De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXII.
|
1. Non videbis bovem fratis tui, aut ovem errantem, et praeteribis: sed reduces fratri tuo: Exod. XXIII 4. | 1. Gij zult het rund of het schaap van uwen broeder niet afgedwaald zien en voorbijgaan; maar gij zult ze aan uwen broeder terugbrengen. |
2. Etiamsi non est propinquus frater tuus, nec nosti eum: duces in domum tuam, et erunt apud te quamdiu quaerat ea frater tuus et recipiat. | 2. En indien uw broeder niet van de nabuurschap is en gij hem niet kent, zult gij ze naar uw huis brengen, en zij zullen zoolang bij u zijn, totdat uw broeder er naar vraagt en ze terugkrijgt. |
3. Similiter facies de asino, et de vestimento, et de omni re fratris tui, quae perierit: si inveneris eam, ne negligas quasi alienam. | 3. Evenzoo zult gij doen met den ezel en met het kleed en met elke zaak uws broeders, welke verloren is; indien gij ze vindt, veronachtzaam ze niet als ging zij u niet aan. |
4. Si videris asinum fratris tui aut bovem cecidisse in via, non despicies, sed sublevabis cum eo. | 4. Als gij den ezel uws broeders of zijn rund op den weg ziet neergevallen, zult gij niet smadelijk toezienGa naar voetnoot1), maar met hem ze opbeuren. |
[pagina 757]
5. Non induetur mulier veste virili, nec vir utetur veste feminea: abominabilis enim apud Deum est qui facit haec. | 5. Eene vrouw zal geen manskleed aandoen en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken; want verfoeilijk bij God is hij, die dat doetGa naar voetnoot2). |
6. Si ambulans per viam, in arbore vel in terra nidum avis inveneris, et matrem pullis vel ovis desuper incubantem: non tenebis eam cum filiis, | 6. Als gij langs den weg gaande, in een boom of op den grond een vogelnest vindt, terwijl de moeder op de jongen of op de eieren zit, zult gij haar niet vangen met de jongen, |
7. Sed abire patieris, captos tenens filios: ut bene sit tibi, et longo vivas tempore. | 7. maar haar zult gij vrij laten en de jongen vangen; opdat het u welga en gij langen tijd leven moogtGa naar voetnoot3). |
8. Cum aedificaveris domum novam, facies murum tecti per circuitum: ne effundatur sanguis in domo tua, et sis reus labente alio, et in praeceps ruente. | 8. Wanneer gij een nieuw huis bouwt, zult gij eenen muur rondom het dak maken; opdat er geen bloed gestort worde in uw huis en gij niet schuldig moogt zijn, als iemand valt en naar beneden stortGa naar voetnoot4). |
9. Non seres vineam tuam altero semine: ne et sementis quam sevisti, et quae nascuntur ex vinea, pariter sanctificentur. | 9. Gij zult uwen wijngaard niet bezaaien met nog een tweede zaad; opdat niet en het gewas, dat gij gezaaid hebt, en de opbrengst van den wijngaard te gelijk geheiligd wordenGa naar voetnoot5). |
10. Non arabis in bove simul et asino. | 10. Gij zult niet ploegen met een rund en een ezel te gelijk. |
[pagina 758]
11. Non indueris vestimento, quod ex lana linoque contextum est. | 11. Gij zult geen kleed aantrekken, dat van wol en linnen geweven is. |
12. Funiculos in fimbriis facies per quatuor angulos pallii tui, quo operieris. Num. XV 38. | 12. Gij zult snoeren met franjes maken aan, de vier hoeken van uw opperkleed, waarmede gij u dektGa naar voetnoot6). |
13. Si duxerit vir uxorem, et postea odio habuerit eam, | 13. Als een man eene vrouw huwt en daarna haar haat |
14. Quaesieritque occasiones quibus dimittat eam, objiciens ei nomen pessimum, et dixerit: Uxorem hanc accepi, et ingressus ad eam non inveni virginem: | 14. en gelegenheid zoekt om haar weg te zenden en haar in een allerslechtsten naam brengt en zegt: Deze vrouw heb ik gehuwd, en toen ik tot haar naderde, heb ik haar niet maagd bevonden; |
15. Tollent eam pater et mater ejus, et ferent secum signa virginitatis ejus ad seniores urbis qui in porta sunt: | 15. dan zullen haar vader en hare moeder haar nemen en te gelijk de teekenen harer maagdelijkheid brengen bij de oudsten der stad, die in de poort zijnGa naar voetnoot7); |
16. Et dicet pater: Filiam meam dedi huic uxorem: quam quia odit | 16. en de vader zal zeggen: Ik heb mijne dochter aan dezen tot vrouw gegeven; en omdat hij haar haat, |
17. Imponit ei nomen pessimum, ut dicat: Non inveni filiam tuam virginem: et ecce haec sunt signa virginitatis filiae meae: expandent vestimentum coram senioribus civitatis: | 17. geeft hij haar een allerslechtsten naam, zoodat hij zegt: Ik heb uwe dochter niet maagd bevonden; en zie, dit zijn de teekenen van de maagdelijkheid mijner dochter; zij zullen het kleed uitspreiden voor de oudsten der stad; |
