De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXIX.
|
1. Haec sunt verba foederis quod praecepit Dominus Moysi ut feriret cum filiis Israel in terra Moab: praeter illud foedus, quod cum eis pepigit in Horeb. | 1. Dit zijn de woorden des verbonds, dat de Heer aan Moses geboden heeft met de kinderen van Israël te sluiten in het land van Moab, behalve het verbond, dat Hij met hen gesloten had op HorebGa naar voetnoot1). |
[pagina 785]
2. Vocavitque Moyses omnem Israel, et dixit ad eos: Vos vidistis universa, quae fecit Dominus coram vobis in terra AEgypti Pharaoni, et omnibus servis ejus, universaeque terrae illius, Exod. XIX 4. | 2. En Moses riep geheel Israël en zeide tot hen: Gij hebt gezienGa naar voetnoot2) al wat de Heer voor uw aangezicht in het land Egypte gedaan heeft aan Pharao en aan al zijne dienaren en aan geheel zijn land, |
3. Tentationes magnas, quas viderunt oculi tui, signa illa, portentaque ingentia, | 3. de groote beproevingen, welke uwe oogen gezien hebben, die teeltenen en machtige wonderdaden; |
4. Et non dedit vobis Dominus cor intelligens, et oculos videntes, et aures quae possunt audire, usque in praesentem diem. | 4. en de Heer gaf u geen verstandig hart en geene oogen om te zien en geene ooren, welke hooren kunnen, tot op den huidigen dagGa naar voetnoot3). |
5. Adduxit vos quadraginta annis per desertum: non sunt attrita vestimenta vestra, nec calceamenta pedum vestrorum vetustate consumpta sunt. Supra VIII 2, 4. | 5. Hij heeft u veertig jaren door de woestijn geleid; uwe kleederen zijn niet versleten en de schoeisels uwer voeten zijn niet van ouderdom vergaanGa naar voetnoot4). |
6. Panem non comedistis, vinum et siceram non bibistis: ut sciretis quia ego sum Dominus Deus vester. | 6. Brood hebt gij niet gegeten, wijn en gistenden drank hebt gij niet gedronkenGa naar voetnoot5); opdat gij zoudt weten, dat Ik de Heer, uw God, ben. |
7. Et venistis ad hunc locum: egressusque est Sehon rex Hesebon, et Og rex Basan, occurrentes nobis ad pugnam. Et percussimus eos, Supra III 1. | 7. En gij zijt tot aan deze plaats gekomen; en Sehon, de koning van Hesebon, en Og, de koning van Basan, trokken tegen ons uit ten strijde. En wij hebben hen verslagen |
8. Et tulimus terram eorum, ac tradidimus possidendam Ruben et Gad, et dimidiae tribui Manasse. Num. III 19; Jos. XXII 4; Supra III 15; Jos. XIII 8. | 8. en hun land genomen en het in bezit gegeven aan Ruben en Gad en aan den halven stam van Manasses. |
[pagina 786]
9. Custodite ergo verba pacti hujus, et implete ea: ut intelligatis universa quae facitis. | 9. Onderhoudt dan de woorden van dit verbond en vervult ze; opdat gij verstandig moogt doen al wat gij doet. |
10. Vos statis hodie cuncti coram Domino Deo vestro, principes vestri, et tribus, ac majores natu, atque doctores, omnis populus Israel, | 10. Gij staat heden allen voor den Heer, uwen God, uwe vorsten en stammen en oudsten en leeraars, het gansche volk Israël, |
11. Liberi et uxores vestrae, et advena qui tecum moratur in castris, exceptis lignorum caesoribus, et his, qui comportant aquas: | 11. uwe kinderen en vrouwen en de aankomeling, die bij u woont in de legerplaats, uitgezonderd de houthakkers en de waterdragersGa naar voetnoot6), |
12. Ut transeas in foedere Domini Dei tui, et in jurejurando quod hodie Dominus Deus tuus percutit tecum: | 12. om over te gaan in het verbond van den Heer, uwen God, en in den eedGa naar voetnoot7), dat de Heer, uw God, heden met u sluit; |
