De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput V.
|
1. Postquam ergo audierunt omnes reges Amorrhaeorum, qui habitabant trans Jordanem ad occidentalem plagam, et cuncti reges Chanaan, qui propinqua possidebant magni maris loca, quod siccasset Dominus fluenta Jordanis coram filiis Israel donec transirent, dissolutum est cor eorum, et non remansit in eis spiritus, timentium introitum filiorum Israel. | 1. Nadat nu alle koningen der Amorrheërs, die aan de westzijde van den Jordaan woonden, en alle koningen van Chanaän, die de kuststreken der Groote Zee in bezit haddenGa naar voetnoot1), gehoord hadden, dat de Heer den vloed van den Jordaan vóór de kinderen van Israël had uitgedroogd, totdat zij waren overgetrokken, versmolt hun hart en geen moed bleef in hen, beducht als zij waren voor den intocht der kinderen van Israël. |
2. Eo tempore ait Dominus ad Josue: Fac tibi cultros lapideos, et circumcide secundo filios Israel. | 2. Te dien tijde sprak de Heer tot Josue: Maak u steenen messen en besnijd andermaal de zonen van Israël. |
3. Fecit quod jusserat Dominus, et circumcidit filios Israel in colle praeputiorum. | 3. Hij deed wat de Heer bevolen had en besneed de zonen van Israël op den Heuvel der voorhuiden. |
4. Haec autem causa est secundae circumcisionis: Omnis populus, qui egressus est de AEgypto generis masculini, universi bellatores viri, mortui sunt in deserto per longissimos viae circuitus, | 4. Dit nu was de reden van de tweede besnijdenis: Al het uit Egypte getrokken volk van het mannelijk geslacht, alle krijgslieden, waren in de woestijn gestorvenGa naar voetnoot2) op de zeer lange omdolingen van den tocht, |
[pagina 29]
5. Qui omnes circumcisi erant. Populus autem qui natus est in deserto, | 5. en die waren allen besneden. Het volk echter, dat geboren was in de woestijn |
6. Per quadraginta annos itineris latissimae solitudinis incircumcisus fuit: donec consumerentur qui non audierant vocem Domini, et quibus ante juraverat ut non ostenderet eis terram lacte et melle manantem. | 6. gedurende de veertig jaren van den tocht door de uitgestrekte woestenij, was onbesneden, - totdat zij waren uitgestorven, die naar de stem des Heeren niet hadden geluisterd en wie Hij vooraf had toegezworen, dat Hij hun het land niet zoude toonen, dat van melk en honig vloeide. |
7. Horum filii in locum successerunt patrum, et circumcisi sunt a Josue: quia sicut nati fuerant, in praeputio erant, nec eos in via aliquis circumciderat. | 7. Dezer zonen waren in de plaats gekomen van hunne vaders, en zij werden door Josue besneden; want zij hadden de voorhuid nog, zooals zij geboren waren, en onderweg had hen niemand besneden. |
8. Postquam autem omnes circumcisi sunt, manserunt in eodem castrorum loco, donec sanarentur. | 8. Nadat nu allen waren besneden, bleven zij op dezelfde plaats in het legerkamp, totdat zij genezen waren. |
9. Dixitque Dominus ad Josue: Hodie abstuli opprobrium AEgypti a vobis. Vocatumque est nomen loci illius Galgala, usque in praesentem diem. | 9. En de Heer sprak tot Josue: Heden heb ik den smaad van Egypte van ulieden weggenomen. En men heeft den naam dier plaats GalgalaGa naar voetnoot3) geheeten, tot op den huidigen dag. |
10. Manseruntque filii Israel in Galgalis, et fecerunt Phase, quartadecima die mensis ad vesperum in campestribus Jericho: | 10. En de kinderen van Israël verbleven in Galgala, en zij hielden het Paaschfeest op den veertienden dag der maandGa naar voetnoot4), des avonds, in de velden van Jericho. |
[pagina 30]
11. Et comederunt de frugibus terrae die altero, azymos panes, et polentam ejusdem anni. | 11. En zij aten den anderen dag van de vruchten des lands, ongedeesemd brood en geroosterde gerst van hetzelfde jaarGa naar voetnoot5). |
12. Defecitque manna postquam comederunt de frugibus terrae, nec usi sunt ultra cibo illo filii Israel, sed comederunt de frugibus praesentis anni terrae Chanaan. | 12. En het manna hield op nadat zij gegeten hadden van de vruchten des lands, en de kinderen van Israël gebruikten voortaan die spijze niet meer, maar zij aten van de vruchten van het land Chanaän van dat jaarGa naar voetnoot6). |
13. Cum autem esset Josue in agro urbis Jericho, levavit oculos, et vidit virum stantem contra se, evaginatum tenentem gladium, perrexitque ad eum, et ait: Noster es, an adversariorum? | 13. Dan, toen Josue op het veld van de stad Jericho was, hief hij de oogen op, en hij zag eenen man tegenover zich staan, met een ontbloot zwaard in de hand; en hij trad op hem aan en zeide: Behoort gij tot ons of tot de vijanden? |
14. Qui respondit: Nequaquam: sed sum princeps exercitus Domini, et nunc venio. | 14. En deze antwoordde: Geenszins, maar ik ben de legervorst des Heeren, en nu kom ikGa naar voetnoot7). |
15. Cecidit Josue pronus in terram. Et adorans ait: Quid Dominus meus loquitur ad servum suum? | 15. Josue viel op zijn aangezicht ter aarde en eerbiedig neergebogen zeide hij: Wat spreekt mijn HeerGa naar voetnoot8) tot zijnen dienaar? |
16. Solve, inquit, calceamentum tuum de pedibus tuis: locus enim, in quo stas, sanctus est. Fecitque Josue ut sibi fuerat imperatum. Exod. III 5; Act. VII 33. | 16. Ontbind, zeide hij, het schoeisel van uwe voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig. En Josue deed gelijk hem bevolen was. |
- voetnoot1)
- Blijkbaar worden hier de bewoners van Palestina ten W. van den Jordaan onderscheiden in Amorrheërs en Chanaänieten (Septuagint: ‘Pheniciërs’); de eersten bewoonden het bergland aan het Jordaandal, de laatsten woonden aan den kant van de kust der Middellandsche Zee.
