De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 792]
| |||||||||||||||
Caput XXXI.
|
1. Abiit itaque Moyses, et locutus est omnia verba haec ad universum Israel, | 1. Moses ging dan henen en sprakGa naar voetnoot1) al deze woorden tot gansch Israël, |
2. Et dixit ad eos: Centum viginti annorum sum hodie, non possum ultra egredi et ingredi, praesertim cum et Dominus dixerit mihi: Non transibis Jordanem istum. Num. XXVII 13; Supra III 27. | 2. en hij zeide tot hen: Ik ben thans honderd twintig jaren oud, ik kan niet langer uitgaan en ingaan, te meer daar ook de Heer mij gezegd heeft: Gij zult dezen Jordaan niet overtrekkenGa naar voetnoot2). |
3. Dominus ergo Deus tuus transibit ante te: ipse delebit omnes gentes has in conspectu tuo, et possidebis eas: et Josue iste transibit ante te, sicut locutus est Dominus. | 3. De Heer, uw God, zal dan aan uwe spits overtrekken; Hij zelf zal al die volken voor uw aangezicht verdelgen en gij zult ze overmeesteren; en deze Josue zal aan uwe spits overtrekken, gelijk de Heer gesproken heeft. |
4. Facietque Dominus eis sicut fecit Sehon et Og regibus Amorrhaeorum, et terrae eorum, delebitque eos. Num. XXI 24. | 4. En de Heer zal hun doen, gelijk Hij gedaan heeft aan Sehon en Og, de koningen der Amorrheërs, en aan hun land, en Hij zal hen verdelgen. |
5. Cum ergo et hos tradiderit vobis, similiter facietis eis sicut praecepi vobis. Supra VII 2. | 5. Wanneer Hij dan ook hen aan u heeft overgeleverd, zult gij hun eveneens doen, gelijk Ik u geboden heb. |
6. Viriliter agite, et confortamini: nolite timere, nec paveatis ad conspectum eorum: quia Dominus Deus tuus ipse est ductor tuus, et non dimittet, nec derelinquet te. | 6. Handelt mannelijk en weest sterk; vreest niet en versaagt niet voor hun aangezicht; want de Heer, uw God, Hij zelf is uw leidsman en Hij zal u niet begeven noch verlaten. |
7. Vocavitque Moyses Josue, et dixit ei coram omni Israël: Confor- | 7. En Moses riep Josue en zeide tot hem in tegenwoordigheid van |
[pagina 793]
tare, et esto robustus: tu enim introduces populum istum in terram, quam daturum se patribus eorum juravit Dominus, et tu eam sorte divides. Jos. I 6; III Reg. II 2. | geheel Israël: Wees moedig en sterk! Gij toch zult dit volk in het land binnenvoeren, dat de Heer aan hunne vaderen gezworen heeft hun te zullen geven, en gij zult het bij het lot verdeelenGa naar voetnoot3). |
8. Et Dominus qui ductor est vester, ipse erit tecum: non dimittet, nec derelinquet te: noli timere, nec paveas. | 8. En de Heer, die de leidsman is van ulieden, Hij zelf zal met u zijn; Hij zal u niet begeven noch verlaten; vrees niet en versaag niet. |
9. Scripsit itaque Moyses legem hanc, et tradidit eam sacerdotibus filiis Levi, qui portabant arcam foederis Domini, et cunctis senioribus Israel. | 9. Moses schreef dan deze wet en gaf ze aan de priesters, de zonen van Levi, die de ark van het verbond des Heeren droegen, en aan al de oudsten van IsraëlGa naar voetnoot4). |
10. Praecepitque eis, dicens: Post septem annos, anno remissionis, in solemnitate tabernaculorum, | 10. En hij gebood hun, zeggende: Na zeven jaren, in het jaar der kwijtschelding, op het hoogfeest der TentenGa naar voetnoot5), |
11. Convenientibus cunctis ex Israel, ut appareant in conspectu Domini Dei tui in loco, quem elegerit Dominus, leges verba legis hujus coram omni Israel, audientibus eis, | 11. als allen uit Israël te zamen komen om voor het aangezicht van den Heer, uwen God, te verschijnen ter plaatse, welke de Heer zal uitkiezen, zult gij de woorden dezer wet in tegenwoordigheid van geheel Israël lezenGa naar voetnoot6), ten aanhooren van hen, |
12. Et in unum omni populo congregato, tam viris quam mulieribus, parvulis, et advenis, qui sunt intra portas tuas: ut audientes discant, et timeant Dominum Deum vestrum, et custodiant, impleantque omnes sermones legis hujus. | 12. en terwijl geheel het volk bijeenverzameld is, zoowel de mannen als de vrouwen, de kinderen en de aankomelingen, die binnen uwe poorten zijn; opdat zij hooren en leeren en den Heer, uwen God, vreezen en al do woorden dezer wet onderhouden en vervullen. |
