De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXI.
|
1. Quando inventum fuerit in terra, quam Dominus Deus tuus daturus est tibi, hominis cadaver occisi, et ignorabitur caedis reus, | 1. Wanneer in het land, dat de Heer, uw God, u zal geven, het lijk van een vermoorden mensch gevonden wordt en de schuldige aan den moord onbekend is, |
2. Egredientur majores natu, et judices tui, et metientur a loco cadaveris singularum per circuitum spatia civitatum: | 2. zullen uwe oudsten en uwe rechters uitgaan en den afstand meten van de plaats, waar het lijk is, tot elke der steden in den omtrek; |
3. Et quam viciniorem ceteris esse perspexerint, seniores civitatis illius tollent vitulam de armento, quae non traxit jugum, nec terram scidit vomere, | 3. en van die stad, welke zij naderbij dan de overige bevonden hebben, daarvan zullen de oudstenGa naar voetnoot1) eene vaars uit de runderkudde nemen, welke het juk niet getrokken noch de aarde met de ploegschaar gescheurd heeftGa naar voetnoot2). |
[pagina 753]
4. Et ducent eam ad vallem asperam atque saxosam, quae nunquam arata est, nec sementem recepit: et caedent in ea cervices vitulae: | 4. En zij zullen haar naar eer woest en steenachtig dalGa naar voetnoot3) voeren, dat nimmer beploegd werd noch zaad opnam; en daar zullen zij de vaars den nek afsnijden; |
5. Accedentque sacerdotes filii Levi, quos elegerit Dominus Deus tuus ut ministrent ei, et benedicant in nomine ejus, et ad verbum eorum omne negotium, et quidquid mundum, vel immundum est, judicetur. | 5. en de priesters zullen toetreden, de zonen van Levi; hen toch heeft de Heer, uw God, uitverkoren om Hem te dienen en in zijnen naam te zegenen, en naar hun woord moet alle zaak en al wat rein en onrein isGa naar voetnoot4), geoordeeld worden. |
6. Et venient majores natu civitatis illius ad interfectum, lavabuntque manus suas super vitulam, quae in valle percussa est. | 6. En de oudsten van die stad zullen tot den vermoorde komen, en zij zullen hunne handen wasschenGa naar voetnoot5) boven de vaars, welke in het dal geslacht is. |
7. Et dicent: Manus nostrae non effuderunt sanguinem hunc, nec oculi viderunt. | 7. En zij zullen zeggen: Onze handen hebben dit bloed niet vergoten en onze oogen hebben het niet gezien. |
8. Propitius esto populo tuo Israel, quem redemisti Domine, et ne reputes sanguinem innocentem in medio populi tui Israel. Et auferetur ab eis reatus sanguinis: | 8. Wees uw volk Israël genadig, dat Gij hebt losgekocht, o Heer, en reken onschuldig bloed in het midden van uw volk Israël niet aan. En de bloedschuld zal van hen worden weggenomen. |
9. Tu autem alienus eris ab innocentis cruore, qui fusus est, cum feceris quod praecepit Dominus. | 9. En gij zult vrij zijn van het bloed des onschuldigen, dat vergoten is, wanneer gij doet wat de Heer heeft gebodenGa naar voetnoot6). |
[pagina 754]
10. Si egressus fueris ad pugnam contra inimicos tuos, et tradiderit, eos Dominus Deus tuus in manu tua, captivosque duxeris, | 10. Als gij ten strijde trekt tegen uwe vijanden, en de Heer, uw God, hen in uwe hand levert, en gij gevangenen wegvoert, |
11. Et videris in numero captivorum mulierem pulchram, et adamaveris eam, voluerisque habere uxorem, | 11. en gij onder het getal gevangenen eene schoone vrouw ziet en haar lief krijgt en tot vrouw wilt hebbenGa naar voetnoot7), |
12. Introduces eam in domum tuam: quae radet caesariem, et circumcidet ungues, | 12. dan zult gij haar in uw huis brengen; zij nu zal haar hoofdhaar afscheren en hare nagels kortenGa naar voetnoot8) |
13. Et deponet vestem, in qua capta est: sedensque in domo tua, flebit patrem et matrem suam uno mense: et postea intrabis ad eam, dormiesque cum illa, et erit uxor tua. | 13. en het kleed, waarin zij gevangen werd, afleggen; en in uw huis gezeten, zal zij haren vader en hare moeder ééne maand beweenen; en daarna zult gij tot haar gaan en bij haar slapen, en zij zal uwe vrouw zijnGa naar voetnoot9). |
