De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 770]
| |||||||||||||||||||
Caput XXVI.
|
1. Cumque intraveris terram, quam Dominus Deus tuus tibi daturus est possidendam, et obtinueris eam, atque habitaveris in ea: | 1. En wanneer gij in het land komt, dat de Heer, uw God, u tot bezit zal geven, en gij het verkrijgt en daarin woont, |
2. Tolles de cunctis frugibus tuis primitias, et pones in cartallo, pergesque ad locum, quem Dominus Deus tuus elegerit, ut ibi invocetur nomen ejus: | 2. zult gij van al uwe vruchten eerstelingen nemen; en gij zult ze in eenen korf leggen en naar de plaats gaan, welke de Heer, uw God, zal uitkiezen, opdat daar zijn naam worde aangeroepenGa naar voetnoot1); |
3. Accedesque ad sacerdotem, qui fuerit in diebus illis, et dices ad eum: Profiteor hodie coram Domino Deo tuo, quod ingressus sum in terram, pro qua juravit patribus nostris, ut daret eam nobis. | 3. en gij zult naderen tot den priester, die er in die dagen zijn zal, en tot hem zeggen: Ik betuig heden voor den Heer, uwen God, dat ik het land ben binnengegaan, waaromtrent Hij aan onze vaderen gezworen heeft het aan ons te zullen gevenGa naar voetnoot2). |
4. Suscipiensque sacerdos cartallum de manu tua, ponet ante altare Domini Dei tui: | 4. En de priester zal den korf aannemen uit uwe hand en voor het altaar plaatsen van den Heer, uwen God; |
5. Et loqueris in conspectu Domini Dei tui: Syrus persequebatur patrem meum, qui descendit in AEgyptum, et ibi peregrinatus est in paucissimo numero: crevitque in gentem magnam ac robustam et infinitae multitudinis. | 5. en gij zult voor het aanschijn van den Heer, uwen God, zeggen: De Syriër vervolgde mijnen vader, die naar Egypte aftrok en daar in vreemdelingschap vertoefde, zeer klein in getal; en hij groeide aan tot een groot en sterk volk in ontelbare menigteGa naar voetnoot3). |
[pagina 771]
6. Afflixeruntque nos AEgyptii, et persecuti sunt imponentes onera gravissima: | 6. En de Egyptenaren verdrukten en vervolgden ons en legden ons allerzwaarste lasten op; |
7. Et clamavimus ad Dominum Deum patrum nostrorum: qui exaudivit nos, et respexit humilitatem nostram, et laborem, atque angustiam: | 7. en wij riepen tot den Heer, den God onzer vaderen; en Hij verhoorde ons en zag neder op onze vernedering en ellende en benauwdheid; |
8. Et eduxit nos de AEgypto in manu forti, et brachio extento, in ingenti pavore, in signis atque portentis: | 8. en Hij voerde ons uit Egypte met sterke hand en met uitgestrekten arm, met geweldige verschrikking, met teekenen en wonderen; |
9. Et introduxit ad locum istum, et tradidit nobis terram lacte et melle manantem. | 9. en Hij bracht ons in deze plaats en gaf ons het land, dat van melk en honig overvloeit. |
10. Et idcirco nunc offero primitias frugum terrae, quam Dominus dedit mihi. Et dimittes eas in conspectu Domini Dei tui, et adorato Domino Deo tuo. | 10. En daarom offer ik nu de eerstelingen van de vruchten des lands, dat de Heer mij gegeven heeft. En gij zult ze nederzetten voor het aanschijn van den Heer, uwen God, en aanbid den Heer, uwen God. |
11. Et epulaberis in omnibus bonis, quae Dominus Deus tuus dederit tibi, et domui tuae, tu et Levites, et advena qui tecum est. | 11. En gij zult feestmaal houden om al het goede, dat de Heer, uw God, aan u en aan uw huis gegeven heeft, gij en de leviet en de aankomeling, die bij u isGa naar voetnoot4). |
12. Quando compleveris decimam cunctarum frugum tuarum, anno decimarum tortio dabis Levitae, et advenae, et pupillo et viduae, ut comedant intra portas tuas, et saturentur: | 12. Wanneer gij het tiend van al uwe vruchten vol maakt in het derde jaar der tiendenGa naar voetnoot5), dan zult gij het geven aan den leviet en aan den aankomeling en aan den wees en aan de weduwe, opdat zij binnen uwe poorten eten en verzadigd worden; |
13. Loquerisque in conspeetu Domini Dei tui: Abstuli quod sanctificatum est de domo mea, et dedi illud Levitae et advenae, et pupillo ac viduae, sicut jussisti mihi: non praeterivi mandata tua, nec sum oblitus imperii tui. Supra XIV 29. | 13. en gij zult voor het aanschijn van den Heer, uwen God, zeggen: Ik heb uit mijn huis weggenomen wat geheiligd isGa naar voetnoot6), en ik heb dit aan den leviet en aan den aankomeling en aan den wees en aan de weduwe gegeven, gelijk Gij mij bevolen hebt; ik heb uwe geboden niet overtreden en uw bevel niet vergeten. |
