Caput XVI.
Hoofdstuk XVI.
Het stamgebied der zonen van Joseph; zuidelijke grens (v. 1-4). Omschrijving van het gebied van Ephraïm (v. 5-10).
1. Cecidit quoque sors filiorum Joseph ab Jordane contra Jericho et aquas ejus ab oriente: solitudo quae ascendit de Jericho ad montem Bethel: |
1. Voorts viel het lotGa naar voetnoot1) der zonen van Joseph: van den Jordaan af bij Jericho en deszelfs waterGa naar voetnoot2), ten oosten; de woestijn, die van Jericho opwaarts gaat tegen het gebergte bij Bethel; |
2. Et egreditur de Bethel Luza: transitque terminum Archi, Atharoth. |
2. en het gaat uit van Bethel LuzaGa naar voetnoot3) en loopt langs de grens van Archi, van AtharothGa naar voetnoot4), |
3. Et descendit ad occidentem juxta terminum Jephleti, usque ad terminos Beth horon inferioris, et Gazer: finiunturque regiones ejus mari magno: |
3. en loopt af, westwaarts, langs de grens van Jephleti, tot aan het gebied van Neder-Bethhoron en Gazer; en zijn landgebied eindigt aan de Groote ZeeGa naar voetnoot5). |
4. Possederuntque filii Joseph Manasses et Ephraim. |
4. Zoo dan hadden de zonen van Joseph, Manasses en Ephraïm, hun erfbezit. |
5. Et factus est terminus filiorum Ephraim per cognationes suas: et possessio eorum contra orientem Ataroth addar usque Beth horon superiorem. |
5. En het grensgebied der kinderen van Ephraïm naar hunne geslachten werd aldus: hun erfbezit was, oostwaarts, Ataroth-Addar tot Opper-Bethhoron, |
| |
6. Egrediunturque confinia in mare: Machmethath vero aquilonem respicit, et circuit terminos contra orientem in Thanathselo: et pertransit ab oriente Janoe: |
6. en de grens loopt uit op de ZeeGa naar voetnoot6); Machmethath ligt aan de noordzijde. En zij wendt zich om het gebied oostwaartsGa naar voetnoot7) naar Thanathselo, en gaat oostelijk daar voorbij naar Janoë; |
7. Descenditque de Janoe in Ataroth et Naaratha: et pervenit in Jericho, egrediturque ad Jordanem. |
7. en zij loopt van Janoë af naar AtarothGa naar voetnoot8) en Naäratha, en zij raakt aan Jericho en komt uit aan den Jordaan. |
8. De Taphua pertransit contra mare in Vallem arundineti, suntque egressus ejus in mare salsissimum: haec est possessio tribus filiorum Ephraim per familias suas. |
8. Van Taphua loopt zij naar den zeekant in het Rietdal, en hare uitgangen zijn aan de ZoutzeeGa naar voetnoot9). Dit is het erfbezit van den stam der kinderen van Ephraïm naar hunne geslachten. |
9. Urbesque separatae sunt filiis Ephraim in medio possessionis filiorum Manasse, et villae earum. |
9. Ook zijn er steden afgezonderd voor de kinderen van Ephraïm midden in het erfbezit der kinderen van Manasses, alsook hare gehuchtenGa naar voetnoot10). |
10. Et non interfecerunt filii Ephraim Chananaeum, qui habitabat in Gazer: habitavitque Chananaeus in medio Ephraim usque in diem hanc tributarius. |
10. En de kinderen van Ephraim verdelgden den Chananeër niet, die in Gazer woonde; en de Chananeër woonde midden onder Ephraïm, tot op dezen dag, als schatplichtigeGa naar voetnoot11). |
|
-
voetnoot2)
- Hebr.: ‘van den Jordaan van Jericho naar het water van Jericho’. Onder het laatste moet eene bron verstaan worden ten N.W. van Jericho.
-
voetnoot3)
- Hebr.: ‘van Bethel naar Luz’. Bethel (Bethaven) en Luza waren in dien tijd nog onderscheiden. Zie de aanteekeningen op Gen. XXVIII 19 en Jos. VII 2. Eerst na de inneming van het naburige Luza (Judic. I 23-25) ging de naam Bethel op die stad over.
-
voetnoot4)
- d.i. Tusschen Archi (Hebr. ‘den Archiet’) en Atharoth door. Zie noot 6.
-
voetnoot5)
- De hier beschreven zuidelijke grens van Ephraïm valt samen met de noordelijke grenzen van Benjamin (XVIII 11-13) en Dan.
-
voetnoot6)
- Tot hiertoe weder beschrijving van de zuidelijke grens van Ephraïm. De schrijver komt terug op v. 3, zooals blijkt uit het noemen van Boven-Bethhoron, dat ten oosten van Neder-Bethhoron lag. In plaats van Ataroth-Addar heeft de Septuagint: ‘Ataroth en Eroc’, en XVIII 13: ‘Maätarob-Orech’, zoodat op beide plaatsen in plaats van Addar waarschijnlijk Arec stond. Arec komt echter overeen met Archi (Archiet, ‘bewoner van Arec’, v. 2), zoodat Ataroth-Arec hetzelfde schijnt te zijn als Archi-Atharoth van v. 2. Ten O. van Bethhoron ligt nòg een Atara, en omstreeks 2 uur ten N.W. van Atara ligt een Arik. Tusschen deze beide plaatsen liep dan de grens door. In de richting van het oosten naar het westen lagen na Luza (v. 2): Ataroth, Jephleti (eig. ‘bewoner van Jephlet’, misschien hetzelfde als Jarephel XVIII 27), Opper-Bethhoron, Neder-Bethhoron, het ‘gebergte ten zuiden van Neder-Bethhoron’ (XVIII 13 en 14), Gazer.
-
voetnoot7)
- Voor terminos is in de Vulgaat naar den grondtekst waarschijnlijk terminus te lezen, zoodat de vertaling zou luiden: En de grens wendt zich oostwaarts. Van hier af wordt de noordelijke grens van Ephraïm beschreven, van Machmethath uit, in de richting van het westen naar het oosten.
-
voetnoot9)
- Hebr. alleen: ‘aan den kant der zee’, waaronder, zonder nadere bepaling, de Middellandsche, niet de Doode Zee te verstaan is; vgl. XVII 9. Volgens den grondtekst wordt in v. 8 de noord-westelijke grens beschreven, in de richting van het oosten naar het westen. Deze lijn liep van Machmethath (v. 6) af naar de Middellandsche Zee; vgl. XVII 7-9. - Voor Rietdal heeft de grondtekst: ‘de beek (of het dal) Kana’ (kane beteekent riet), die nog onder dien naam bestaat. ‘Nachal’ zou men kunnen vertalen met ‘beekdal’; in den regentijd was het eene beek, in den drogen tijd een dal.
-
voetnoot10)
- Vgl. XVII 9, 11 en de aanteekeningen aldaar. Zulke toewijzingen van steden buiten het stamgebied, die afweken van de onder Josue gestelde grensbepalingen, zijn volgens sommigen eerst na Josue geschied bij gelegenheid van veroveringen, waarbij een andere stam zich verdienstelijk maakte. Vgl. ook XVII noot 10.
-
voetnoot11)
- Deze bemerking komt ook Judic. I 29 voor en is misschien van daar hierheen gekomen. Zie ook III Reg. IX 16. - Betreffende het ontbreken eener stedenlijst van Ephraïm zie de Inleiding blz. 14.
|