De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 82]
| |||||||||||||||||
Caput XVIII.
|
1. Congregatique sunt omnes filii Israel in Silo, ibique fixerunt tabernaculum testimonii, et fuit eis terra subjecta. | 1. En alle kinderen van Israël verzamelden zich in Silo en daar vestigden zij den tabernakel der getuigenis, en het land was hun onderworpen. |
2. Remanserant autem filiorum Israel septem tribus, quae necdum acceperant possessiones suas. | 2. Er waren echter van de kinderen van Israël zeven stammen over, die hunne erfbezittingen nog niet hadden ontvangen. |
3. Ad quos Josue ait: Usquequo marcetis ignavia, et non intratis ad possidendam terram, quam Dominus Deus patrum vestrorum dedit vobis? | 3. En Josue sprak tot henGa naar voetnoot1): Hoelang zijt gij traag en werkeloos en treedt gij niet op om het land in bezit te nemen, dat de Heer, de God uwer vaderen, u gegeven heeft? |
4. Eligite de singulis tribubus ternos viros, ut mittam eos, et per gant atque circumeant terram, et describant eam juxta numerum uniuscujusque multitudinis: referantque ad me quod descripserint. | 4. Kiest uit elken stam drie mannen, opdat ik hen zende, en dat zij heengaan en het land bereizen en het beschrijven naar de evenredigheid van iedersGa naar voetnoot2) menigte en bij mij inbrengen wat zij beschreven hebben. |
5. Dividite vobis terram in septem partes: Judas sit in terminis suis ab australi plaga, et domus Joseph ab aquilone. | 5. Verdeelt u het land in zeven deelen: Juda zij in zijne grenspalen ten zuiden en het huis van Joseph ten noorden. |
6. Mediam inter hos terram in septem partes describite: et huc venietis ad me, ut coram Domino Deo vestro mittam vobis hic sortem: | 6. Het land midden tusschen dezeGa naar voetnoot3) moet gij in zeven deelen beschrijven, en dan zult gij hierheen tot mij komen, opdat ik voor het aangezicht van den Heer, uwen God, voor u hier het lot werpe. |
7. Quia non est inter vos pars Levitarum, sed sacerdotium Domini est eorum hereditas. Gad autem et Ruben, et dimidia tribus Manasse jam acceperant possessiones suas trans Jordanem ad orientalem plagam: quas dedit eis Moyses famulus Domini. | 7. De Levieten toch hebben geen aandeel onder u, maar het priesterschap des Heeren is hun erfdeel. Gad echter en Ruben en de halve stam Manasses hadden hunne erfbezittingen reeds ontvangen aan de oostzijde van den Jordaan, dewelke hun Moses, de dienstknecht des Heeren, gegeven had. |
[pagina 83]
8. Cumque surrexissent viri, ut pergerent ad describendam terram, praecepit eis Josue, dicens: Circuite terram, et describite eam, ac revertimini ad me: ut hic coram Domino, in Silo mittam vobis sortem. | 8. En toen de mannen zich opmaakten om heen te gaan ter beschrijving van het land, beval hun Josue, zeggende: Reist door het land en beschrijft het en keert tot mij terug, opdat ik hier voor het aangezicht des Heeren, in Silo, het lot voor u werpe. |
9. Itaque perrexerunt: et lustrantes eam, in septem partes diviserunt, scribentes in volumine. Reversique sunt ad Josue in castra Silo. | 9. Zij dan gingen heen en trokken het door en verdeelden het in zeven deelen, de beschrijving makend op eene boekrol; en zij keerden tot Josue terug in de legerplaats te Silo. |
10. Qui misit sortes coram Domino in Silo, divisitque terram filiis Israel in septem partes. | 10. En hij wierp het lot voor het aangezicht des Heeren in Silo, en hij verdeelde het land voor de kinderen van Israël in zeven deelen. |
11. Et ascendit sors prima filiorum Benjamin per familias suas, ut possiderent terram inter filios Juda et filios Joseph. | 11. En het eerst kwam het lot der kinderen van Benjamin naar hunne geslachten: dat zij hun landgebied zouden hebben tusschen de kinderen van Juda en de kinderen van Joseph. |
12. Fuitque terminus eorum contra aquilonem a Jordane: pergens juxta latus Jericho septentrionalis plagae, et inde contra occidentem ad montana conscendens, et perveniens ad solitudinem Bethaven, | 12. En hunne grens was, ten noorden, van den Jordaan af; en zij loopt langs de noordelijke zijde van Jericho, en van daar gaat zij westwaarts op naar het gebergte en reikt tot de woestijn van Bethaven, |
