De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXV.
|
1. Si fuerit causa inter aliquos, et interpellaverint judices: quem justum esse perspexerint, ille justitiae palmam dabunt: quem impium, condemnabunt impietatis. | 1. Als er tusschen sommigen eene twistzaak is en zij zich op de rechters beroepen, zullen dezen aan hem, dien zij als gerechtig erkennen, den prijs der gerechtigheid toekennenGa naar voetnoot1); hem echter, dien zij als misdadig erkennen, zullen zij als misdadig veroordeelen. |
2. Sin autem eum, qui peccavit, dignum viderint plagis: prosternent, et coram se facient verberari. Pro mensura peccati erit et plagarum modus: | 2. Bijaldien zij echter zien, dat hij, die zondigde, slagen verdient, zullen zij hem doen nederwerpen en in hunne tegenwoordigheid laten geeselen. Naar de maat der zonde zal ook het getal der slagen zijn; |
3. Ita dumtaxat, ut quadragenarium numerum non excedant: ne foede laceratus ante oculos tuos abeat frater tuus. II Cor. XI 24. | 3. zoo nochtans, dat zij het getal van veertig niet te boven gaan; opdat niet uw broeder, schandelijk gehavend, voor uwe oogen heengaGa naar voetnoot2). |
4. Non ligabis os bovis terentis in area fruges tuas. I Cor. IX 9; I Tim. V 18. | 4. Gij zult het rund niet muilbanden, dat op den dorschvloer uw graan treedtGa naar voetnoot3). |
[pagina 768]
5. Quando habitaverint fratres simul, et unus ex eis absque liberis mortuus fuerit, uxor defuncti non nubet alteri: sed accipiet eam frater ejus, et suscitabit semen fratris sui: Matth. XXII 24; Marc. XII 19; Luc. XX 28. | 5. Wanneer broeders te zamen wonen en een hunner zonder kinderen sterft, zal de vrouw van den gestorvene niet met eenen vreemde huwen; maar diens broeder zal haar nemen en kroost verwekken voor zijnen broederGa naar voetnoot4); |
6. Et primogenitum ex ea filium nomine illius appellabit, ut non deleatur nomen ejus ex Israel. | 6. en den eerstgeboren zoon uit haar zal hij naar diens naam noemen, opdat de naam van hem niet worde gedelgd uit Israël. |
7. Sin autem noluerit accipere uxorem fratris sui, quae ei lege debetur, perget mulier ad portam civitatis, et interpellabit majores natu, dicetque: Non vult frater viri mei suscitare nomen fratris sui in Israel: nec me in conjugem sumere. Ruth. IV 5. | 7. Maar indien hij de vrouw zijns broeders, welke hem door de wet is toebeschikt, niet wil nemen, zal de vrouw naar de poort der stad gaan en zich op de oudsten beroepenGa naar voetnoot5) en zeggen: De broeder van mijnen man wil geenen naam voor zijnen broeder verwekken in Israël en mij niet nemen tot echtgenoote. |
8. Statimque accersiri eum facient, et interrogabunt. Si responderit: Nolo eam uxorem accipere: | 8. En aanstonds zullen zij hem dagvaarden en ondervragen. Als hij antwoordt: Ik wil haar niet tot vrouw nemen; |
9. Accedet mulier ad eum coram senioribus, et tollet calceamentum de pede ejus, spuetque in faciem illius, et dicet: Sic fiet homini, qui non aedificat domum fratris sui. | 9. zal de vrouw tot hem naderen in tegenwoordigheid van de oudsten, en hem den schoen van den voet trekken en hem in het aangezicht spuwen en zeggen: Aldus geschiede den man, die het huis zijns broeders niet opbouwtGa naar voetnoot6). |
10. Et vocabitur nomen illius in Israel, Domus discalceati. | 10. En men zal zijnen naam in Israël noemen: Huis van den ontschoeideGa naar voetnoot7). |
[pagina 769]
11. Si habuerint inter se jurgium viri duo, et unus contra alterum rixari coeperit, volensque uxor alterius eruere virum suum de manu fortioris, miseritque manum, et apprehenderit verenda ejus: | 11. Als twee mannen onderling twist hebben en de een handgemeen wordt met den ander, en de vrouw van den eenen wil haren man uit de hand van den sterkere redden, en zij steekt de hand uit en grijpt dezen bij zijne schaamte; |
12. Abscides manum illius, nec flecteris super eam ulla misericordia. | 12. dan zult gij hare hand afhouwenGa naar voetnoot8) en u niet door eenig medelijden met haar laten vermurwen. |
13. Non habebis in sacculo diversa pondera, majus et minus: | 13. Gij zult in den buidel geen verschillende gewichten hebben, een grooter en een kleinerGa naar voetnoot9); |
14. Nec erit in domo tua modius major et minor. | 14. ook zal in uw huis geen grootere en kleinere maat zijn. |
15. Pondus habebis justum et verum, et modius aequalis et verus erit tibi: ut multo vivas tempore super terram, quam Dominus Deus tuus dederit tibi. | 15. Rechtvaardig en eerlijk gewicht zult gij hebben en gerecht en eerlijk zal uwe maat zijn; opdat gij langen tijd moogt leven in het land, dat de Heer, uw God, u zal geven. |
16. Abominatur enim Dominus tuus eum, qui facit haec, et aversatur omnem injustitiam. | 16. Want de Heer, uw God, verafschuwt hem, die dat doet, en Hij heeft afkeer van alle onrechtvaardigheid. |
17. Memento quae fecerit tibi Amalec in via quando egrediebaris ex AEgypto: Exod. I 8. | 17. Gedenk wat Amalec u gedaan heeft op den weg, toen gij uittoogt uit Egypte, |
18. Quomodo occurrerit tibi: et extremos agminis tui, qui lassi residebant, ceciderit, quando tu eras fame et labore confectus, et non timuerit Deum. | 18. hoe hij u tegenkwam en de achtersten van uw leger, die vermoeid nederzaten, versloeg, toen gij door honger en inspanning uitgeput waart, en hoe hij God niet vreesde. |
19. Cum ergo Dominus Deus tuus dederit tibi requiem, et subjecerit cunctas per circuitum nationes in terra, quam tibi pollicitus est: delebis nomen ejus sub coelo. Cave ne obliviscaris. | 19. Wanneer dan de Heer, uw God, u rust geeft en alle volkeren in het rond ten onder heeft gebracht in het land, dat Hij u belooft heeft, zult gij zijnen naam onder den hemel uitdelgen. Zorg het niet te vergetenGa naar voetnoot10). |
- voetnoot1)
- Hebr.: ‘zij zullen aan den gerechtige recht doen’.