- voetnoot2)
- Allen van 20 jaar en daarboven, behalve Caleb en Josue. Num. XIV 29-30; Deut. II 14-16. Hieruit kan men afleiden, dat omstreeks een vierde der mannen (nl. allen die in het tweede jaar na den Uittocht nog geen 20 jaar telden) besneden waren. Wanneer dezen de besnijdenis verrichtten, konden allen vóór het Paaschfeest gemakkelijk besneden zijn (vgl. noot 4). Waren de besnedenen toen nog niet van hunne wondkoortsen genezen (Gen. XXXIV 25), zij konden toch aan den ritueelen maaltijd deelnemen, die door de anderen kon worden bereid. - Deze algemeene besnijdenis wordt de tweede genoemd met betrekking tot de eerste door Abraham (Gen. XVII 23-27); zij moest geschieden wegens de viering van het Paaschfeest (Exod. XII 43, 44, 48), die in de woestijn niet had plaats gehad. Aangaande de hierbij gebruikte steenen messen (v. 2) zie nog de aanteekeningen bij XXI 40 en XXIV 30; vgl. Exod. IV 25.
- voetnoot3)
- Galgala (Hebr. Gilgal) komt van den stam ‘galal’, die wentelen, afwentelen, hier afwenden (d.i. wegnemen) beteekent. Deze toepassing van den naam Gilgal sluit niet uit, dat bedoelde heuvel (en daarmede de in de nabijheid aangebouwde stad) oorspronkelijk om een andere reden dien naam kan ontvangen hebben. ‘Gilgal’ beteekent iets wat rond is (kring, rad, heuvel). De twaalf steenen uit den Jordaan (IV 20) werden vermoedelijk in een kring rondom de ark of het altaar op den heuvel opgericht, evenals bij het altaar aan den voet van den Sinaï twaalf gedenksteenen werden geplaatst (Exod. XXIV 4) en evenals door Josue bij het altaar op den berg Hebal gedenksteenen, waarschijnlijk eveneens twaalf, werden opgericht (Deut. XXVII 4-8; Jos. VIII 31-32; ook daar bevond zich eene plaats met name Gilgal, Deut. XI 29-30). De smaad van Egypte beteekent den smaad der slavernij in Egypte en de daarmede nog als gevolg in verband staande omzwerving in de woestijn; tevens wordt er door aangeduid de hoon, waarmee de Egyptenaren hun hadden voorgeworpen, dat hun God onmachtig was hen te verlossen. Deze smaad werd van de Israëlieten weggenomen bij hunne intrede in het land Chanaän, dat zij thans als het volk Gods in bezit gingen nemen.
- voetnoot4)
- Nisan, toen Abib geheeten, vgl. Exod. XII 2 (noot 2) en XIII 4. Op den 10den, dus slechts vier dagen vroeger, waren de Israëlieten over den Jordaan getrokken (IV 19).
- voetnoot5)
- Omstreeks dien tijd van het jaar wordt de gerst in Palestina rijp. De geroosterde gerst werd waarschijnlijk gemalen en van het meel eene spijs bereid. De voorschriften van Lev. XXIII 10-14 konden bij die gelegenheid wel niet in beoefening worden gebracht.
- voetnoot6)
- Zie I 11 noot.
- voetnoot7)
- Voor geenszins heeft de Septuagint, in overeenstemming met eene andere Hebr. lezing: ‘hem’, zoodat de vertaling zou luiden: ‘En deze zeide tot hem: Voorwaar ik ben’ enz. De rede des engels schijnt afgebroken door de terstond volgende eerbiedsbetuigingen van Josue. Men kan aanvullen: om u de hulp des Heeren bij de verovering van Chanaän te verzekeren. Misschien is VI 2 het vervolg.
- voetnoot8)
- Hebr. ‘adoni’ (mijn heer), niet voor God gebruikelijk.