De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 773]
| |||||||||||||||||
Caput XXVII.
|
1. Praecepit autem Moyses et seniores Israel, populo dicentes: Custodite omne mandatum quod praecipio vobis hodie. | 1. Moses nu gebood, alsook de oudsten van Israël, en zij zeiden tot het volk: Onderhoudt alle gebod, dat ik u heden gelast. |
2. Cumque transieritis Jordanem in terram, quam Dominus Deus tuus dabit tibi, eriges ingentes lapides, et calce levigabis eos, | 2. En wanneer gij den Jordaan zijt overgetrokken naar het land, dat de Heer, uw God, u zal geven, zult gij groote steenen oprichten en ze met kalk bestrijken, |
3. Ut possis in eis scribere omnia verba legis hujus, Jordane transmisso: ut introeas terram, quam Dominus Deus tuus dabit tibi, terram lacte et melle manantem, sicut juravit patribus tuis. | 3. om daarop alle woorden dezer wet te kunnen schrijvenGa naar voetnoot1), na den Jordaan te zijn overgetrokken; opdat gij het land moogt binnengaanGa naar voetnoot2), dat de Heer, uw God, u zal geven, een land, dat van melk en honig overvloeit, gelijk Hij aan uwe vaderen heeft gezworen. |
4. Quando ergo transieritis Jordanem, erigite lapides, quos ego hodie praecipio vobis in monte Hebal, et levigabis eos calce: Exod. XX 25; Jos. VIII 31. | 4. Wanneer gij derhalve den Jordaan zijt overgetrokken, richt dan de steenen op, waaromtrent Ik u heden last geef, op den berg HebalGa naar voetnoot3), en gij zult ze met kalk bestrijken; |
5. Et aedificabis ibi altare Domino Deo tuo de lapidibus, quos ferrum non tetigit, | 5. en gij zult daar een altaar bouwen voor den Heer, uwen God, van steenen, welke het ijzer niet heeft aangeraakt, |
6. Et de saxis informibus et impolitis: et offeres super eo holocausta Domino Deo tuo, | 6. te weten van ruwe en ongehouwen steenenGa naar voetnoot4); en gij zult daarop brandoffers opdragen aan den Heer, uwen God, |
7. Et immolabis hostias pacificas, | 7. en vredeoffers slachten en al- |
[pagina 774]
comedesque ibi, et epulaberis coram Domino Deo tuo. | daar eten en feestmaal houden voor den Heer, uwen GodGa naar voetnoot5). |
8. Et scribes super lapides omnia verba legis hujus plane et lucide. | 8. En gij zult op de steenenGa naar voetnoot6) al de woorden dezer wet schrijven klaar en duidelijk. |
9. Dixeruntque Moyses et sacerdotes Levitici generis ad omnem Israelem: Attende, et audi Israel: Hodie factus es populus Domini Dei tui: | 9. En Moses en de priesters van Levi's geslacht zeiden tot geheel Israël: Geef acht en luister, Israël; heden zijt gij het volk geworden van den Heer, uwen GodGa naar voetnoot7); |
10. Audies vocem ejus, et facies mandata atque justitias, quas ego praecipio tibi. | 10. luister naar zijne stem en vervul de geboden en rechten, welke Ik u gelast. |
11. Praecepitque Moyses populo in die illo, dicens: | 11. En Moses gebood aan het volk te dien dage, zeggende: |
12. Hi stabunt ad benedicendum populo super montem Garizim, Jordane transmisso: Simeon, Levi, Judas, Issachar, Joseph, et Benjamin. | 12. Dezen zullen staan om het volk te zegenen op den berg Garizim, na den Jordaan te zijn overgetrokken: Simeon, Levi, Juda, Issachar, Joseph en BenjaminGa naar voetnoot8). |
13. Et e regione isti stabunt ad maledicendum in monte Hebal: Ruben, Gad, et Aser, et Zabulon, Dan et Nephthali. | 13. En aan de overzijde zullen dezen staan om te vervloeken op den berg Hebal: Ruben, Gad en Aser en Zabulon, Dan en NephthaliGa naar voetnoot9). |
[pagina 775]
14. Et pronuntiabunt Levitae, dicentque ad omnes viros Israel excelsa voce: Dan. IX 11, 13. | 14. En de levietenGa naar voetnoot10) zullen uitroepen en zeggen tot alle mannen van Israël met luider stemme: |