14. Non comedi ex eis in luctu meo, nec separavi ea in qualibet | 14. Ik heb daarvan in mijnen rouw niet gegeten en het niet afgezon- |
[pagina 772]
immunditia, nec expendi ex his quidquam in re funebri. Obedivi voci Domini Dei mei, et feci omnia sicut praecepisti mihi. | derd in eenige onreinheid en niets daarvan gebruikt in zake van overlijdenGa naar voetnoot7). Ik heb de stem van den Heer, mijnen God, gehoorzaamd en alles gedaan, zooals Gij mij bevolen hebt. |
15. Respice de sanctuario tuo, et de excelso coelorum habitaculo, et benedic populo tuo Israel, et terrae, quam dedisti nobis, sicut jurasti patribus nostris, terrae lacte et melle mananti. Is. LXIII 15; Bar. II 16. | 15. Zie neer uit uw heiligdom en uit de verheven woonstede der hemelen, en zegen uw volk Israël en het land, dat Gij ons gegeven hebt, zooals Gij aan onze vaderen gezworen hebt, het land, dat van melk en honig overvloeit. |
16. Hodie Dominus Deus tuus praecepit tibi ut facias mandata haec atque judicia: et custodias et impleas ex toto corde tuo, et ex tota anima tua. | 16. HedenGa naar voetnoot8) heeft de Heer, uw God, u bevolen deze geboden en rechten na te komen; en onderhoud en vervul ze met geheel uw hart en met geheel uwe ziel. |
17. Dominum elegisti hodie, ut sit tibi Deus, et ambules in viis ejus, et custodias ceremonias illius, et mandata atque judicia, et obedias ejus imperio. | 17. Den Heer hebt gij heden verkoren, opdat Hij u ten God zij, en opdat gij wandelt op zijne wegen, en zijne plechtgebruiken en geboden en rechten onderhoudt en aan zijn bevel gehoorzaamt. |
18. Et Dominus elegit te hodie ut sis ei populus peculiaris, sicut locutus est tibi, et custodias omnia praecepta illius: Supra VII 6. | 18. En de Heer heeft u heden verkoren, opdat gij Hem een eigen volk zijt, gelijk Hij tot u gesproken heeftGa naar voetnoot9), en al zijne geboden onderhoudt; |
19. Et faciat te excelsiorem cunctis gentibus quas creavit, in laudem et nomen, et gloriam suam: ut sis populus sanctus Domini Dei tui, sicut locutus est. | 19. en opdat Hij u verheffe boven alle volken, welke Hij schiep, tot zijn lof en naam en eerGa naar voetnoot10); opdat gij een heiligGa naar voetnoot11) volk zijt van den Heer, uwen God, gelijk Hij gesproken heeft. |
- voetnoot1)
- Vgl. voor de eerstelingen der vruchten ‘van den grond’, zooals het Hebr. heeft, Num. XVIII 12 en 13, voor de plaats, welke de Heer enz. Deut. XII noot 3.
- voetnoot2)
- Het formulier bij de opdracht der eerste vruchten, dat in v. 5-10 wordt voortgezet, begon derhalve met de betuiging, dat God zijne groote beloften getrouw had vervuld.
- voetnoot3)
- De Syriër of Arameër, vgl. Gen. XXVIII noot 1, is Laban, die Jacob vervolgde; vgl. Gen. XXXI 23, maar het Hebr. heeft: ‘Een rondzwervend (of: een verloren) Arameër was mijn vader’, nl. Jacob in Syrië bij Laban; terwijl de Septuagint vertaalt: ‘Mijn vader verliet Syrië’. Vgl. verder Gen. XLVI 26, 27; Exod. I 7.
- voetnoot4)
- Vgl. XII noot 5 en 8.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘in het derde jaar, het tiendjaar’. Vgl. XIV noot 18.
- voetnoot6)
- Wat door God verordend is als tiend te worden weggeschonken aan den leviet enz.; zie het vorige vers. Het heet geheiligd, Hebr. ‘heilig’, als Gods eigendom.
- voetnoot7)
- In mijnen rouw, toen ik bij het overlijden van een mijner huisgenooten wettelijk onrein was; vgl. Lev. XXI noot 1; Num. XIX 14-22. - En ik heb het niet afgezonderd in eenige onreinheid, d.i. toen ik het als tiend afzonderde, was ik rein, en derhalve heeft mijne aanraking het heilige niet verontreinigd; vgl. Lev. XXII 3. Anderen vertalen: ‘Ik heb daarvan niet weggedaan tot onrein gebruik’. - In zake van overlijden, te weten voor het rouwmaal in een sterfhuis, dat wettelijk onrein was en onrein maakte; vgl. Num. XIX 14. Met dit alles is dus betuigd, dat het tiend overeenkomstig de vordering der Wet en den aan God verschuldigden eerbied inderdaad heilig was.
- voetnoot8)
- Besluit der tweede redevoering, vgl. IV noot 22, met de vermaning om de plichten van het verbond trouw te vervullen. Daarin is Israël's heil en roem.
- voetnoot9)
- Vgl. VII 6; XIV 2; Exod. XIX noot 5.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘Tot lof en tot roem en tot eer’, d.i. tot een allerheerlijkst volk.
- voetnoot11)
- Vgl. Exod. XIX noot 6.