13. Ut suscitet te sibi in populum, et ipse sit Deus tuus sicut locutus est tibi, et sicut juravit patribus tuis, Abraham, Isaac, et Jacob. | 13. opdat Hij u ten volk voor zich verhefie en Hij uw God zij, zooals Hij tot u gesproken en zooals Hij aan uwe vaderen, Abraham, Isaac en Jacob, gezworen heeftGa naar voetnoot8). |
14. Nec vobis solis ego hoc foedus ferio, et haec juramenta confirmo, | 14. En niet met u alleen sluit ik dit verbond en stel ik deze eeden vast, |
15. Sed cunctis praesentibus et absentibus. | 15. maar mot allen, die aanwezig en die afwezig zijnGa naar voetnoot9). |
16. Vos enim nostis quo modo habitaverimus in terra AEgypti, et quo modo transierimus per medium nationum, quas transeuntes | 16. Want gij weet, hoe wij in het land Egypte gewoond hebben en hoe wij midden door de volken zijn getogenGa naar voetnoot10), bij welker doortocht |
17. Vidistis abominationes et sordes, id est, idola eorum, lignum et lapidem, argentum et aurum, quae colebant. | 17. gij hunne gruwelen en onreinheden gezien hebt, te weten hunne afgodenGa naar voetnoot11), hout en steen, zilver en goud, welke zij dienden. |
[pagina 787]
18. Ne forte sit inter vos vir aut mulier, familia aut tribus, cujus cor aversum est hodie a Domino Deo nostro: ut vadat et serviat diis illarum gentium: et sit inter vos radix germinans fel et amaritudinem. | 18. Dat er toch onder u man noch vrouw zij, geslacht noch stam, wiens hart zich heden afkeert van den Heer, onzen God, om de goden dier volken te gaan dienen, en om onder u een wortel te zijn, welke gal en bitterheid voortbrengtGa naar voetnoot12). |
19. Cumque audierit verba juramenti hujus, benedicat sibi in corde suo, dicens: Pax erit mihi, et ambulabo in pravitate cordis mei: et absumat ebria sitientem, | 19. En wanneer hij de woorden van dezen eed hoort, zegene hij zich in zijn hart, zeggende: Ik zal vrede hebben en in de boosheid van mijn hart wandelen; en het dronkene neme het dorstige wegGa naar voetnoot13), |
20. Et Dominus non ignoscat ei: sed tunc quam maxime furor ejus fumet, et zelus contra hominem illum, et sedeant super eum omnia maledicta, quae scripta sunt in hoc volumine: et deleat Dominus nomen ejus sub coelo, | 20. en de Heer vergeve het hem nietGa naar voetnoot14); maar dat dan allerergst zijn toorn en ijverzucht rooke tegen dien man, en dat op hem zich nederzetten al de vervloekingen, welke in dit boek zijn geschreven; en de Heer delge zijnen naam uit onder den hemel, |
21. Et comsumat eum in perditionem ex omnibus tribubus Israel, juxta maledictiones, quae in Libro legis hujus ac foederis continentur. | 21. en Hij vernietige hem ten verderf uit alle stammen van Israël overeenkomstig de vervloekingen, welke in het boek van deze wet en van dit verbond vervat zijnGa naar voetnoot15). |
22. Dicetque sequens generatio, et filii qui nascentur deinceps, et peregrini, qui de longe venerint, videntes plagas terrae illius, et infirmitates, quibus eam afflixerit Dominus, | 22. En het volgende geslacht zal zeggen, te weten de kinderen, die later geboren zullen worden, en de vreemdelingen, die van verre zullen komen, wanneer zij de plagen zien van dit land en de krankheden, waarmede de Heer het geslagen heeftGa naar voetnoot16), |
[pagina 788]
23. Sulphure, et salis ardore comburens, ita ut ultra non seratur, nec virens quippiam germinet, in exemplum subversionis Sodomae et Gomorrhae, Adamae et Seboim, quas subvertit Dominus in ira et furore suo. Gen. XIX 24. | 23. daar Hij met zwavel en brandend zout het verbrandde, zoodat het niet meer bezaaid wordt en er geenerlei kruid meer opkomt, naar de gelijkenis der verwoesting van Sodoma en Gomorrha, van Adama en Seboïm, welke de Heer verwoest heeft in zijne gramschap en verbolgenheid. |