18. Apprehendentque senes urbis illius virum, et verberabunt illum, | 18. en de oudsten dier stad zullen den man grijpen en hem geeselen |
19. Condemnantes insuper centum siclis argenti, quos dabit patri puellae; quoniam diffamavit nomen pessimum super virginem Israel: habebitque eam uxorem, et non poterit dimittere eam omnibus diebus vitae suae. | 19. en bovendien eene boete hem opleggen van honderd sikkels zilverGa naar voetnoot8), welke hij aan den vader der jonge vrouw zal geven, omdat hij een allerslechtsten schandnaam gebracht heeft over eene maagd van Israël; en hij zal haar tot vrouw hebben en haar niet kunnen verstooten al de dagen van zijn leven. |
[pagina 759]
20. Quod si verum est quod objicit, et non est in puella inventa virginitas: | 20. Bijaldien het echter waar is, wat hij te berde brengt, en in de jonge vrouw de maagdelijkheid niet werd bevonden, |
21. Ejicient eam extra fores domus patris sui, et lapidibus obruent viri civitatis illius, et morietur: quoniam fecit nefas in Israel, ut fornicaretur in domo patris sui: et auferes malum de medio tui. | 21. zullen zij haar buiten de deuren van het huis haars vaders voeren, en de mannen dier stad zullen haar steenigen, en zij zal sterven; want zij heeft eene schanddaad in Israël begaan door ontucht te plegen in het huis haars vadersGa naar voetnoot9); en gij zult het kwaad uit uw midden wegdoen. |
22. Si dormierit vir cum uxore alterius, uterque morietur, id est, adulter et adultera: et auferes malum de Israel. Lev. XX 10. | 22. Als een man bij de vrouw van een ander slaapt, zullen beiden sterven, te weten de echtbreker en de echtbreekster; en gij zult het kwaad uit Israël wegdoen. |
23. Si puellam virginem desponderit vir, et invenerit eam aliquis in civitate, et concubuerit cum ea, | 23. Als een man zich met eene jongedochter, eene maagd, verloofd heeft, en iemand treft haar aan in de stad en ligt bij haar, |
24. Educes utrumque ad portam civitatis illius, et lapidibus obruentur: puella, quia non clamavit, cum esset in civitate: vir, quia humiliavit uxorem proximi sui: et auferes malum de medio tui. | 24. zult gij beiden naar de poort dier stad uitleiden, en zij zullen gesteenigd worden; de jongedochter, omdat zij niet geroepen heeft, terwijl zij in de stad was; de man, omdat hij de huisvrouw van zijnen naasteGa naar voetnoot10) onteerd heeft; en gij zult het kwaad uit uw midden wegdoen. |
25. Sin autem in agro repererit vir puellam, quae desponsata est, et apprehendens concubuerit cum ea, ipse morietur solus: | 25. Maar indien een man op het veld eene jongedochter aantreft, welke verloofd is, en haar aangrijpt en bij haar ligt, zal hij alleen sterven; |
26. Puella nihil patietur, nec est rea mortis: quoniam sicut latro consurgit contra fratrem suum, et occidit animam ejus, ita et puella perpessa est. | 26. de jongedochter zal niets te lijden hebben en is niet des doods schuldig; want, gelijk een roover tegen zijnen broeder opstaat en zijn leven vernietigt, zoo heeft ook de jongedochter geweld geleden. |
27. Sola erat in agro: clamavit, et nullus affuit qui liberaret eam. | 27. Zij was alleen op het veld; zij heeft geroepen en er was niemand aanwezig om haar te bevrijden. |
28. Si invenerit vir puellam virginem, quae non habet sponsum, et | 28. Als een man eene jongedochter, eene maagd, aantreft, welke geenen |
[pagina 760]
apprehendens concubuerit cum illa, et res ad judicium venerit: | bruidegom heeft, en haar aangrijpt en bij haar ligt, en de zaak voor het gericht komt, |
29. Dabit qui dormivit cum ea, patri puellae quinquaginta siclos argenti, et habebit eam uxorem, quia humiliavit illam: non poterit dimittere eam cunctis diebus vitae suae. Exod. XXII 16. | 29. zal hij, die bij haar geslapen heeft, aan den vader der jongedochter vijftig sikkels zilver geven en haar tot vrouw hebben, omdat hij haar onteerd heeft; hij zal haar niet kunnen verstooten al de dagen van zijn levenGa naar voetnoot11). |
30. Non accipiet homo uxorem patris sui, nec revelabit operimentum ejus. | 30. Niemand zal de vrouw zijns vaders huwen noch diens dekkleed openslaanGa naar voetnoot12). |
- voetnoot1)
- Smadelijk toezien, Hebr.: ‘u er aan onttrekken’. Hetzelfde werkwoord is in den grondtekst gebezigd, waar in v. 3 veronachtzaam enz. en in v. 1 voorbijgaan vertaald is. - Het gebod van Exod. XXIII 4 en 5 wordt in deze verzen herhaald en ook tot alle andere zaken van den naaste uitgebreid.
