19. Irruit itaque in eum Spiritus Domini, descenditque Ascalonem, et percussit ibi triginta viros: quorum ablatas vestes dedit iis, qui problema solverant. Iratusque nimis ascendit in domum patris sui: | 19. Toen viel de Geest des Heeren op hemGa naar voetnoot26), en hij toog af naar AscalonGa naar voetnoot27) en sloeg daar dertig mannen dood, en de kleederenGa naar voetnoot28), die hij hun afnam, gaf hij aan hen die het raadsel hadden opgelostGa naar voetnoot29). En uittermate vertoornd ging hij op naar het huis zijns vaders. |
[pagina 257]
20. Uxor autem ejus accepit maritum unum de amicis ejus et pronubis. | 20. Zijne vrouw echter kreeg als man één van zijne vrienden en bruiloftsmakkersGa naar voetnoot30). |
- voetnoot1)
- Van ‘Dan's Legerplaats’ (XIII 25) kwam de jeugdige Samson, die gaarne op avontuur uitging, te Thamna, Hebr. Thimna, eene stad die toen in de macht der Philistijnen was, ofschoon zij tot Israël behoorde en een der grensplaatsen van Dan en Juda was (Jos. XV 10, XIX 43); vgl. ook II Par. XXVIII 18. Thamna is het tegenwoordige Tibne, een uur gaans ten Z.W. van Saraä. Thamnatha is de accusatief-vorm, die in den regel de richting (‘naar Thamna’) aanduidt (vgl. I Reg. I noot 18), maar die ook als verlengde vorm van den naam wordt gebruikt, zoo hierna (Vulg. daar, Hebr. ‘in Thimnatha’), verder in v. 2, v. 5 (Hebr. ‘de wijnbergen van Thimnatha’) en Jos. XIX 43. Een ander Thamna, in het gebergte van Juda gelegen (Jos. XV 57), is waarschijnlijk hetzelfde als dat van Gen. XXXVIII 12 volg. ‘Samson kwam naar Thamnatha af’ en op den terugtocht naar huis ‘ging hij weer op’. In de richting der kust daalt men af, in de tegenovergestelde richting stijgt men op; vgl. v. 5, 7, 10, 19; XV 6, 9, 10, 11; XVI 18, 31.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘En tot hem zeide zijn vader en zijne moeder’. Ook wegens het volgende ‘mijn volk’ en het antwoord van Samson aan zijnen vader wordt en zijne moeder voor eene glosse uit v. 2 gehouden. De zaak behoorde tot de vaderlijke zorg, vgl. Gen. XXIV 2 volg., XXVIII 2.
- voetnoot3)
- Een betere lezing van den Hebr. tekst, waaruit de tegenwoordige gemakkelijk kan ontstaan zijn, geeft de oude Syrische vertaling: ‘Is er dan in geheel het huis uws vaders (d.i. in uwe familie) en onder geheel uw volk (zoo ook een oude lezing van de Septuag.) geene vrouw...’. - De Philistijnen kregen geregeld den scheldnaam onbesnedenen, vgl. XV 18, I Reg. XIV 6 enz.
- voetnoot4)
- Ook Samson zelf had hiervan geen bewustzijn, en dat hij eene gelegenheid zocht om met de Philistijnen in wrijving te komen, kwam voort uit den inwendigen drang, door den ‘Geest van Jahwe’ in hem gelegd; vgl. XIII noot 24. Daardoor was echter zijn vrije wil niet gebonden of tot eenige handeling in 't bijzonder bepaald; veel minder is de ‘Geest van Jahwe’, ook in de bedoeling van den schrijver, verantwoordelijk te stellen voor al hetgeen Samson uitvoerde. De grondtekst heeft letterlijk: ‘want eene gelegenheid (tot twist) was Hij (Jahwe) zoekende van de Philstijnen’, d.i. volgens de meesten: Jahwe wilde voor Samson eene gelegenheid om in twist te komen met de Philistijnen, - volgens een nieuwe verklaring: Hij wilde dat de Philistijnen aan Samson reden tot twist zouden geven (vgl. XV 3); daarom moest hij met hen in aanraking komen. De grondgedachte stemt in ieder geval met die van de Vulg. overeen.
- voetnoot5)
- Vermoedelijk een toevoegsel van een bewerker of afschrijver; vgl. XV 11.