24. Et dicent omnes gentes: Quare sic fecit Dominus terrae huic? quae est haec ira furoris ejus immensa? III Reg. IX 8; Jer. XXII 8. | 24. En alle volken zullen zeggen: Waarom heeft de Heer aldus gedaan aan dit land? Waarom die matelooze toorn van zijne gramschap? |
25. Et respondebunt: Quia dereliquerunt pactum Domini, quod pepigit cum patribus eorum, quando eduxit eos de terra AEgypti: | 25. En men zal antwoorden: Omdat zij het verbond des Heeren verlaten hebben, dat Hij met hunne vaderen gesloten heeft, toen Hij hen uitvoerde uit het land Egypte; |
26. Et servierunt diis alienis, et adoraverunt eos, quos nesciebant, et quibus non fuerant attributi: | 26. en zij vreemde goden gediend en aanbeden hebben, dezulken, die zij njet kenden en aan wie zij niet waren toebeschiktGa naar voetnoot17); |
27. Idcirco iratus est furor Domini contra terram istam, ut induceret super eam omnia maledicta, quae in hoc volumine scripta sunt: | 27. daarom is de gramschap des Heeren ontstoken tegen dit land om daarover al de vervloekingen te brengen, welke in dit boek zijn geschreven; |
28. Et ejecit eos de terra sua in ira et in furore, et in indignatione maxima, projecitque in terram alienam, sicut hodie comprobatur. | 28. en Hij heeft hen uit hun land geworpen in toorn en in gramschap en in allergrootste verbolgenheid, en Hij heeft hen in een vreemd land weggeworpen, gelijk te dezen dage blijkt. |
29. Abscondita, Domino Deo nostro: quae manifesta sunt, nobis et filiis nostris usque in sempiternum, ut faciamus universa verba legis hujus. | 29. De verborgen dingen behooren aan den Heer, onzen God; de geopenbaarde dingen aan ons en aan onze kinderen tot in eeuwigheid, opdat wij zouden vervullen al de woorden dezer wetGa naar voetnoot18). |
- voetnoot1)
- Dit, te weten de inhoud van dit en het volgende Hoofdstuk. - Het sluiten van het verbond behalve het verbond... op Horeb beteekent de vernieuwing van het bij Sinaï gesloten verbond; vgl. V noot 1. God wilde, dat het in het land van Moab (vgl. I noot 4 en Num. XXII noot 1), aan de grenzen van het eigenlijke Chanaän, door het nieuwe geslacht opnieuw aanvaard zou worden.
- voetnoot2)
- Ooggetuigen in den letterlijken zin waren er betrekkelijk weinigen; zie Num. XIV 29 29 en Exod. XXIV noot 5. De anderen hadden echter, gelijk duidelijk is, dezelfde zekerheid, alsof zij de gebeurtenissen van Egypte gezien hadden.
- voetnoot3)
- Die onverstandigheid was eene door God beschikte straf, welke Israël door eigen vrijwillige boosheid zich op den hals gehaald had. Vgl. Exod. IV noot 16.
- voetnoot4)
- Vgl. VIII noot 3.
- voetnoot5)
- Wel bestond somtijds de gelegenheid om levensmiddelen te koopen van de naburige volken en behoefde daarom bijv. bij de huldiging van het gouden kalf (Exod. XXXII 6) wijn en gistende drank niet te ontbreken, maar dergelijke uitzonderingen buiten rekening gelaten, had Israël veertig jaren zonder akkerbouw geleefd en zou zonder Gods wonderbare zorg de overgroote menigte in de woestijn ten gronde gegaan zijn.
- voetnoot6)
- De aankomeling, de vreemde, die echter, Israël's Wet aannemend, in het volk Gods was ingelijfd. Van dergelijke aankomelingen of ‘proselieten’, ‘Jodengenooten’, gelijk de Septuagint hen noemt, spreekt Exod. XII 38; Num. X 29. - Uitgezonderd, beter: ‘te zamen met’. Het Hebr. heeft: ‘van uwen houthakker tot uwen waterputter’. Niemand, zelfs niet de geringste slaaf, wordt uitgezonderd.