14. Si autem postea non sederit animo tuo, dimittes eam liberam, nec vendere poteris pecunia, nec opprimere per potentiam: quia humiliasti eam. | 14. Indien zij echter naderhand aan uwe ziel niet meer behaagt, zult gij haar vrij laten gaan, en gij moogt haar niet voor geld verkoopen noch met overmacht verdrukken, omdat gij haar vernederd hebtGa naar voetnoot10). |
15. Si habuerit homo uxores duas, unam dilectam, et alteram odiosam, genuerintque ex eo liberos, et fuerit filius odiosae primogenitus, | 15. Als een man twee vrouwen heeft, eene, die hij liefheeft, en eene, die hij haatGa naar voetnoot11), en zij hem kinderen baren, en de zoon der gehate de eerstgeborene is, |
[pagina 755]
16. Volueritque substantiam inter filios suos dividere: non poterit filium dilectae facere primogenitum, et praeferre filio odiosae, | 16. en hij het vermogen tusschen zijne zonen wil verdeelen, dan zal hij niet bij machte zijn den zoon der welbeminde eerstgeborene te maken en boven den zoon der gehate te stellen, |
17. Sed filium odiosae agnoscet primogenitum, dabitque ei de his quae habuerit cuncta duplicia: iste est enim principium liberorum ejus, et huic debentur primogenita. | 17. maar den zoon der gehate zal hij als den eerstgeborene erkennen en hem van hetgeen hij heeft in alles het dubbele geven; want deze is de eersteling zijner kinderenGa naar voetnoot12) en hem behoort het eerstgeboorterecht. |
18. Si genuerit homo filium contumacem et protervum, qui non audiat patris aut matris imperium, et coercitus obedire contempserit: | 18. Als iemand een halsstarrigen en wederspannigen zoon verwekt heeft, die naar het bevel van vader of moeder niet luistert en, na getuchtigd te zijn, weigert te gehoorzamen, |
19. Apprehendent eum, et ducent ad seniores civitatis illius, et ad portam judicii, | 19. dan zullen zij hem grijpen en voeren tot de oudsten van die stad en tot de poort van het gerichtGa naar voetnoot13), |
20. Dicentque ad eos: Filius noster iste protervus et contumax est, monita nostra audire contemnit, commessationibus vacat, et luxuriae atque conviviis: | 20. en zij zullen tot hen zeggen: Deze onze zoon is wederspannig en halsstarrig, naar onze vermaningen weigert hij te luisteren; hij geeft zich over aan slemppartijen en wellustigheid en feestgelagen; |
21. Lapidibus eum obruet populus civitatis: et morietur, ut auferatis malum de medio vestri, et universus Israel audiens pertimescat. | 21. dan zal het volk der stad hem steenigen; en hij zal sterven, opdat gij het booze uit uw midden wegdoet, en geheel Israël het hoore en vreeze. |
22. Quando peccaverit homo quod morte plectendum est, et adjudicatus morti appensus fuerit in patibulo: | 22. Wanneer iemand kwaad heeft bedreven, dat met den dood gestraft moet worden, en hij, ter dood veroordeeld, aan eene galg is opgehangenGa naar voetnoot14), |
23. Non permanebit cadaver ejus in ligno, sed in eadem die sepelie- | 23. zal zijn lijk niet aan het hout blijvenGa naar voetnoot15), maar op denzelfden dag |
[pagina 756]
tur: quia maledictus a Deo est qui pendet in ligno: et nequaquam contaminabis terram tuam, quam Dominus Deus tuus dederit tibi in possessionem. Gal. III 13. | zal hij begraven worden; want door God vervloekt is hij, die aan het hout hangt; en geenszins zult gij uw land verontreinigenGa naar voetnoot16), dat de Heer u ten bezit heeft gegeven. |
- voetnoot1)
- Aan de meest naburige stad wordt het misdrijf als bij de Wet toegewezen en daarom moeten de oudsten van die stad doen wat ter zuivering van de bloedschuld noodig is.
- voetnoot2)
- Volgens sommigen wijst dit vereischte (vgl. Num. XIX 2) er op, evenals de tegenwoordigheid der priesters (v. 5), het gebed der oudsten (v. 8) en in het algemeen de gansche plechtigheid, dat de jonge koe tot een zondoffer moest dienen, waarbij echter overeenkomstig de buitengewone omstandigheden niet in alles de gewone regels der offerwet gevolgd werden. Door anderen wordt dit ontkend, wijl van eene tegenwoordigheid der priesters als offeraars evenmin blijkt als van eene bloedsprenging en eene verbranding der offerstukken en ook in v. 4 de gewone uitdrukking voor het offerend slachten (sjachat) ontbreekt. Volgens hen is het dooden van het dier eene zinnebeeldige toepassing van de straf, welke de moordenaar verdiend had.