13. Atque pertransiens juxta Luzam ad meridiem, ipsa est Bethel: descenditque in Ataroth addar in montem, qui est ad meridiem Beth horon inferioris: Gen. XXVIII 19. | 13. en van daar gaat zij door aan de zuidzijde van Luza, dat is Bethel. En zij daalt af naar Atarothaddar, naar het gebergte, dat ten zuiden van Neder-Bethhoron ligt. |
14. Et inclinatur circuiens contra mare ad meridiem montis qui respicit Beth horon contra Africum: suntque exitus ejus in Cariath baal, quae vocatur et Cariathiarim, urbem filiorum Juda: haec est plaga contra mare, ad occidentem. | 14. En zich omwendende aan de zeezijdeGa naar voetnoot4) richt zij zich zuidwaarts van het gebergte, dat zuidelijk tegenover Bethhoron ligt; en hare uitgangen zijn bij Cariathbaäl, dat ook Cariathiarim genoemd wordt, de stad van de kinderen van Juda. Dat is de zijde naar den kant der zee, ten westen. |
15. A meridie autem ex parte Cariathiarim egreditur terminus contra mare, et pervenit usque ad fontem aquarum Nephtoa. | 15. Ten zuiden echter gaat de grens ter zijde van Cariathiarim uit aan den zeekantGa naar voetnoot5), en zij loopt door tot de waterbron Nephtoa. |
[pagina 84]
16. Descenditque in partem montis, qui respicit Vallem filiorum Ennom: et est contra septentrionalem plagam in extrema parte Vallis Raphaim. Descenditque in Geennom (id est, Vallem Ennom) juxta latus Jebusaei ad austrum: et pervenit ad Fontem Rogel, | 16. En zij gaat nederwaarts naar het einde van den berg, die in het Dal der kinderen van Ennom uitziet en aan het noordelijk uiteinde van het Dal Raphaïm ligt, en zij daalt af naar Geënnom (dat is het Dal van Ennom) aan de zuidzijde van den Jebuseër; en zij komt aan de bron Rogel, |
17. Transiens ad aquilonem, et egrediens ad Ensemes, id est fontem solis: | 17. terwijl zij verder noordelijk loopt en uitkomt bij Ensemes, dat is de Zonnebron; |
18. Et pertransit usque ad tumulos, qui sunt e regione Ascensus Adommim: descenditque ad Abenboen, id est, lapidem Boen filii Ruben: et pertransit ex latere aquilonis ad campestria: descenditque in planitiem, | 18. en zij loopt door tot de steenheuvelsGa naar voetnoot6), die tegenover den opgang van Adommim zijn; en zij gaat nederwaarts naar Abenboën, dat is Steen van Boën, den zoon van Ruben; en zij loopt noordelijk door naar de landouwen en daalt af naar de vlakteGa naar voetnoot7); |
19. Et praetergreditur contra aquilonem Beth hagla: suntque exitus ejus contra linguam maris salsissimi ab aquilone in fine Jordanis ad australem plagam: | 19. en zij gaat noordelijk voorbij Bethhagla, en hare uitgangen zijn tegen de noordelijke tong der Zoutzee bij het einde, ten zuiden, van den Jordaan, |
20. Qui est terminus illius ab oriente: haec est possessio filiorum Benjamin per terminos suos in circuitu, et familias suas. | 20. die deszelfs oostelijke grens uitmaaktGa naar voetnoot8). Dat is het erfbezit der kinderen van Benjamin naar hunne grenzen rondom en naar hunne geslachten. |
21. Fueruntque civitates ejus, Jericho et Beth hagla et Vallis Casis, | 21. En deszelfs steden waren: Jericho en Bethhagla en Casis-dal, |
22. Beth Araba et Samaraim et Bethel | 22. Beth-Araba en Samaraïm en Bethel |
[pagina 85]
23. Et Avim et Aphara et Ophera, | 23. en Avim en Aphara en Ophera, |
24. Villa Emona et Ophni et Gabee: civitates duodecim, et villae earum. | 24. het dorp Emona en Ophni en Gabeë: twaalf steden en hare gehuchten. |
25. Gabaon et Rama et Beroth, | 25. Gabaon en Rama en Beroth |
26. Et Mesphe et Caphara, et Amosa | 26. en MespheGa naar voetnoot9) en Caphara en AmosaGa naar voetnoot10) |
27. Et Recem, Jarephel et Tharela, | 27. en Recem, Jarephel en Tharela |
28. Et Sela, Eleph, et Jebus, quae est Jerusalem, Gabaath et Cariath: civitates quatuordecim, et villae earum. Haec est possessio filiorum Benjamin juxta familias suas. | 28. en Sela, ElephGa naar voetnoot11) en Jebus, hetwelk Jerusalem is, Gabaäth en CariathGa naar voetnoot12): veertien steden en hare gehuchtenGa naar voetnoot13). Dit is het erfbezit der kinderen van Benjamin naar hunne geslachten. |
- voetnoot1)
- Hebr.: ‘tot de kinderen van Israël’.
- voetnoot2)
- d.i. Van elk der zeven stammen. Vgl. v. 5-6.
