De heilige boeken van het oude verbond. Deel 2. Het boek Josue. Het boek Rechters. Het boek Ruth. Het eerste en tweede boek der Koningen. Het derde en vierde boek der Koningen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 16]
| |||||||||||||||
Liber Josue.
|
ET factum est post mortem Moysi servi Domini, ut loqueretur Dominus ad Josue filium Nun, ministrum Moysi, et diceret ei: | EN het geschiedde na den dood van Moses, den dienstknecht des Heeren, dat de Heer sprak tot Josue, den zoon van Nun, den dienaar van MosesGa naar voetnoot1), en tot hem zeide: |
2. Moyses servus meus mortuus est: surge, et transi Jordanem istum tu et omnis populus tecum, in terram, quam ego dabo filiis Israel. | 2. Moses, mijn dienstknecht, is gestorven; maak u op en trek over dien Jordaan, gij en al het volk met u, naar het land, dat Ik geven zal aan de kinderen van Israël. |
3. Omnem locum, quem calcaverit vestigium pedis vestri, vobis tradam, sicut locutus sum Moysi. Deut. XI 24. | 3. Elke plaats, die uwe voetzool zal betreden, zal Ik ulieden geven, zooals Ik gesproken heb tot Moses. |
4. A deserto et Libano usque ad fluvium magnum Euphraten, omnis terra Hethaeorum usque ad mare magnum contra solis occasum erit terminus vester. | 4. Van de woestijn en den Libanon af tot aan den grooten stroom den Euphraat, het gansche land der Hetheërs tot aan de Groote Zee naar den kant van zonsondergang zal uw gebied zijnGa naar voetnoot2). |
[pagina 17]
5. Nullus poterit vobis resistere cunctis diebus vitae tuae: sicut fui cum Moyse, ita ero tecum: non dimittam, nec derelinquam te. Infra III 7; Hebr. XIII 5. | 5. Niemand zal ulieden kunnen weerstaan alle dagen uws levens; gelijk Ik met Moses geweest ben, zoo zal Ik zijn met u; Ik zal u niet begeven noch verlaten. |
6. Confortare, et esto robustus: tu enim sorte divides populo huic terram, pro qua juravi patribus suis, ut traderem eam illis. Deut. XXXI 7-23; III Reg. II 2. | 6. Wees moedig en sterk! Gij tochGa naar voetnoot3) zult aan dit volk door het lot het land toedeelen, dat Ik aan hunne vaderen gezworen heb hun te zullen geven. |
7. Confortare igitur, et esto robustus valde: ut custodias, et facias omnem legem, quam praecepit tibi Moyses servus meus: ne declines ab ea ad dexteram vel ad sinistram, ut intelligas cuncta quae agis. | 7. Wees derhalve zeer moedig en sterk, om te onderhouden en te volbrengen heel de wet, die mijn dienstknecht Moses u heeft opgelegd; wijk daarvan niet af hetzij ter rechter- of ter linkerhand, zoodat gij beseft alwat gij doetGa naar voetnoot4). |
8. Non recedat volumen legis hujus ab ore tuo: sed meditaberis in eo diebus ac noctibus, ut custodias et facias omnia quae scripta sunt in eo: tunc diriges viam tuam, et intelliges eam. | 8. Het boek van deze wet wijke niet van uwen mond, maar gij zult daarin peinzen bij dag en bij nacht, opdat gij onderhoudt en volbrengt alles wat er in geschreven staat: dan zult gij uwen weg recht maken en hem verstaanGa naar voetnoot5). |
9. Ecce praecipio tibi, confortare, et esto robustus. Noli metuere, et noli timere: quoniam tecum est Dominus Deus tuus in omnibus ad quaecumque perrexeris. | 9. Zie Ik gebied u: wees moedig en sterk! Versaag niet en vrees niet; want met u is de Heer, uw God, bij alles, waartoe gij u ook zult begeven. |
10. Praecepitque Josue principibus populi, dicens: Transite per medium castrorum, et imperate populo, ac dicite: | 10. En Josue gebood aan de hoofdenGa naar voetnoot6) des volks, zeggende: Gaat midden door het legerkamp, en beveelt aan het volk en zegt: |
11. Praeparate vobis cibaria: quoniam post diem tertium transibitis Jordanem, et intrabitis ad possidendam terram, quam Dominus Deus vester daturus est vobis. | 11. Bereidt u levensmiddelen, want na den derden dag zult gij den Jordaan oversteken en ingaan ter inbezitneming van het land, dat de Heer, uw God, u zal gevenGa naar voetnoot7). |
[pagina 18]
12. Rubenitis quoque et Gaditis, et dimidiae tribui Manasse ait: | 12. Ook sprak hij tot de Rubenieten en Gadieten en den halven stam ManassesGa naar voetnoot8): |
13. Mementote sermonis, quem praecepit vobis Moyses famulus Domini, dicens: Dominus Deus vester dedit vobis requiem, et omnem terram. | 13. Gedenkt het bevel, dat Moses, de dienstknecht des Heeren, u heeft gegeven, zeggende: De Heer, uw God, heeft u rust gegeven en de geheele landstreekGa naar voetnoot9); |