- voetnoot2)
- Die verwisseling van kleed was niet zeldzaam bij de heidenen, wanneer ter eere van schandelijke afgoden feest gevierd werd. Daarop alleen evenwel ziet het verbod niet. In het algemeen heet zulk eene vermomming buiten noodzakelijkheid een gruwel voor God, omdat zij, als strijdig met het door God gestelde natuurlijke onderscheid der geslachten, in den regel booze bedoeling verraadt of gevaar voor de zeden oplevert. Wanneer echter dat gevaar of die bedoeling niet bestaat en ook geene ergernis valt te vreezen, kan niet, althans bij de Christenen, elk vergrijp tegen dit verbod verfoeilijk bij God of zware zonde geacht worden. Wel blijft echter, buiten geval van wettige reden, ook dan altijd onbetamelijk wat de natuur verafschuwt. Vgl. H. Ambrosius. Epist. LXIX ad Irenaeum.
- voetnoot3)
- Vgl. Lev. XXII noot 23.
- voetnoot4)
- De daken in het Oosten zijn plat en worden gebruikt om er te slapen (I Reg. IX 25), te wandelen (II Reg. XI 2), het uitzicht te genieten (Is. XXII 1), te bidden (Act. X 9) enz. Een muur of eene borstwering rondom het dak is dus noodzakelijk.
- voetnoot5)
- In den wijngaard of, gelijk het Hebr. in meer algemeenen zin begrepen kan worden, in den boomgaard, mocht tusschen het geboomte niet gezaaid worden, hetgeen niet zelden voor den bodem en bijzonder voor de vruchten nadeelig is. De bedoeling van het verbod echter was, evenals in v. 10 en 11, alle onnatuurlijke vermenging (vgl. Lev. XIX 19 en noot 9) tegen te gaan. - Het besluit opdat niet en het gewas... en de opbrengst... geheiligd worden schijnt eene strafbedreiging, welke de tweeërlei vruchten van zulk eenen bodem of wel ten bate van het heiligdom verbeurd verklaart of wel ze als onrein (het tegendeel van geheiligd evenals ‘zegenen’ soms, zie Job II 9, het tegenovergestelde beteekent) buiten het gewone gebruik stelt.
- voetnoot6)
- Omdat de grondtekst in Num. XV 38 van ‘tsitsith’ (Vulg. fimbriae) aan de hoeken der kleederen, hier van ‘gedilim’ (Vulg. funiculi in fimbriis) aan de vier hoeken van het dekkleed spreekt, meenen sommigen, dat alleen te dezer plaatse snoeren met franjes of kwasten aan het opperkleed zijn voorgeschreven, terwijl dan in Num. afhangende kwasten aan de bovenkleederen in het algemeen bedoeld zouden zijn. Gewoonlijk echter worden beide voorschriften voor een en hetzelfde gehouden. Vgl. Num. XV noot 14.
- voetnoot7)
- De verdediging der beschuldigde in het rechtsgeding veronderstelt gewoonten en zeden, welke ons vreemd zijn, maar in het Oosten, naar men meent, zelfs nu nog gelden.
- voetnoot8)
- Dubbel zooveel als de verkrachter eener niet verloofde maagd betalen moest; vgl. v. 28 en 29.
- voetnoot9)
- Waarschijnlijk is bedoeld, dat zij daar na hare verloving, zie v. 23 en 24, ontucht gepleegd heeft.
- voetnoot10)
- Hoewel nog niet gehuwd, wordt zij, vgl. ook Gen. XXIX 21, huisvrouw genoemd en als zoodanig behandeld, waaruit genoegzaam blijkt, hoe gestreng de verplichting in Israël gold van het verdrag der verloving.
- voetnoot11)
- Niet van verleiding, vgl. Exod. XXII 16, 17, maar van verkrachting is hier sprake. Vandaar het verschil van strafbepaling. Volgens eenigen moest behalve de vijftig sikkels nog de huwelijksgave betaald worden. Misschien was zij echter in dien prijs begrepen en bedroeg zij minder in gewone omstandigheden.
- voetnoot12)
- Vgl. Lev. XVIII noot 4. - Diens dekkleed is het dekkleed van 's vaders bed.