15. Maledictus homo, qui facit sculptile et conflatile, abominationem Domini, opus manuum artificum, ponetque illud in abscondito: et respondebit omnis populus, et dicet: Amen. | 15. Vervloekt de man, die een gesneden en gegoten beeld maakt, eenen gruwel voor den Heer, een werk van kunstenaarshanden, en dat plaatst in het verborgenGa naar voetnoot11); en geheel het volk zal antwoorden en zeggen: Amen. |
16. Maledictus qui non honorat patrem suum, et matrem: et dicet omnis populus: Amen. | 16. Vervloekt wie zijnen vader en zijne moeder niet eertGa naar voetnoot12); en geheel het volk zal zeggen: Amen. |
17. Maledictus qui transfert terminos proximi sui: et dicet omnis populus: Amen. | 17. Vervloekt wie de grenspalen van zijnen naaste verzetGa naar voetnoot13); en geheel het volk zal zeggen: Amen. |
18. Maledictus qui errare facit caecum in itinere: et dicet omnis populus: Amen. | 18. Vervloekt wie eenen blinde op den weg doet dolenGa naar voetnoot14); en geheel het volk zal zeggen: Amen. |
19. Maledictus qui pervertit judicium advenae, pupilli et viduae: et dicet omnis populus: Amen. | 19. Vervloekt wie het recht verdraait van den aankomeling, van den wees en van de weduweGa naar voetnoot15); en geheel het volk zal zeggen: Amen. |
20. Maledictus qui dormit cum uxore patris sui, et revelat operimentum lectuli ejus: et dicet omnis populus: Amen. | 20. Vervloekt wie bij de huisvrouw zijns vaders slaapt en het dekkleed van zijn bed openslaatGa naar voetnoot16); en geheel het volk zal zeggen: Amen. |
21. Maledictus qui dormit cum omni jumento: et dicet omnis populus: Amen. | 21. Vervloekt wie bij eenig dier slaaptGa naar voetnoot17); en geheel het volk zal zeggen: Amen. |
[pagina 776]
22. Maledictus qui dormit cum sorore sua, filia patris sui, vel matris suae: et dicet omnis populus: Amen. | 22. Vervloekt wie bij zijne zuster slaapt, de dochter zijns vaders of zijner moederGa naar voetnoot18); en geheel het volk zal zeggen: Amen. |
23. Maledictus qui dormit cum socru sua: et dicet omnis populus: Amen. | 23. Vervloekt wie bij zijne schoonmoeder slaaptGa naar voetnoot19); en geheel het volk zal zeggen: Amen. |
24. Maledictus qui clam percusserit proximum suum: et dicet omnis populus: Amen. | 24. Vervloekt wie in het verborgen zijnen naaste verslaatGa naar voetnoot20); en geheel het volk zal zeggen: Amen. |
25. Maledictus qui accipit munera, ut percutiat animam sanguinis innocentis: et dicet omnis populus: Amen. | 25. Vervloekt wie geschenken aanneemt om het leven van onschuldig bloed te vernietigenGa naar voetnoot21); en geheel het volk zal zeggen: Amen. |
26. Maledictus qui non permanet in sermonibus legis hujus, nec eos opere perficit: et dicet omnis populus: Amen. | 26. Vervloekt wie niet volhardt in de woorden dezer wet en ze niet metterdaad volbrengt; en geheel het volk zal zeggen: Amen. |
- voetnoot1)
- Met al de woorden dezer wet kunnen al de in den Pentateuch of alleen de in Deuteronomium vervatte wetten of volgens enkelen de tien geboden of wel de in dit en het volgende Hoofdst. beschreven vervloekingen en zegeningen bedoeld zijn. Vgl. hierbij Jos. VIII 32 en 34 en de aanteekeningen. - Waarschijnlijk in de nog weeke kalk werden de letters geschreven.
- voetnoot2)
- Opdat gij enz. hangt eigenlijk af van hetgeen onmiddellijk voorafgaat, en beter kan naar het Hebr. vertaald worden: ‘Wanneer gij overtrekt om in het land te komen’ enz.
- voetnoot3)
- Vgl. XI noot 10.
- voetnoot4)
- Vermoedelijk was dit reeds gekende voorschrift, vgl. Exod. XX 25, in tegenstelling met de altaren der heidenen.
- voetnoot5)
- De nadrukkelijke bezwering der verbondsverplichtingen, waarbij (vgl. v. 11 enz.) deze voorschriften behooren, moest dus gelijken op de plechtige aanvaarding dier verplichtingen, toen ook brand- en vredeoffers (vgl. Lev. I noot 1 en III noot 1) op een altaar werden opgedragen en eveneens het heilige feestmaal der vredeoffers de feestviering besloot. Vgl. Exod. XXIV 4, 5 en 11.
