De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||
Caput XXI.
|
1. Accesseruntque principes familiarum Levi ad Eleazarum sacerdotem, et Josue filium Nun, et ad duces cognationum per singulas tribus filiorum Israel: | 1. En de hoofden der geslachten van Levi traden voor Eleazar, den priester, en voor Josue, den zoon van Nun, en voor de geslachtshoofden van elken stam der kinderen van Israël, |
2. Locutique sunt ad eos in Silo terrae Chanaan, atque dixerunt: Dominus praecepit per manum Moysi: ut darentur nobis urbes ad habitandum, et suburbana earum ad alenda jumenta. Num. XXXV 2. | 2. en zij spraken tot hen te Silo, in het land Chanaän, en zeiden: De Heer heeft door Moses bevolen, dat ons steden ter bewoning en hare ommelanden voor het onderhoud van het vee zouden gegeven worden. |
3. Dederuntque filii Israel de possessionibus suis juxta imperium Domini, civitates et suburbana earum. | 3. En de kinderen van Israël gaven van hunne bezittingen, naar het bevel des Heeren, steden met hare ommelanden. |
4. Egressaque est sors in familiam Caath filiorum Aaron sacerdotis de tribubus Juda, et Simeon, et Benjamin, civitates tredecim: | 4. En het lot kwam uit voor het geslacht van Caäth, de zonen van Aäron, den priester: van de stammen Juda en Simeon en Benjamin dertien steden; |
5. Et reliquis filiorum Caath, id est Levitis, qui superfuerant de tribubus Ephraim, et Dan, et dimidia tribu Manasse, civitates decem. | 5. en voor de overige zonen van Caäth, dat is voor de Levieten, die overig warenGa naar voetnoot1): van de stammen Ephraïm en Dan en den halven stam Manasses tien steden. |
6. Porro filiis Gerson egressa est sors, ut acciperent de tribubus Issachar et Aser et Nephthali, dimidiaque tribu Manasse in Basan civitates numero tredecim. | 6. Voorts kwam voor de zonen van Gerson het lot uit: dat zij steden zouden ontvangen van de stammen Issachar en Aser en Nephthali en van den halven stam Manasses in Basan, ten getale van dertien. |
7. Et filiis Merari per cognationes suas de tribubus Ruben et Gad et Zabulon urbes duodecim. | 7. En voor de zonen van Merari naar hunne geslachten: van de stammen Ruben en Gad en Zabulon twaalf steden. |
[pagina 95]
8. Dederuntque filii Israel Levitis civitates et suburbana earum, sicut praecepit Dominus per manum Moysi, singulis sorte tribuentes. | 8. En de kinderen van Israël gaven aan de Levieten de steden met hare ommelanden, gelijk de Heer bevolen had door Moses, bij afzonderlijke toewijzing door het lotGa naar voetnoot2). |
9. De tribubus filiorum Juda et Simeon dedit Josue civitates: quarum ista sunt nomina, I Par. VI 65. | 9. Van de stammen der kinderen van Juda en Simeon gaf JosueGa naar voetnoot3) steden, waarvan dit de namen zijn: |
10. Filiis Aaron per familias Caath Levitici generis (prima enim sors illis egressa est) | 10. voor de zonen van Aäron, naar de geslachten van Caäth, van Levietischen bloede (want het eerste lot was voor hen uitgekomen), |
11. Cariatharbe patris Enac, quae vocatur Hebron, in monte Juda, et suburbana ejus per circuitum. | 11. Cariatharbe, van den vader van Enac, hetwelk Hebron genoemd wordtGa naar voetnoot4), in het gebergte van Juda, en zijne onderhoorigheden rondom. |
12. Agros vero, et villas ejus dederat Caleb filio Jephone ad possidendum. Supra XIV 14; I Par. VI 56. | 12. Maar deszelfs akkers en gehuchten had hij aan Caleb, den zoon van Jephone, in bezit gegevenGa naar voetnoot5). |
13. Dedit ergo filiis Aaron sacerdotis Hebron confugii civitatem, ac suburbana ejus: et Lobnam cum suburbanis suis: | 13. Hij gaf dus aan de zonen van Aäron, den priester, de vrijstad HebronGa naar voetnoot6) en hare ommelanden, alsmede Lobna met zijne ommelanden |
14. Et Jether, et Estemo, | 14. en Jether en Esthemo |
15. Et Holon, et Dabir, | 15. en Holon en Dabir |