- voetnoot6)
- Op Samson alleen, waaruit men met grond afleidt, dat zijne ouders, die trouwens dit huwelijk niet goedkeurden, er niet bij waren. Ook het enkelvoud daalde af en het door de Septuag. betuigde ‘en hij kwam aan den wijnberg’ verraden met (Hebr. ‘en’) zijn vader en zijne moeder als eene inlassching, toe te schrijven aan het streven om Samson's huwelijk met de gewone zeden in overeenstemming te brengen. Van hetzelfde streven getuigt zijn vader in v. 10 (zie noot 16) alsmede het meervoud in v. 7 bij de Septuag. (noot 10). Zie ook noot 11. Het Hebr. ‘kephir’ beteekent een volwassen jonge leeuw, die reeds op buit uitgaat.
- voetnoot7)
- Een goddelijke kracht wekte hem op en maakte hem moedig en onweerstaanbaar; voor de uitdrukking vgl. v. 19 en XV 14; verder III 10, VI 34, XIII 25; I Reg. X 6, 10, XI 6; tegenstelling van den Geest des Heeren en den boozen geest ald. XVI 13-14 en XVIII 10.
- voetnoot8)
- Hebr.: ‘zooals men een bokje verscheurt’, d.i. als ware het een lammetje. Dit is de eerste uiting van Samson's wonderbare kracht, waarvan het geheim in zijn nazareaat, door zijn lange haarlokken verzinnebeeld, gelegen was, zie XVI 13, 17. Soortgelijke heldenstukken zijn ook opgeteekend van David (I Reg. XVII 34-36) en van Banaias (II Reg. XXIII 20, I Par. XI 22); ook de Grieken hadden hun leeuwendooders Heracles en Polydamas. Dit verhaal van Samson behoeft geen mythe te zijn; dat er in die streek van Palestina leeuwen waren, blijkt b.v. uit den naam der plaats Lebaoth of Beth-Lebaoth d.i. ‘leeuwinnenhuis’ (Jos. XV 32 en XIX 6).
- voetnoot9)
- Hebr.: ‘en hij vertelde.... niet wat hij gedaan had’, toen hij te huis terugkwam; vgl. v. 9 en 16.
- voetnoot10)
- Hebr. en Septuag.: ‘en zij behaagde (ook nu en voor goed) aan de oogen van Samson’. Hierbij past niet het meervoud, dat de Septuag. geeft in het eerste halfvers: ‘En zij daalden af (naar Thamna) en spraken met de vrouw’ (vgl. noot 6). Zijne ouders vervullen hier blijkbaar geene rol; en dat zij deze vrouw niet voor hem wilden ‘nemen’ (v. 3), blijkt uit de handelwijze van Samson, die haar in haars vaders huis laat (zie noot 16).
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘na dagen’, d.i. na eenigen tijd; volgens sommigen, doch hier niet waarschijnlijk: na een jaar (vgl. XI noot 4). Bedoeld is de tijd tusschen de verhaalde bespreking en de huwelijksvoltrekking. Toen hij weder terugkeerde, d.i. toen hij opnieuw naar zijne bruid te Thamna ging. Naar v. 9 schijnen zijne ouders ditmaal bij hem te zijn, ongetwijfeld om het bruiloftsfeest van het toch onvermijdelijke huwelijk mede te vieren. De in v. 5 te schrappen woorden: ‘alsmede zijn vader en zijne moeder’ kunnen oorspronkelijk hier gestaan hebben; zie verder noot 13.
- voetnoot12)
- Het lichaam van den leeuw, waarvan het vleesch al spoedig door roofdieren (jakhalzen, roofvogels) verteerd was, was derhalve in dien tijd een dor geraamte geworden; want de bijen vermijden een stinkend aas. Voor den muil heeft het Hebr.: ‘het lichaam’. De Septuag. heeft niet alleen hier, maar ook v. 9: ‘den muil’.
- voetnoot13)
- Bij hen terugkomende op den weg, waarvan hij was afgeslagen om het lichaam van den dooden leeuw weer op te zoeken (v. 8). Fl. Josephus gewaagt bij dezen tocht van Samson niet van zijne ouders, maar zegt dat hij van den honing medebracht aan zijne bruid. Dat hij eerst weer naar Saraä zou zijn teruggekeerd om aan zijne ouders den honing te brengen, schijnt, hoewel de afstand kort is, minder aannemelijk.
- voetnoot14)
- Hebr.: ‘deelde hij hun niet mede’.
- voetnoot15)
- Hebr.: ‘.... vrouw, en Samson maakte (hield, vierde) daar een feestmaal (Septuag. en Syrische vertaling voegen er bij: “zeven dagen lang”, vgl. v. 12), want zoo doen (Sept. A: deden) de jonge lieden’ (d.i. de bruidegoms). Zie echter de volgende noot.
