De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput III.
|
1. Igitur Josue de nocte consurgens movit castra: egredientesque de Setim, venerunt ad Jordanem ipse, et omnes filii Israel, et morati sunt ibi tres dies. | 1. Josue dan, des morgens vroeg opstaande, brak het legerkamp opGa naar voetnoot1), en zij trokken weg van Setim en kwamen aan den Jordaan, hij en alle kinderen van Israël, en zij vertoefden daar drie dagen. |
2. Quibus evolutis, transierunt praecones per castrorum medium, | 2. En na verloop daarvan gingen de herauten midden door het kamp |
3. Et clamare coeperunt: Quando videritis arcam foederis Domini Dei vestri, et sacerdotes stirpis Leviticae portantes eam, vos quoque consurgite, et sequimini praecedentes: | 3. en begonnen te roepen: Wanneer gij de verbondsark ziet van den Heer, uwen God, en de priesters van het Levietische geslacht, die haar dragen, zoo staat ook gij op en volgt zooals zij voorgaan; |
4. Sitque inter vos et arcam spatium cubitorum duum millium: ut procul videre possitis, et nosse per quam viam ingrediamini: quia prius | 4. doch tusschen u en de ark zij eene ruimte van tweeduizend el, opdat gij van verre kunt zien en erkennen, welken weg gij moet volgen, want gij hebt dien nog niet |
[pagina 23]
non ambulastis per eam: et cavete ne appropinquetis ad arcam. | eerder gegaan; en wacht u de ark te naderen! |
5. Dixitque Josue ad populum: Sanctificamini: cras enim faciet Dominus inter vos mirabilia. | 5. En Josue zeide tot het volk: Heiligt uGa naar voetnoot2)! Morgen toch zal de Heer wonderen onder u wrochten. |
6. Et ait ad sacerdotes: Tollite arcam foederis, et praecedite populum. Qui jussa complentes, tulerunt, et ambulaverunt ante eos. | 6. En hij zeide tot de priesters: Neemt de ark des verbonds op en gaat voor het volk uit! En zij, het bevel volbrengend, namen ze op en gingen voor hen uit. |
7. Dixitque Dominus ad Josue: Hodie incipiam exaltare te coram omni Israel: ut sciant quod sicut cum Moyse fui, ita et tecum sim. Supra I 5. | 7. En de Heer zeide tot Josue: Heden zal Ik aanvangen u te verheffen voor geheel Israël, opdat zij weten, dat Ik, gelijk Ik met Moses geweest ben, zoo ook met u ben. |
8. Tu autem praecipe sacerdotibus, qui portant arcam foederis, et dic eis: Cum ingressi fueritis partem aquae Jordanis, state in ea. | 8. Gij echter, gebied den priesters, die de ark des verbonds dragen, en zeg hun: Wanneer gij den rand van het water des Jordaans betreden hebt, zoo blijft daar staan! |
9. Dixitque Josue ad filios Israel: Accedite huc, et audite verbum Domini Dei vestri. | 9. En Josue zeide tot de kinderen van Israël: Komt herwaarts en hoort het woord van den Heer uwen God. |
10. Et rursum: In hoc, inquit, scietis quod Dominus Deus vivens in medio vestri est, et disperdet in conspectu vestro Chananaeum et Hethaeum, Hevaeum et Pherezaeum, Gergesaeum quoque et Jebusaeum, et Amorrhaeum. | 10. En wederom zeide hij: Hieraan zult gij erkennen, dat de HeerGa naar voetnoot3), de levende God, in uw midden is en dat Hij den Chananeër en den Hetheër, den Heveër en den Pherezeër, alsook den Gergeseër en den Jebuseër en den Amorrheër voor u heen zal verdelgen: |
11. Ecce, arca foederis Domini omnis terrae antecedet vos per Jordanem. Act. VII 45. | 11. zie, de verbondsark van den Heer der gansche aarde zal u voorgaan door den JordaanGa naar voetnoot4). |
12. Parate duodecim viros de tribubus Israel, singulos per singulas tribus. | 12. Neemt twaalf mannen uit de stammen van Israël, één op elken stam. |
13. Et cum posuerint vestigia pedum suorum sacerdotes qui portant arcam Domini Dei universae terrae in aquis Jordanis, aquae, quae inferiores sunt, decurrent atque deficient: quae autem desuper veniunt, in una mole consistent. | 13. En wanneer de priesters, die de ark van den Heer, den God der gansche aarde, dragen, hunne voetzolen zullen gezet hebben in het water van den Jordaan, zal het water, dat zich stroomafwaarts bevindt, afstroomen en wegvloeien, doch dat van boven afkomt zal op éénen hoop blijven staan. |
[pagina 24]
14. Igitur egressus est populus de tabernaculis suis, ut transiret Jordanem: et sacerdotes, qui portabant arcam foederis, pergebant ante eum. | 14. Het volk trok derhalve uit zijne tenten op om over den Jordaan te gaan, en de priesters, die de ark des verbonds droegen, gingen voor hetzelve uit. |