13. Filii quoque eorum qui nunc | 13. Ook hunne kinderen, die nu |
[pagina 794]
ignorant; ut audire possint, et timeant Dominum Deum suum cunctis diebus quibus versantur in terra, ad quam vos, Jordane transmisso, pergitis obtinendam. | onkundig zijn; opdat zij kunnen hooren en den Heer, hunnen God, mogen vreezen al de dagen, dat zij in het land wonen, waar gij over den Jordaan henentrekt om het in bezit te nemen. |
14. Et ait Dominus ad Moysen: Ecce prope sunt dies mortis tuae: voca Josue, et state in tabernaculo testimonii, ut praecipiam ei. Abierunt ergo Moyses et Josue, et steterunt in tabernaculo testimonii: | 14. En de Heer zeide tot Moses: Zie, nabij zijn de dagen van uwen dood; ontbied Josue en stelt u in den tabernakel der getuigenis, opdat Ik hem bevelen geveGa naar voetnoot7). Moses en Josue gingen dan henen en stelden zich in den tabernakel der getuigenis; |
15. Apparuitque Dominus ibi in columna nubis, quae stetit in introitu tabernaculi. | 15. en de Heer verscheen daar in de wolkzuil, welke aan den ingang des tabernakels bleef staanGa naar voetnoot8). |
16. Dixitque Dominus ad Moysen: Ecce tu dormies cum patribus tuis, et populus iste consurgens fornicabitur post deos alienos in terra, ad quam ingreditur ut habitet in ea: ibi derelinquet me, et irritum faciet foedus, quod pepigi cum eo. | 16. En de Heer zeide tot Moses: Zie, gij zult met uwe vaderen slapen, en dit volk zal opstaan en de vreemde goden nahoereerenGa naar voetnoot9) in het land, waarheen het gaat om daar te wonen; aldaar zal het Mij verlaten en het verbond te niet doen, dat Ik met hetzelve gesloten heb. |
17. Et irascetur furor meus contra eum in die illo: et derelinquam eum, et abscondam faciem meam ab eo, et erit in devorationem: invenient eum omnia mala et afflictiones, ita ut dicat in illo die: Vere quia non est Deus mecum, invenerunt me haec mala. | 17. En mijne gramschap zal tegen hetzelve toornen te dien dage; en Ik zal het verlaten en mijn aanschijn voor hetzelve verbergenGa naar voetnoot10), en het zal der verslinding ter prooi zijn; alle rampen en kwellingen zullen het treffen, zoodat het te dien dage zeggen zal: Voorwaar, omdat God niet met mij is, hebben mij deze rampen getroffen. |
18. Ego autem abscondam, et ce- | 18. Ik echter zal mijn aanschijn |
[pagina 795]
labo faciem meam in die illo propter omnia mala, quae fecit, quia secutus est deos alienos. | verbergen en bedekken te dien dage om al het kwaad, dat het deed, omdat het vreemde goden gevolgd heeft. |
19. Nunc itaque scribite vobis canticum istud, et docete filios Israel: ut memoriter teneant, et ore decantent, et sit mihi carmen istud pro testimonio inter filios Israel. | 19. Nu dan schrijft voor ulieden dit lied en leert het den kinderen van Israël, opdat zij het in het geheugen bewaren en met den mond zingen, en opdat Mij dit lied tot getuigenis zij onder de kinderen van IsraëlGa naar voetnoot11). |
20. Introducam enim eum in terram, pro qua juravi patribus ejus, lacte et melle manantem. Cumque comederint, et saturati, crassique fuerint, avertentur ad deos alienos, et servient eis: detrahentque mihi, et irritum facient pactum meum. | 20. Want Ik zal het binnenvoeren in het land, aangaande hetwelk Ik aan zijne vaderen heb gezworen, dat van melk en honig overvloeit. En wanneer zij gegeten zullen hebben en verzadigd en vet zijn geworden, zullen zij zich afwenden naar vreemde goden en hen dienen; en zij zullen Mij verachten en mijn verbond te niet doen. |
21. Postquam invenerint eum mala multa et afflictiones, respondebit ei canticum istud pro testimonio, quod nulla delebit oblivio ex ore seminis sui. Scio enim cogitationes ejus, quae facturus sit hodie, antequam introducam eum in terram, quam ei pollicitus sum. | 21. Nadat vele rampen en kwellingen het zullen treffen, zal dit lied hun antwoord geven tot een getuigenis, dat geene vergetelheid zal verdelgen uit den mond van zijn zaad. Want Ik ken zijne gedachten, wat het heden doen zal, voordat Ik het binnenvoer in het land, dat Ik aan hetzelve beloofd hebGa naar voetnoot12). |
22. Scripsit ergo Moyses canticum, et docuit filios Israel. | 22. Moses schreef dan het lied en leerde het den kinderen van Israël. |