- voetnoot16)
- Hebr.: ‘En het geschiedde toen zij hem zagen (Sept. A. “daar zij hem vreesden”), en (d.i. dat) zij namen dertig gezellen, en zij (nl. dezen) waren bij hem’. De tekst van v. 10-11 is in het ongereede geraakt. Met een paar kleine veranderingen en omzettingen zou men kunnen lezen: ‘En Samson daalde af en ging in (wajjabo voor abihoe “zijn vader”) tot de vrouw; en het geschiedde, daar zij hem vreesden, dat zij dertig gezellen namen om bij hem te zijn; en zij (nl. dezen) bereidden daar een feestmaal (van zeven dagen), want dat plegen de jongelingen te doen’. In dezen vorm ontvangt de tekst het noodige licht van de in Syrië en Palestina nog bestaande landelijke gebruiken bij het aangaan van een huwelijk. De gezellen, thans nog de ‘jongelingen des bruidegoms’ genoemd, vormen zijne eerewacht en dragen ook de kosten van het zevendaagsche bruiloftsfeest. In het N.T. (Matth. IX 15) heeten zij ‘de zonen der bruidskamer’ en hun hoofdman ‘de vriend des bruidegoms’ (Joan. III 29). Men kan aannemen dat de Zaligmaker zelf, die met zijne leerlingen genoodigd was (vgl. hierna v. 15), op de bruiloft te Cana de ‘vriend des bruidegoms’ was en den wijn gaf (Joan. II 2, 3). Het getal van de ‘gezellen’ des bruidegoms (paranymphen) was onbepaald; Samson heeft er dertig, de bruidegom van het Hooglied zelfs zestig (Cant. III 7). In den gewonen regel kwam de bruidegom met zijne ‘jongelingen’ de bruid, wier gezellinnen hem te gemoet gingen (vgl. Matth. XXV 1-6), uit het ouderlijk huis halen en trok men in optocht naar het huis van den bruidegom. Daar vierde men dan na den eersten huwelijksnacht zeven dagen bruiloft. In ons geval hebben wij te doen met een ‘sadîka-huwelijk’, waarbij de vrouw rustig in het huis haars vaders blijft (XV 1-2, vgl. VIII noot 36). Samson kwam met zijne ouders (?) te Thamna, waar hij ‘inging tot de vrouw’ (geijkte uitdrukking voor de huwelijksgemeenschap, vgl. bv. Gen. XVI 2, XXXVIII 2 en 8). Voor de bruiloft, die den volgenden dag zoude beginnen, voegde men hem dertig gezellen toe, die door de verwanten der vrouw werden (of waren) uitgenoodigd (v. 15); volgens de goede lezing van Sept. A voegden de Philistijnen hem die zelven toe ‘omdat zij hem vreesden’, dus als voorzorgsmaatregel; daarom ook een zoo groot getal, en wel Philistijnen (vgl. v. 16 en 17). De zevendaagsche bruiloft werd gevierd onder spel, zang en scherts, en het opgeven van een raadsel door Samson past hierbij zeer goed. Vgl. ook Gen. XXIX 22, 23, 27, 28. Tegenover het hem betoonde wantrouwen stelde Samson zijn raadsel, met voorwaarden, die wegens de onoplosbaarheid daarvan ten nadeele der Philistijnen moesten komen: dertig stel kleederen tegenover de dertig Philistijnsche paranymphen.
- voetnoot17)
- Septuag. en Syrische vertaling hebben: ‘op den vierden dag’, en lazen dus rebiʽi voor ‘sjebiʽi’, ongetwijfeld de ware lezing.
- voetnoot18)
- Een gelijke bedreiging werd tegen Jephte uitgesproken (XII 1); voor de uitvoering van zulk eene straf zie XV 6.
- voetnoot19)
- Hebr.: ‘gij hebt aan de zonen van mijn volk het raadsel opgegeven, en gij hebt het mij niet verklaard’. Zij kan dus reeds op den eersten dag van het feest, toen het raadsel werd opgegeven, uit eigen beweging Samson om de verklaring gevraagd hebben (vgl. v. 17), terwijl zij eerst den vierden dag (v. 14, vgl. noot 17) door de gasten werd lastig gevallen; doch zie ook noot 21.
- voetnoot20)
- Hebr.: ‘niet medegedeeld’.