16. Et Ain, et Jeta, et Bethsames, cum suburbanis suis: civitates novem de tribubus, ut dictum est, duabus. | 16. en Aïn en Jeta en Bethsames met hunne ommelandenGa naar voetnoot7): negen steden van - zooals gezegd is - twee stammen. |
17. De tribu autem filiorum Benjamin, Gabaon, et Gabae. | 17. Van den stam der kinderen van Benjamin nu: Gabaon en GabaeGa naar voetnoot8) |
[pagina 96]
18. Et Anathoth et Almon, cum suburbanis suis: civitates quatuor. | 18. en Anathoth en AlmonGa naar voetnoot9) met hunne ommelanden: vier steden. |
19. Omnes simul civitates filiorum Aaron sacerdotis, tredecim, cum suburbanis suis. | 19. Alle steden der zonen van Aäron, den priester, samen dertien, met hare ommelanden. |
20. Reliquis vero per familias filiorum Caath Levitici generis haec est data possessio. | 20. Aan de overigen echter volgens de geslachten der kinderen van Caäth, van Levietischen bloede, is dit erfbezit gegeven: |
21. De tribu Ephraim urbes confugii, Sichem cum suburbanis suis in monte Ephraim, et Gazer | 21. van den stam Ephraïm de vrijstedenGa naar voetnoot10) Sichem met zijne ommelanden, in het gebergte van Ephraïm, en Gazer |
22. Et Cibsaim et Beth horon, cum suburbanis suis, civitates quatuor. | 22. en CibsaïmGa naar voetnoot11) en Bethhoron met hunne ommelanden: vier steden. |
23. De tribu quoque Dan, Eltheco et Gabathon, | 23. Voorts van den stam Dan: Eltheco en Gabathon |
24. Et Ajalon et Gethremmon, cum suburbanis suis, civitates quatuor. | 24. en Ajalon en Gethremmon met hunne ommelanden: vier steden. |
25. Porro de dimidia tribu Manasse, Thanach et Gethremmon, cum suburbanis suis, civitates duae. | 25. Verder van den halven stam Manasses: Thanach en GethremmonGa naar voetnoot12) met hunne ommelanden: twee steden. |
26. Omnes civitates decem, et suburbana earum, datae sunt filiis Caath inferioris gradus. | 26. Alle tien steden met hare ommelanden zijn gegeven aan de zonen van Caäth van lageren rang. |
27. Filiis quoque Gerson Levitici generis dedit de dimidia tribu Manasse confugii civitates, Gaulon in Basan, et Bosram, cum suburbanis suis, civitates duas. | 27. Ook aan de zonen van Gerson, van Levietischen bloede, gaf hij van den halven stam Manasses de vrijsteden GaulonGa naar voetnoot13), in Basan, en BosraGa naar voetnoot14) met hunne ommelanden: twee steden. |
28. Porro de tribu Issachar, Cesion, et Dabereth, | 28. Voorts van den stam Issachar: Cesion en Dabereth |
29. Et Jaramoth, et Engannim, | 29. en Jaramoth en EngannimGa naar voetnoot15) |
[pagina 97]
cum suburbanis suis, civitates quatuor. | met hunne ommelanden: vier steden. |
30. De tribu autem Aser, Masal et Abdon, | 30. En van den stam Aser: Masal en Abdon |
31. Et Helcath, et Rohob, cum suburbanis suis, civitates quatuor. | 31. en HelcathGa naar voetnoot16) en Rohob met hunne ommelanden: vier steden. |
32. De tribu quoque Nephthali civitates confugii, Cedes in Galilaea, et Hammoth Dor, et Carthan, cum suburbanis suis, civitates tres | 32. Verder van den stam Nephthali de vrijsteden CedesGa naar voetnoot17) in Galilea en Hammoth-DorGa naar voetnoot18) en CarthanGa naar voetnoot19) met hunne ommelanden: drie steden. |
33. Omnes urbes familiarum Gerson, tredecim, cum suburbanis suis. | 33. Alle steden der geslachten van Gerson: dertien, met hare ommelanden. |
34. Filiis autem Merari Levitis inferioris gradus per familias suas data est de tribu Zabulon, Jecnam et Cartha | 34. Aan de zonen van Merari nu, Levieten van lageren rang, naar hunne geslachten, is gegeven van den stam Zabulon Jecnam, alsmede Cartha |
35. Et Damna et Naalol, civitates quatuor cum suburbanis suis. | 35. en Damna en NaälolGa naar voetnoot20): vier steden met hare ommelanden. |
36. De tribu Ruben ultra Jordanem contra Jericho civitates refugii, Bosor in solitudine, Misor et Jaser et Jethson et Mephaath, civitates quatuor cum suburbanis suis. | 36. Van den stam Ruben in het Overjordaansche tegenover Jericho de vrijsteden BosorGa naar voetnoot21) in de woestijn, Misor en Jaser en Jethson en Mephaäth: vier steden met hare ommelandenGa naar voetnoot22). |