- voetnoot6)
- Op de in v. 2 genoemde steenen.
- voetnoot7)
- In de plaats van het vroegere, verworpen geslacht is nu het nieuwe het volk Gods geworden en moet als zoodanig Hem ook de verplichte gehoorzaamheid betoonen. - De vermaning schijnt, in verband met hetgeen voorafgaat en volgt, de beteekenis te verklaren van de voorgeschreven bezwering der verbondsverplichtingen binnen Chanaän. De intrede in het beloofde land zal het klaarblijkelijk bewijs leveren, dat God Israël tot zijn volk uitverkoor, en Israël moet dan van zijnen kant openlijk betuigen, dat het als Gods volk de Wet zal onderhouden.
- voetnoot8)
- Om het volk te zegenen, d.i. gelijk v. 13 enz. waarschijnlijk maakt, om de zegeningen, welke door de levieten (v. 14) vermoedelijk in het dal tusschen de bergen Garizim en Hebal, vgl. XI noot 10 en Jos. VIII 33, werden uitgesproken, met ‘amen’ te bekrachtigen. Hetzelfde geldt van de zegswijze vervloeken in het volgende vers. - De stammen op, te weten langs de helling van den berg der zegening zijn opzettelijk als de waardigste uitgekozen, want hunne stamvaders zijn zonen van Jacob's huisvrouwen Lia en Rachel.
- voetnoot9)
- Het zijn de volgens hunne stamvaders minst aanzienlijke stammen. Ruben toch, ofschoon eerstgeborene, had allen voorrang verloren, en tusschen de vier zonen der dienstmaagden heeft ook Zabulon zijne plaats als de laatstgeborene van Lia. Vgl. Gen. XXXV 23-26; XLIX 3 en 4. - Dat niettemin op de plek der vervloekingen de met schrift bedekte steenen en het altaar opgericht, alsook de offers volgens de Wet gebracht moesten worden (vgl. v. 4-7), herinnert aan den aard van het Oude Verbond of, gelijk Paulus het zegt (Gal. III 11-13), aan den vloek der Wet, door welke niemand bij God gerechtvaardigd werd.
- voetnoot10)
- Wellicht zijn de levietische priesters (vgl. Jos. VIII 33) of anders bepaalde, voor dit werk aangewezen levieten bedoeld. De stam Levi toch moest (v. 12) aan de zijde van den Garizim de zegeningen met ‘amen’ bekrachtigen; vgl. noot 8.
- voetnoot11)
- Eerst op het einde (v. 26) wordt alle schending der Wet nadrukkelijk onder den vloek gesteld, maar in de voorafgaande vloekspraken zijn met opzet zoodanigen genoemd, die meest in het verborgen misdoen en gemakkelijk aan de menschelijke gerechtigheid ontkomen. Bij wijze van voorbeeld worden zij, en in hen alle misdadigers, vooral degenen, wier misdrijf straffeloos schijnt, aan de goddelijke wraak overgeleverd. - Vóór de vervloekingen gingen vermoedelijk, al wordt het hier niet vermeld, de zegeningen; vgl. v. 12 en Jos. VIII 34. Misschien werd beurtelings een zegening en dan in omgekeerden zin een vloekspraak uitgesproken. - Vgl. verder voor de zonde van afgoderij V 8; Exod. XX 4, 23; Lev. XXVI 1. - Geheel het volk is het volk op den Hebal.
- voetnoot12)
- Vgl. V 16; XXI 18-21; Exod. XX 12; Lev. XIX 3. Ondanks de bepalingen der Wet kon het tegen vader en moeder gepleegde onrecht lichtelijk buiten menschelijke straf blijven, omdat de barmhartige ouderliefde overgeduldig is.
- voetnoot13)
- Vgl. XIX 14.
- voetnoot14)
- Vgl. Lev. XIX 14. Het bijzondere geval staat hier in plaats van het misdrijf in het algemeen, wanneer iemand in zijn ongeluk en weerloosheid beschimpt en benadeeld wordt.
- voetnoot15)
- Vgl. XXIV 17.
- voetnoot16)
- Vgl. XXII 30; Lev. XVIII 8.
- voetnoot17)
- Vgl. Lev. XVIII 23; XX 15.
- voetnoot18)
- Vgl. Lev. XVIII 9; XX 17.
- voetnoot19)
- Vgl. Lev. XX 14.
- voetnoot20)
- Vgl. XIX 11 en 12.
- voetnoot21)
- Vgl. Exod. XXIII 7 en 8.