- voetnoot21)
- Zie noot 19. Doch de zin van het Hebr. zou ook kunnen zijn: verder (nl. van den vierden dag af) tot het einde der ‘feestweek’. Zij trachtte hem telkens, als zij alleen waren, nl. des nachts, het geheim te ontlokken door voor (d.i. bij) hem te weenen, d.i. weenend ‘tegen hem’ te klagen (vgl. Num. XI 13) of vleiend ‘op hem’ (wat het Hebr. eigenlijk beteekent, vgl. Gen. XLV 15), d.i. aan zijnen hals, te weenen.
- voetnoot22)
- Terstond is een toevoegsel van de Vulgaat.
- voetnoot23)
- Voor het twijfelachtige woord ‘ha-charsa’, dat de zon zou beteekenen (afgeleid van ‘cheres’, vgl. I noot 32), vermoedt men de lezing ‘ha-chadra’ d.i. ‘in het slaapvertrek’ (vgl. XV 1), en dan luidt de vertaling: ‘voordat hij naar het slaapvertrek zou gaan’.
- voetnoot24)
- De gezellen geven de oplossing in een vers, evenals Samson het raadsel (v. 14). De zin is: de ‘vreter’ en de sterke, waarvan gij spraakt, is een leeuw, de ‘spijze’ en het zoete is honing.
- voetnoot25)
- In het Hebr. een dubbel vers met rijm: Loelee charasjtem bʽeglathi, lo metzathem chidathi. De zin der aan den landbouw ontleende vergelijking is: gij hebt mijne vrouw gebruikt om uw doel te bereiken. Samson begreep hun welgeslaagde list en het verraad zijner vrouw.
- voetnoot26)
- Zie noot 7.
- voetnoot27)
- Dit is waarschijnlijk niet het bekende Ascalon aan de kust der Middellandsche Zee, acht uur gaans van Thamna verwijderd, waarvan het door de geheele breedte van Philistaea gescheiden is, maar een plaatsje, ruim een uur ten Z. van Thamna gelegen, dat nog den naam ʽAskalân draagt.
- voetnoot28)
- Hier wordt in het Hebr. alleen van de opperkleederen gesproken, waarvan v. 12 en 13 sprake was. Dat hiermede uitsluitend feestkleederen bedoeld zijn, die men slechts zelden droeg, is onbewezen.
- voetnoot29)
- Het huwelijk van Samson met het verloop der bruiloft had in het plan der Voorzienigheid. ten doel, Samson in aanraking en wrijving te brengen met de Philistijnen en hem door persoonlijke ervaringen te maken tot den persoonlijken strijder tegen Israël's vijanden, waarvoor hij bestemd was; vgl. noot 4 en XIII noot 5 en 24. Met dit v. 19 bereikt de gewijde schrijver dan ook het doel en het slot van zijn in zooveel bijzonderheden gegeven verhaal, dat moest dienen om de aanleiding te schetsen tot dit eerste heldenfeit van Samson. Het is een miskenning van dit doel, wanneer de modernen dit vers, op den slotzin na, als glosse willen schrappen. Daarenboven getuigt deze eigenaardige wraakneming, waardoor hij den Philistijnen hunne bedrieglijke ‘oplossing’ betaald zet en toch ook betaalt (ofschoon hij daartoe eigenlijk niet verplicht was), niet alleen van Samson's wonderbare lichaamskracht, maar ook van zijn karakteristieken, half spottenden geest, en proeft men hier geheel iets anders dan de geestlooze glosse; zie ook XV noot 3. Dat tegenover deze daad van Samson van geene poging tot wraakneming van den kant der Philistijnen wordt gewaagd, gelijk elders in de geschiedenis van Samson het geval is (XV 6; 9-10; XVI 2), is een bezwaar van weinig gewicht. Zij vreesden, zooals uit XV en XVI blijkt, hem persoonlijk en rechtstreeks aan te vallen. Den volgenden keer wreekten zij zich dan ook op de vrouw en haren vader, die de oorzaak waren van de door Samson aangerichte verwoesting (XV 1-5). Nu moest de daad van Samson ook in hun oog een schijn van rechtvaardigheid hebben, omdat hij bedrogen was en toch op deze wijze zijn woord gestand deed (v. 12), terwijl er van den anderen kant minder aanleiding en meer bezwaar bestond om wraak te oefenen op de talrijke en aanzienlijke gasten, die schuld droegen aan Samson's daad.
- voetnoot30)
- Hebr.: ‘En de vrouw van Samson werd die van zijnen gezel, die zijn bruiloftsvriend geweest was’, dus waarschijnlijk van den hoofdman der bruiloftsgezellen, vgl. noot 16; doch ook nu bleef zij bij haar vader thuis (zie XV 1-2).