37. De tribu Gad civitates confugii, Ramoth in Galaad, et Manaim et Hesebon et Jazer, civitates quatuor cum suburbanis suis. | 37. Van den stam Gad de vrijsteden RamothGa naar voetnoot23) in Galaäd en Manaïm en Hesebon en Jaser: vier steden met hare ommelanden. |
38. Omnes urbes filiorum Merari per familias et cognationes suas, duodecim. | 38. Alle steden der zonen van Merari, naar hunne vaderhuizen en geslachten, twaalf. |
39. Itaque civitates universae Levitarum in medio possessionis filiorum Israel fuerunt quadraginta octo | 39. Alzoo waren alle steden der Levieten, te midden der bezitting van de kinderen van Israël, acht en veertigGa naar voetnoot24), |
[pagina 98]
40. Cum suburbanis suis, singulae per familias distributae. | 40. met hare ommelanden, alle naar de vaderhuizen verdeeldGa naar voetnoot25). |
41. Deditque Dominus Deus Israeli omnem terram, quam traditurum se patribus eorum juraverat: et possederunt illam, atque habitaverunt in ea. | 41. En de Heere God gaf aan Israël geheel het land, dat Hij hunnen vaderen gezworen had te zullen geven; en zij namen het in bezit en woonden er in. |
42. Dataque est ab eo pax in omnes per circuitum nationes: nullusque eis hostium resistere ausus est, sed cuncti in eorum ditionem redacti sunt. | 42. En vrede werd door Hem gegeven in betrekking tot alle volken in het rond, en geen der vijanden durfde hun wederstaan, maar allen werden zij onder hunne macht gebracht. |
43. Ne unum quidem verbum, quod illis praestiturum se esse promiserat, irritum fuit, sed rebus expleta sunt omnia. | 43. Geen enkel woord van hetgeen Hij beloofd had, hun te zullen geven, is ijdel geweest, maar alles werd metterdaad vervuldGa naar voetnoot26). |
- voetnoot1)
- In het geslacht van Caäth waren de nakomelingen van Aäron (v. 4) priesters; de overigen (v. 5) waren gewone Levieten, evenals de nakomelingen van Gerson (v. 6) en Merari (v. 7). Niet zonder goddelijke beschikking ontvingen de priesterlijke families hunne steden in Juda (met Simeon) en Benjamin, d.i. in de nabijheid van Jerusalem, waar later de tempel zou verrijzen.
- voetnoot2)
- Dit heeft betrekking op de voorafgaande algemeene aanwijzing door het lot; van afzonderlijke toewijzing wordt hier in den grondtekst niet gesproken. De afzonderlijke steden, voor de priesters bestemd, werden met vrij overleg gekozen (v. 9 volg.), behalve de vrijsteden, die volgens de Wet (Num. XXXV 6) Levietensteden moesten zijn. Vgl. XX noot 7.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘gaven zij’ (nl. de Israëlieten). De Septuagint maakt de stammen der kinderen van Juda en Simeon tot het onderwerp van ‘gaven’; dat zou ook de zin van het Hebr. kunnen zijn.
- voetnoot4)
- Vgl. XIV 15 en de aanteekeningen.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘gaven zij aan Caleb’ enz. Volgens XIV 14 en XV 13 had Josue Hebron aan Caleb gegeven zonder onderscheid te maken tusschen stad en land. Hier wordt de stad met de haar onmiddellijk omgevende onderhoorigheden aan de priesters ter bewoning en ten gebruike toegewezen, terwijl het geslacht van Caleb de verderop liggende akkers en gehuchten in gebruik houdt. De twee berichten zijn geenszins met elkander in strijd; Caleb bleef heer van stad en ommelanden en zijn geslacht bleef de rechthebbende bevolking. - Vgl. voor de lijst der Levietensteden I Par. VI 55 volg. met de aanteekeningen.
- voetnoot6)
- Vgl. XX 7.
- voetnoot7)
- Deze stedennamen kwamen reeds vroeger, doch meest anders geschreven, voor. Voor Aïn leest men naar XV 42 en I Par. VI 59 beter Asan. Ook op onze plaats heeft de Septuagint Asa. Jeta, Hebr. Jutta, heet XV 55 Jota; het wordt volgens sommigen ook Luc. I 39 bedoeld.
- voetnoot8)
- Heet XVIII 24 Gabeë, Is. X 29 Gaba (zie ook de aanteekening aldaar), Hebr. overal Geba.