14. Uxores vestrae, et filii, ac jumenta manebunt in terra, quam tradidit vobis Moyses trans Jordanem: vos autem transite armati ante fratres vestros, omnes fortes manu, et pugnate pro eis, Num. XXXII 26-27. | 14. uwe vrouwen en kinderen en het vee zullen blijven in het land, dat Moses u geschonken heeft over den Jordaan; gij echter, trekt gewapend over, vóór uwe broeders uit, al gij strijdbare mannen, en strijdt voor hen, |
15. Donec det Dominus requiem fratribus vestris sicut et vobis dedit, et possideant ipsi quoque terram, quam Dominus Deus vester daturus est eis: et sic revertemini in terram possessionis vestrae, et habitabitis in ea, quam vobis dedit Moyses famulus Domini trans Jordanem contra solis ortum. | 15. totdat de Heer rust geve aan uwe broeders, gelijk Hij ook aan u gegeven heeft, en ook zij het land bezitten, dat de Heer, uw God, hun zal geven; en alzoo zult gij terugkeeren naar het land uwer bezitting en wonen in hetzelve, dat Moses, de dienstknecht des Heeren, aan u heeft gegeven over den Jordaan aan den kant van zonsopgang. |
16. Responderuntque ad Josue, atque dixerunt: Omnia, quae praecepisti nobis, faciemus: et quocumque miseris, ibimus. | 16. En zij antwoordden aan Josue en zeiden: Al wat gij ons bevolen hebt zullen wij doen, en waarheen gij ons ook zendt zullen wij gaan. |
17. Sicut obedivimus in cunctis Moysi, ita obediemus et tibi: tantum sit Dominus Deus tuus tecum, sicut fuit cum Moyse. | 17. Zooals wij in alles hebben gehoorzaamd aan Moses, zoo zullen wij ook u gehoorzamen; slechts moge de Heer, uw God, met u zijn, gelijk Hij geweest is met Moses. |
18. Qui contradixerit ori tuo, et non obedierit cunctis sermonibus, quos praeceperis ei, moriatur: tu tantum confortare, et viriliter age. | 18. Wie uwen mond zal tegenspreken en niet zal luisteren naar alle bevelen, die gij hem zult geven, hij sterve! Wees gij slechts moedig en gedraag u manhaftig! |
- voetnoot1)
- Zie over Josue Exod. XVII 9-14; XXIV 13; XXXIII 11; Num. XIV 6; XXVII 18; Deut. XXXI 23; Eccli. XLVI 1-10. Op de laatste plaats, evenals overal in de Septuagint, heet hij: Jesus, zoon van Nave. De naam Jesus (Hebr. Jêsjua) is eene verkorting van Josue (Hebr. Jehosjua) en beteekent: ‘Jehova helpt’. Evenals in zijn naam, die van Oseë in Josue was veranderd (Num. XIII 9, 17), was Josue ook in zijn persoon eene voorafbeelding van Jesus Christus. Niet Moses mocht het volk Gods in het Beloofde Land brengen, maar Josue; niet door de wet van Moses werd de menschheid tot de zaligheid gebracht, maar door Jesus Christus.
- voetnoot2)
- De eigenlijke Hetheërs (Gen. X 15), van Chananeeschen oorsprong, woonden ten N. en N.O. van Palestina; zij waren juist in dien tijd beroemd als het machtigste volk van die streken en stonden aan het hoofd der verbonden volken, met welke de koningen van Egypte in Palestina telkens oorlog hadden te voeren. Daardoor is het verklaarbaar, dat Palestina in zijn geheelen omvang door de algemeene be-benaming van land der Hetheërs werd aangeduid. - Zie verder Exod. XXIII 31 en Deut. XI 24, met de aanteekeningen.
- voetnoot3)
- Moed en kracht, bij vertrouwen op God en onderhouding van zijne geboden (v. 7), zijn de voorwaarden, die God in Josue vereischt ter volvoering van zijne belofte.
- voetnoot4)
- De grondtekst heeft: ‘opdat gij gelukkig moogt handelen, waarheen gij ook gaat’. Vgl. v. 9.
- voetnoot5)
- In den grondtekst luiden de laatste woorden: ‘want dan zult gij geluk hebben op uwen weg en dan zult gij gelukkig handelen’.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘sjoterim’, eigenl. ‘schrijfbeambten’; zie Exod. V noot 7 en 11.
- voetnoot7)
- De levensmiddelen, waarvan zij zich moesten voorzien, bestonden uit manna, dat toen nog viel, en waarschijnlijk ook uit voortbrengselen van de veroverde streek; eerst na het gebruik der nieuwe vruchten van het eigenlijke land Chanaän hield de mannaregen op (V 12). - De drie dagen, waarvan hier sprake is, zijn dezelfde als die van III 1-2 (zie de noot aldaar). De twee verspieders van Hoofdst. II waren waarschijnlijk reeds vóór dit bevel van Josue door hem uitgezonden en teruggekeerd. Het gebeurt meermalen, dat de H. Schrift voor den geregelden gang van het verhaal of om andere redenen feiten nà elkander verhaalt, die gedeeltelijk gelijktijdig of zelfs in omgekeerde tijdsorde hebben plaats gehad.
- voetnoot8)
- Vgl. Num. XXXII 1-33.
- voetnoot9)
- Ten oosten van den Jordaan (zie Deut. III 18-20), gewoonlijk het Overjordaansche land geheeten (v. 14-15). Hebr.: ‘dit land’.