- voetnoot2)
- Bedoeld schijnt naar den grondtekst: opdat niet de gestrafte onteerende merkteekens van zijne straf behoude. - Voorzichtigheidshalve werden later nooit meer dan negen en dertig slagen gegeven. Vandaar de naam der Joopsche geeseling: ‘veertigmin-een’; zie II Cor. XI 24.
- voetnoot3)
- Het dorschen geschiedt in het Oosten door middel van het rund, dat het graan uit de aren trapt of den dorschwagen er over trekt. Barmhartigheid ook ten opzichte der dieren was wettelijke plicht. Vgl. hierbij Prov. XII 10.
- voetnoot4)
- Te zamen, niet door verren afstand gescheiden, maar onderling in gemeenschap, zoodat zij van elkanders lot kennis hebben. - Zonder kinderen, Hebr. ‘zonder zoon’. Echter schijnt volslagen kinderloosheid bedoeld te zijn, daar dochters, als erfgenamen, 's vaders naam en erfbezit op hare kinderen konden overdragen; vgl. Num. XXVII 1-11. - De vrouw van den gestorvene, te weten de eigenlijke huisvrouw, geen bijvrouw. - Diens broeder, nl. de naaste bloedverwant, die in het Romeinsche Recht ‘levir’ heet. Vgl. verder Gen. XXXVIII noot 2 en 3.
- voetnoot5)
- De poort der stad was de plaats des gerichts (vgl. Gen. XIX noot 1), waar de oudsten of rechters vonnisten.
- voetnoot6)
- De hier v. 5-11 beschreven wet verhinderde zooveel mogelijk het uitsterven der familiën en het overgaan van het erfgoed in vreemde handen. Bij weigering om aan de wetsvordering te voldoen, volgde echter geen andere straf, gelijk blijkt, dan openlijke beschaming. De ontschoeiing had nog bijzondere beteekenis. Daarmede werd dengene, die het huwelijk weigerde, zijn recht van naasten bloedverwant (vgl. Ruth IV 7) openlijk ontnomen. Immers den geschoeiden voet ergens op zetten verzinnebeeldde de inbezitneming en de aanvaarding van zekere rechten; vgl. Gen. XIII 17; Jos. X 24, en ook Ps. LIX 10; CVII 10 wordt door velen in dien zin verklaard.
- voetnoot7)
- Een naam, welke het gemis van welstand en aanzien uitdrukt; vgl. Is. XX 2, 3; II Reg. XV 30. - Zie verder de geschiedenis van Ruth, vooral Ruth III 12 en IV 1-13, waar de wet op het plichthuwelijk nog meer wordt toegelicht.
- voetnoot8)
- Te weten, wanneer van de onbetamelijke en kwaadaardige handeling, krachtens vonnis des rechters, overtuigende bewijzen zijn. Bij het beschreven vergrijp is ongetwijfeld het boos opzet verondersteld om door het veroorzaken van erge pijn en schade den sterkeren tegenstander des echtgenoots machteloos te maken. Vandaar de zware straf der verminking, welke alleen op dit misdrijf in de Wet gesteld werd en zonder verschooning moest worden toegepast. Vgl. hierbij Exod. XXI 22.
- voetnoot9)
- Vgl. voor gewichten, alsook voor maat (Hebr. ‘epha’) in het volgende vers, Lev. XIX noot 24. Bij koop en verkoop moet een zelfde gewicht en maat gebruikt worden, m.a.w. eerlijk worde alle handel gedreven.
- voetnoot10)
- Vgl. voor Amalec Exod. XVII 8-16 en Num. XXIV noot 15. Van eene aansporing tot persoonlijken haat is geen sprake, maar het volk Israël, dat reeds voor eigen veiligheid het roofzieke en fel vijandelijke Amalec niet naast zich kon dulden, behoorde zich immer de laaghartige wreedheid te herinneren, waarmede dat woestijnvolk het eerst van alle volken Gods volk bejegende, en eenmaal moest de volkswraak Amalec verdelgen. - Wellicht stonden deze laatste verzen (17-19) oorspronkelijk in een ander verband. Althans op wat wijze zij hier hun passende plaats hebben, is duister.