- voetnoot9)
- De twee laatste steden worden in Hoofdst. XVIII onder de steden van Benjamin niet genoemd. Anathoth was de vaderstad van den profeet Jeremias (Jer. I 1). Almon heet I Par. VI 60 Almath.
- voetnoot10)
- Volgens den grondtekst moet hier, alsmede v. 27, 32, 36 en 37, het enkelvoud vrijstad gelezen worden; alleen Sichem was van de hier genoemde steden eene vrijstad. Vgl. XX 7. In I Par. VI 57 en 67 staat deze fout ook in den grondtekst.
- voetnoot11)
- Hiervoor staat I Par. VI 68 Jecmaäm; vgl. III Reg. IV 12.
- voetnoot12)
- Hiervoor leest men I Par VI 70: Aner en Balaäm. Aner, dat elders niet voorkomt, is daar vermoedelijk eene schrijffout voor Thanach, en voor Balaäm moet men Jeblaäm lezen (XVII 11). Gethremmon schijnt door vergissing uit v. 24 hierheen gekomen te zijn.
- voetnoot13)
- Zie noot 10 en XX 8.
- voetnoot14)
- De grondtekst heeft ‘Beësjtera’, vermoedelijk samengetrokken uit Beth-Esjtera (Huis van de godin Astarte). I Par. VI 71 staat daarvoor Astaroth. Vgl. Deut. I 4; Jos. IX 10; XIII 31. Dit Astaroth wordt door velen vereenzelvigd met Astarothcarnaïm (d.i. vermoedelijk: Astaroth bij Carnaïm) in het Overjordaansche (Gen. XIV 5).
- voetnoot15)
- Over Jaramoth en Engannim zie XIX noot 16.
- voetnoot16)
- Deze drie namen komen XIX 26, 28 en 25 voor, doch min of meer anders geschreven. Helcath heet I Par. VI 75 valschelijk Hucac.
- voetnoot17)
- Zie noot 10 en XX 7.
- voetnoot18)
- Vgl. XIX 35 noot 36. Dor ontbreekt ook hier in de Septuagint.
- voetnoot19)
- Is in Hoofdst. XIX onder de steden van Nephthali niet genoemd. De Septuagint heeft Themmon; I Par. VI 76 staat Cariathaïm.
- voetnoot20)
- Jecnam heet XII 22 in de Vulgaat Jachanan, XIX 11 Jeconam, in den grondtekst overal Jokneam. Cartha, dat 1 Par. VI ontbreekt, is vermoedelijk het XIX 15 voorkomende Cathed (Hebr. Kattath) en wellicht wederom hetzelfde als Cetron (Hebr. Kitron) van Judic. I 30. De Septuagint noemt het hier Kades. Damna is in Hoofdst. XIX niet genoemd.
- voetnoot21)
- Zie noot 10 en XX 8.
- voetnoot22)
- De grondtekst heeft alleen: ‘En van den stam Ruben: Bezer (d.i. Bosor), Jahza (XIII 18 Vulg. Jassa), Kedemoth en Mephaäth met hunne ommelanden - vier steden’. Vulgaat en Septuagint betuigen de lezing: ‘.... Bosor in de woestijn der vlakte’ (Misor), evenals XX 8.
- voetnoot23)
- Zie noot 10 en XX 8.
- voetnoot24)
- Vgl. Num. XXXV 7.
- voetnoot25)
- In den grondtekst luidt het laatste gedeelte van dit vers: ‘zoo ten opzichte van al deze steden’. De Septuagint voegt hierhij: ‘En Josue voltooide de verdeeling des lands in hunne grenzen. En de kinderen van Israël gaven een erfdeel aan Josue naar het bevel des Heeren; zij gaven hem de stad, die hij verlangd had, Thamnasachar gaven zij hem, in het gebergte van Ephraïm. En Josue bouwde de stad op en woonde er in. En Josue nam de steenen messen, met welke hij de zonen van Israël had besneden toen zij gekomen waren op den weg in de woestijn (V 2 volg.), en hij legde ze neder in Thamnasachar’. Vgl. XIX 49-50 en XXIV 30 met de aanteekeningen.
- voetnoot26)
- Het schijnt, dat niet alles van hetgeen hier (v. 41-43) gezegd wordt, nog tijdens het leven van Josue vervuld is. Vgl. XXIII 4-10 en Judic. I. Deze bemerkingen zijn hier wellicht - als passend besluit van het verhaal der landsverdeeling - na Josue ingevoegd of althans versterkt. Dat Israël na de overwinningen en veroveringen van Josue rust en vrede genoot, leeren wij ook uit XI 23 en XXII 4.