23. Praecepitque Dominus Josue filio Nun, et ait: Confortare, et esto robustus: tu enim introduces filios Israel in terram, quam pollicitus sum, et ego ero tecum. | 23. En de Heer gaf last aan Josue, den zoon van Nun, en zeide: Wees moedig en sterk; want gij zult de kinderen van Israël in het land binnenvoeren, dat Ik beloofd heb, en Ik zal met u zijn. |
24. Postquam ergo scripsit Moyses | 24. Nadat dan Moses de woorden |
[pagina 796]
verba legis hujus in volumine, atque complevit: | dezer wetGa naar voetnoot13) in een boek geschreven en ze voleindigd had, |
25. Praecepit Levitis, qui portabant arcam foederis Domini, dicens: | 25. gebood hij aan de levieten, die de ark van het verbond des Heeren droegenGa naar voetnoot14), zeggende: |
26. Tollite librum istum, et ponite eum in latere arcae foederis Domini Dei vestri: ut sit ibi contra te in testimonium. | 26. Neemt dit boek en plaatst het ter zijde van de ark des verbonds van den Heer, uwen God, opdat het daar tegen u tot getuigenis strekke. |
27. Ego enim scio contentionem tuam, et cervicem tuam durissimam. Adhuc vivente me et ingrediente vobiscum, semper contentiose egistis contra Dominum: quanto magis cum mortuus fuero? | 27. Want ik ken uwe wederspannigheid en uwen allerhardsten nek. Nog bij mijn leven en terwijl ik met u verkeerde, hebt gij altijd wederspannig gehandeld tegen den Heer; hoeveel meer, als ik gestorven zal zijnGa naar voetnoot15)! |
28. Congregate ad me omnes majores natu per tribus vestras, atque doctores, et loquar audientibus eis sermones istos, et invocabo contra eos coelum et terram. | 28. Verzamelt bij mij al de oudsten in uwe stammen en de leeraars, en ik zal, ten aanhooren van hen, deze woorden spreken en den hemel en de aarde tegen hen oproepenGa naar voetnoot16). |
29. Novi enim quod post mortem meam inique agetis, et declinabitis cito de via, quam praecepi vobis: et occurrent vobis mala in extremo tempore, quando feceritis malum in conspectu Domini, ut irritetis eum per opera manuum vestrarum. | 29. Want ik weet, dat gij na mijnen dood slecht zult handelen en snel van den weg afwijken, dien ik u geboden heb; dan zullen rampen u overkomen in den laatsten tijdGa naar voetnoot17), wanneer gij kwaad doet voor het aangezicht des Heeren, zoodat gij Hem tergt door de werken uwer handen. |
30. Locutus est ergo Moyses, audiente universo coetu Israel, verba carminis hujus, et ad finem usque complevit. | 30. Moses sprak dan, ten aanhooren der gansche vergadering van Israël, de woorden van dit lied en voltooide het tot het einde toe. |
- voetnoot1)
- Hebr.: ‘En Moses ging en sprak’, met welke zegswijze louter bij wijze van inleiding Moses' laatste rede wordt aangekondigd.
- voetnoot2)
- Uitgaan en ingaan, een gebruikelijke zegswijze voor ‘het werk verrichten’. Moses was nog krachtig genoeg (vgl. XXXIV 7), maar hij sprak zoo, aan de grenzen des lands, wetende, dat hij Chanaän niet betreden zou; vgl. Num. XXVII 13. - In plaats van te meer daar ook heeft het Hebr.: ‘en (want) de Heer heeft mij gezegd’ enz.
- voetnoot3)
- Vgl. hierbij Num. XXVII 18-23.
- voetnoot4)
- Deze wet is of wel het Boek Deuteronomium of wel, zooals de Joodsche overlevering houdt, de gansche Pentateuch. Voor die tweede meening pleit, dat ook in het begin (Deut. I 5, vgl. daar noot 4) ‘deze wet’ den inhoud beteekent der drie vorige Boeken, welker onafscheidelijke inleiding het eerste Boek is. Ook spreekt hiervoor de bedoeling (v. 11-13, 26) bij de overhandiging van het geschrift. Alleen de Pentateuch bevatte alles, wat door Israël geleerd en onderhouden moest worden, en het is onverklaarbaar, waarom de onvolledige wetsverklaring van Deuteronomium alleen hare plaats bij de ark gehad zou hebben. - Wat het schrijven van den Pentateuch betreft, daartoe had de lange duur der omzwerving ruimschoots gelegenheid gegeven en ook kon dat onder leiding van Moses door anderen geschieden. - Aan de priesters was hoofdzakelijk de zorg voor de Wet (Mal. II 7) opgedragen, maar ook de oudsten of overheden (Exod. III noot 15) hadden macht om het Verbond ongeschonden te handhaven en de overtreders der Wet te straffen; vandaar de overhandiging der Wet aan beiden.