- voetnoot3)
- De woorden midden tusschen deze zijn een min nauwkeurig toevoegsel van de Vulgaat. Ook buiten dit gebied strekte zich het Beloofde Land uit. In v. 5 wordt alleen gezegd, dat de grenzen van Joseph en Juda in het noorden en zuiden moesten geëerbiedigd blijven.
- voetnoot4)
- d.i. Aan de westzijde.
- voetnoot5)
- De Hebreeuwsche uitdrukking beteekent westwaarts. Deze richting komt niet overeen met XV 9, waar dezelfde grens in omgekeerde richting (van het oosten naar het westen) wordt beschreven. Van Cariathiarim (Baäla) af tot Jerusalem liep de grens in zuidoostelijke, niet in westelijke richting. Vermoedelijk is hier westwaarts uit XV 10 in den tekst gekomen door een afschrijver, die er niet aan dacht, dat de grensbeschrijving in tegenovergestelde richting gaat; zie XV noot 8 aan het einde. Volgens anderen vermeldt de tekst, dat, van Cariathiarim uit, de grens aan de eene zijde westwaarts (noordwestwaarts), aan de andere zijde in de richting van Nephtoa liep.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘Geliloth’. Vgl. XV 7 en noot 8 aldaar.
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘en zij loopt door naar de zijde tegenover ha-Araba noordwaarts en loopt af naar ha-Araba’. De Vulgaat vertaald ‘ha-Araba’ telkens met een ander woord. XV 6 en hierna v. 22 staat daarvoor de volle naam: Beth-Araba, eene plaats in de Araba (Jordaandal); vgl. XI noot 13.
- voetnoot8)
- De noordelijke grens van Benjamin, overeenkomende met een gedeelte der zuidelijke grens van Ephraïm (XVI 1-3, zie de noten 1-6 aldaar), is v. 12-13 beschreven; de westelijke v. 14; de zuidelijke, die aan de noordelijke grens van Juda beantwoordt (XV 6-9), v. 15-18.
- voetnoot9)
- Elders gewoonlijk Maspha of Masphath genoemd. Zie I Reg. VII 11-12, 16; III Reg. XV 22; Jer. XL 6 volg.; I Mach. III 46. Hebr. ha-Mizpe (of ha-Mizpa), welken naam meerdere hoog gelegen plaatsen dragen; vgl. XI noot 4; XV 38; Judic. XI 29; I Reg. XXII 3.
- voetnoot10)
- Hebr. Hammoza (of ha-Moza), in den Talmud Hammaûza, waarschijnlijk het tegenwoordige Beit-Mizeh, ongeveer 2 uur ten N.W. van Jerusalem; volgens sommigen het Emmaus van Luc. XXIV 13.
- voetnoot11)
- Sela ha-Eleph (Hebr.) schijnt ook naar de beste lezing van de Septuagint (‘Selaleph’) een samengestelde naam te zijn. Volgens een oud Joodsch schrijver behoort ook nog het volgende ha-Jebusi (alsdan zonder koppelwoord) daarbij en bestond er later nog eene wijk van Jerusalem, die dien naam droeg (letterlijk vertaald: ‘de zijde van het geslacht des Jebuseërs’).
- voetnoot12)
- In den grondtekst staat ‘Gibeath Kirjath’ zonder koppelwoord. Uit de Septuagint kan men opmaken, dat de ware lezing van den Hebreeuwschen tekst waarschijnlijk is: ‘Gibeath Kirjathjearim’, d.i. de ‘hoogte van Cariathiarim’, zie II Par. I noot 6. Het woord Jearim of Jarim is waarschijnlijk door verwarring met het volgende woord ʽarim (steden) weggevallen. Het vermoeden is niet ongegrond, dat ‘Gibeath Kirjathjearim’ eerst in den tekst is gekomen nadat bedoelde ‘hoogte’ hare beroemdheid had gekregen als de plaats van het heiligdom; Cariathiarim zelf lag buiten het gebied van Benjamin (v. 15) en behoorde aan Juda (v. 14; XV 60; Judic. XVIII 12).
- voetnoot13)
- De Septuagint heeft dertien; vgl. de vorige noot. - De steden van Benjamin zijn verdeeld in twee groepen, de oostelijke (v. 21-24) en de westelijke groep (v. 25-28). Van deze steden schijnt Bethel volgens Judic. I 22-25 veeleer tot Ephraïm te behooren; volgens v. 13 blijft de noordelijke grens van Benjamin dan ook ten zuiden van Bethel. De Septuagint leest in plaats van Bethel (v. 22) Besana, vermoedelijk voor Jesana (II Par. XIII 19) of Beth-Jesana. Verder behoorde Beth-Araba volgens XV 61 ook aan Juda; vgl. XV noot 31. - In deze lijst van stedennamen zijn allicht, evenals elders, fouten ingeslopen; ook kunnen door de afschrijvers enkele namen bijgevoegd zijn.