- voetnoot7)
- In het verbond... en in den eed d.i. in het onder eede bekrachtigd verbond.
- voetnoot8)
- De vernieuwing des verbonds was, wat den Heer betrof, de bevestiging der aan Israël en Israël's vaderen onder eede beloofde voorrechten, waardoor Israël het boven alle volken verheven volk Gods werd; vgl. Exod. XIX 5, 6; Gen. XII 2, 3; XXII 16-18; XXVI 3, 4; XXVIII 13-15. - Wat Israël betrof, was die vernieuwing de bevestiging van de verplichtingen des verbonds; vgl. v. 9.
- voetnoot9)
- Ook met de nakomelingschap van Israël.
- voetnoot10)
- Want mist hier, zooals meermalen in het Hebr., de redengevende beteekenis en dient alleen tot verbinding met het voorgaande. Gij weet, eene herinnering aan de machtige bescherming van Jehova en aan de ijdelheid der afgoden, welke Israël moet aansporen om gaarne het verbond te vernieuwen. - Door het midden der volken van Edom, Moab, Ammon, Madian, Hesebon en Basan.
- voetnoot11)
- Onreinheden, het Hebreeuwsche woord, door de Vulgaat Lev. XXVI 30 met ‘idola’, ‘afgoden’ vertaald, beteekent ‘drek’ en ‘drekgoden’. - Te weten hunne afgoden is een verklarende toevoeging der Vulgaat.
- voetnoot12)
- Een wortel of oorzaak van de allerergste straffen, waarmede de verbreking van het verbond gestraft zal worden.
- voetnoot13)
- Het geval wordt verondersteld, gelijk het Hebr. duidelijker zegt, dat iemand, na de woorden van dit onder eede verplichtend verbond gehoord te hebben, volgens de boosheid van zijn hart het verbond minacht en verbreekt, en dat hij, zoo handelend, zich zegent, d.i. zich alle geluk belooft; dan echter zal gebeuren wat v. 20 en 21 gezegd wordt. - De laatste woorden en het dronkene enz. zijn ook in den grondtekst duister, en worden verschillend verklaard. Volgens de vertaling: ‘en de dronkenschap neme den dorst weg’ uit de zondaar in deze misschien aan zwelgers en brassers ontleende spreekwijze nog meer zijn voornemen om de booze begeerten zijner ziel (den dorst) door de zonde (de dronkenschap) te bevredigen.
- voetnoot14)
- Beter wordt in dit en het volgende vers alles als toekomstig begrepen; zie vorige noot. - Het Hebr. heeft: ‘Geenszins zal de Heer hem willen vergeven, want alsdan zal de toorn des Heeren en zijn ijverzucht rooken’ enz.
- voetnoot15)
- Vernietigen ten verderf, Hebr.: ‘afzonderen ten kwade’. - Overeenkomstig de vervloekingen enz., Hebr.: ‘overeenkomstig al de vervloekingen des verbonds, dat in het boek dezer wet beschreven is’.
- voetnoot16)
- Dit is gezegd in de veronderstelling, dat het gansche volk afgoderij gepleegd en het verbond verbroken heeft; zie v. 25 en 26. - Wat dat geslacht zeggen zal, volgt in v. 24.
- voetnoot17)
- En aan wie enz. Het Hebr. heeft: ‘en die Hij hun niet had toegedeeld’. Anderen vertalen: ‘en die hun niets hadden toegedeeld’.
- voetnoot18)
- Of inderdaad de voorspelde bedreigingen ten gevolge van ontrouw en afval in de toekomst vervuld zullen worden, is den Heer alleen bekend en daarnaar heeft Israël niette onderzoeken. Het uitverkoren volk roeme veeleer in de kennis der Wet en vervulle die stipt overeenkomstig de genadige bedoeling van den zich openbarenden God. - Een andere vertaling, welke ook naar den grondtekst mogelijk is, luidt: ‘O verborgenheden voor den Heer, onzen God, (Hem alleen bekend) en geopenbaard aan ons en aan onze kinderen voor altijd, opdat wij’ enz.