15. Ingressisque eis Jordanem, et pedibus eorum in parte aquae tinctis (Jordanis autem ripas alvei sui tempore messis impleverat) Eccli. XXIV 36. | 15. En toen zij in den Jordaan waren getreden en hunne voeten aan den rand des waters waren bevochtigd (de Jordaan nu had in den oogsttijd de oevers zijner bedding overstroomdGa naar voetnoot5), |
16. Steterunt aquae descendentes in loco uno, et ad instar montis intumescentes apparebant procul ab urbe, quae vocatur Adom usque ad locum Sarthan: quae autem inferiores erant, in Mare solitudinis (quod nunc vocatur mortuum) descenderunt, usquequo omnino deficerent. | 16. bleef het van boven afkomende water op ééne plaats staan, en als een berg aanzwellend werd het in de verte gezien, van de stad, die Adom heet, tot de plaats Sarthan; dat echter, hetwelk zich stroomafwaarts bevond, vloeide af naar de Zee der woestijn (die nu de Doode Zee wordt genoemd), totdat het geheel weg wasGa naar voetnoot6). |
17. Populus autem incedebat contra Jericho: et sacerdotes qui portabant arcam foederis Domini, stabant super siccam humum in medio Jordanis accincti, omnisque populus per arentem alveum transibat. | 17. Het volk echter schreed voort tegenover Jericho, en de priesters, die de verbondsark des Heeren droegen, stonden op het droge midden in den Jordaan, omgordGa naar voetnoot7), en al het volk trok over de droge bedding |
- voetnoot1)
- Zie I noot 7. Hoofdst. III sluit bij Hoofdst. I aan. De gebeurtenissen van Hoofdst. II vallen waarschijnlijk vóór de toespraak van Josue I 10 volg. De drie dagen van I 11 en III 1 verliepen nà de terugkomst der verkenners. Volgens den grondtekst moet men het slot van v. 1 met den aanvang van v. 2 aldus vertalen: ‘.... en zij overnachtten daar alvorens zij overtrokken, en na drie dagen gingen de beambten’ (‘sjoterim’, vgl. I noot 6) enz. Deze drie dagen zijn te tellen van den dag der terugkomst van de verkenners af, zoo dat die dag als de eerste der drie dagen werd geteld. Terstond na hunne terugkomst hield Josue de toespraken van I 10 volg. Den volgenden morgen (bedoeld in III 1) brak hij het leger op - dat was de tweede dag. In den loop van dien dag kwamen zij aan den Jordaan en overnachtten daar (III 1 naar den grondtekst), en daags daarna, d.i. den derden dag, had de overtocht plaats. Zulk eene telwijze was bij de Joden zeer gewoon; vgl. de ‘drie dagen’ tusschen den dood en de verrijzenis van Christus.
- voetnoot2)
- De ‘heiliging’ bestond in zekere wasschingen en onthouding van echtelijk verkeer (Exod. XIX 10, 15), waarmede natuurlijk heiliging des harten gepaard moest gaan om zich de genade der wonderbare openbaring Gods waardig te maken.
- voetnoot3)
- In den grondtekst ontbreekt de Heer.
- voetnoot4)
- Eigenlijk slechts tot midden in de rivier, zie IV 10. Ook voor het volgende vers zie IV 2 volg.
- voetnoot5)
- In de lente (zie IV 19), den oogsttijd in het Jordaan-dal, wanneer de sneeuw smelt op het Hermon-gebergte, waar de Jordaan ontspringt, bereikt de rivier soms het dubbele van hare gewone breedte van omstreeks 30 meter. Deze opmerking der H. Schrift toont ons het wonder in zijne volle grootte. Het wonder geschiedt eerst wanneer de priesters, die de ark dragen, den voet in het water hebben gezet ten bewijze van hun geloof in de belofte van God en van hun vertrouwen op zijne macht.
- voetnoot6)
- Het van het noorden naar het zuiden stroomende water van den Jordaan bleef dus rechts van de Israëlieten, die zich aan den oostelijken oever bevonden, als voor een onzichtbaren dam staan. Van die plaats af vloeide het zich in de bedding bevindende water weg, zoodat de Jordaan van daar af tot aan de Doode Zee droogliep. Ten noorden van dien onzichtbaren dam zwol het water als een berg aan, daar het aankomende water niet verder kon. In den Hebr. tekst luidt het eerste verslid: ‘toen bleef het van boven afstroomende water staan en verhief zich als één berg (dam), zeer ver van daar, bij Adam, de stad die bezijden Sarethan ligt’. De twee plaatsen Adom en Sarthan zijn nog niet met zekerheid gevonden. In de Septuagint staat slechts één plaatsnaam (‘Cariathiarim’ voor Sarethan).
- voetnoot7)
- d.i. Waarschijnlijk: opgeschort. Het Hebreeuwsche woord wordt echter beter vertaald met vast: zij stonden vast, d.i. met vasten voet, op vasten bodem.