- voetnoot5)
- Vgl. XV 1; Lev. XXIII 34-43.
- voetnoot6)
- Vgl. XVI 16 en II Esdr. VIII 18.
- voetnoot7)
- Vgl. Num. XXVII 13, alsook v. 20 noot 6. - In den tabernakel, d.i. (vgl. v. 15) bij den ingang des tabernakels, zooals ook de Grieksche vertaling heeft.
- voetnoot8)
- De wolkzuil, het teeken van Gods tegenwoordigheid, waarin bijwijlen de heerlijkheid Gods zich op bijzondere wijze (Exod. XVI 10; Num. XVI 43) vertoonde, hing gewoonlijk (Exod. XL 35, 36; Num. IX 18) boven den tabernakel. Somtijds echter, wanneer de Heer zijn gezag zeer nadrukkelijk en onmiddellijk uitoefende zooals hier (zie ook Num. XII 5), stelde zich de wolkzuil aan den ingang des tabernakels en verscheen daar de Heer in de wolkzuil, doordat er zijne heerlijkheid, anders boven het verzoendeksel der ark (Exod. XXV 22; XL noot 11) tronend, ten aanschouwen des volks schitterde. Dat in Deuteronomium eerst hier van den tabernakel melding gemaakt wordt, is zeer verklaarbaar. Het Boek bestaat immers bijkans uitsluitend uit redevoeringen van Moses tot het volk, waarbij bepaaldelijk op de naleving der wetten gewezen wordt.
- voetnoot9)
- Tot Moses, in tegenwoordigheid echter van Josue, tot diens onderrichting. Nahoereeren, vgl. Exod. XXXIV noot 12.
- voetnoot10)
- Het aanschijn voor iemand verbergen beteekent overdrachtelijk: aan iemand den bijstand onttrekken, hem niet langer gunst en hulp verleenen.
- voetnoot11)
- Dit lied, het in het volgende Hoofdstuk opgeteekende lied van Moses (zie v. 22 en 30) is ook Josue's lied, schrijft voor ulieden. Die last werd ook hem gegeven, wijl hij, na Moses' aanstaanden dood, te zorgen had, dat het lied een volkszang zou worden tot getuigenis van Gods getrouwheid en goedheid, van Israël's ontrouw en rechtmatig bestrafte boosheid.
- voetnoot12)
- Het lied zal door de nakomelingschap nimmer vergeten worden en blijft zoo in de toekomst tegen Israël getuigenis afleggen; vgl. vorige noot. - Want ik ken enz. Op de booze gezindheid des volks, niet juist onmiddellijk vóór de intrede van Chanaän, waaraan de Vulgaat doet denken, maar gedurende het woestijnleven in het algemeen schijnt hier volgens den grondtekst gedoeld te zijn. Sommigen verstaan het Hebr. in dien zin, dat God nu reeds Israël's toekomstige boosheid in Chanaän zegt te kennen, alvorens Hij het volk nog daarin heeft binnengeleid.
- voetnoot13)
- Vgl. noot 4.
- voetnoot14)
- Aan de priesters, uitsluitend bevoegd (Num. IV 5, 15, 19) het heiligdom binnen te gaan en dus alleen in staat dit gebod (zie het volgende vers) te volbrengen. Zoo dan zijn niet de levieten uit Caäth's geslacht bedoeld, al behoorde ook aanvankelijk in de woestijn, toen het getal priesters nog zeer gering was, het dragen van de ark (Num. III 31; IV 15) tot hun werk. De tijd der omzwerving liep ten einde en sinds het priesterlijke geslacht zich genoeg had uitgebreid, werd het dragen van de ark vermoedelijk eene eeretaak der priesters; vgl. v. 9; Jos. III 6; IV 9, 10; VI 6, 12; VIII 33; I Reg. IV 4.
- voetnoot15)
- Allerhardsten nek; vgl. Exod. XXXII noot 9. - Het ongunstig verleden van Israël zeide genoeg wat de toekomst zou zijn. Hiermede is reden gegeven, waarom het boek tegen Israël zou getuigen.
- voetnoot16)
- Als vertegenwoordigers van het volk moesten de oudsten en de leeraars (Hebr. ‘sjoterim’, vgl. Deut. I noot 9) het lied van Moses aanhooren om het aan gansch Israël bekend te maken.
- voetnoot17)
- Vgl. Gen. XLIX noot 1, waar de Hebreeuwsche zegswijze, door de Vulgaat anders en juister vertaald, verklaard is.