- voetnoot3)
- De grondtekst heeft: ‘naar een dal met altijd stroomend water’. Het hier gebezigde Hebreeuwsche woord ‘nachal’ beteekent een ‘beekdal’, dat in den regentijd eene beek, in den drogen tijd een dal is. Vgl. voor ‘altijd stroomend’, Hebr. ‘ethaan’, Ps. LXXIII noot 15. - In een onbebouwd beekdal dan moest het dier gedood worden, wellicht opdat aldus het niet toerekenen der bloedschuld des te duidelijker beteekend zou worden. Het vergoten bloed toch zou nooit meer bij bewerking van den bodem te voorschijn komen, maar door het water worden weggevoerd.
- voetnoot4)
- Alle zaak enz., Hebr.: ‘alle twist en alle verwonding’. - Door de tegenwoordigheid der priesters, aan wie de handhaving der wettelijke plechtgebruiken en de verklaring der Wet in duistere zaken was opgedragen, verkreeg de handeling hare volle rechtsgeldigheid.
- voetnoot5)
- Evenals bij de Grieken en Romeinen gold ook bij de Hebreërs (vgl. Ps. XXV 6; LXXII 13; Matt. XXVII 24) het wasschen der handen als betuiging van onschuld, zoodat de oudsten eerst op zinnebeeldige wijze uitdrukten wat zij vervolgens met klare woorden (v. 7) zeiden.
- voetnoot6)
- Hoewel het vergoten bloed niet met het bloed des moordenaars gewroken is, zal toch uw land niet verontreinigd zijn (Num. XXXV 33) noch bloedschuld met hare straffen u bezwaren.
- voetnoot7)
- Blijkbaar is in v. 10, evenals XX 10-15, van vijanden buiten Chanaän sprake. De Chanaänieten moesten verdelgd (XX 16, 17) worden en huwelijksgemeenschap met hunne vrouwen of dochters was (VII 3) nadrukkelijk verboden.
- voetnoot8)
- Dit en ook het verwisselen van kleed (v. 13) strekte volgens eenigen ten teeken van rouw, volgens anderen ter reiniging vóór de opneming in Israël. Misschien had de wetsbepaling die dubbele bedoeling. Niet onwaarschijnlijk toch is het, dat met dergelijk vertoon droefheid betuigd werd, en het was overeenkomstig de menschelijkheid, aan de vrouw gelegenheid te geven om haren rampspoed te betreuren. Te gelijk echter kan het korten der nagels enz. evenals het afscheren van het hoofdhaar eene reinigingsplechtigheid (vgl. Lev. XIV 8; Num. VIII 7) geweest zijn, waardoor zij zich voorbereidde tot haren nieuwen staat.
- voetnoot9)
- De dwang tot het huwelijk was in overeenstemming met de hardheid der toenmalige zeden. Het uitstel van ééne maand was een verzachtende bepaling, geschikt om de vrouw in haar lot te leeren berusten en tevens liefde in te boezemen voor Gods Wet, welke haar bescherming gaf en zelfs, zie v. 14, de rechten eener dochter van Israël schonk.
- voetnoot10)
- Na hare vernedering door het gedwongen huwelijk stond zij gelijk met eene tot bijvrouw verkochte Israëlietische vrouw; vgl. Exod XXI 7-11. Wenschte de man haar niet verder als echtgenoote, dan kon zij niet als slavin verkocht, noch (Hebr.) als rechtlooze behandeld worden, maar was zij vrij.
- voetnoot11)
- Haten heeft hier, evenals in Gen. XXIX 31, waar ‘despicere’ ‘versmaden’ vertaald is, de oneigenlijke beteekenis van ‘minder beminnen’. - De thans volgende wet voorkwam zooveel doenlijk de tweedracht in de huisgezinnen, welke schier noodwendig was, wanneer bij de veelwijverij het vaderlijk gezag zich regelde naar de meerdere of mindere genegenheid des echtgenoots. Van het recht, dat vanzelf den vader toekwam, om zijn goed aan de kinderen toe te deelen, spreekt Eccli. XXXIII 24.
- voetnoot12)
- Vgl. Gen. XLIX noot 2. - Zie voor de voorrechten der eerstgeboorte Gen. XXV noot 20.
- voetnoot13)
- Door deze wet werd het ouderlijk gezag krachtig gehandhaafd, maar tevens wijselijk binnen de perken der redelijkheid gehouden. Niet naar willekeur (Prov. XIX 18) kon de schuldige gestraft worden. In de handen der overheid was het recht van leven en dood. Eerst na haar vonnis geschiedde (v. 21) de steeniging van den boosdoener.
- voetnoot14)
- Dit gebeurde waarschijnlijk eerst, nadat de doodstraf door steeniging was toegepast.
- voetnoot15)
- Hebr.: ‘overnachten’.
- voetnoot16)
- Nadrukkelijk wordt de aan het hout gehangene verklaard door God vervloekt te zijn wegens de misdaad, waarvoor hij gestraft is. En als zoodanig is hij aan den strafpaal wettelijk verontreinigend (vgl. Lev. XI noot 5), niet slechts op de gewone wijze (Num. XIX 11), maar evenals in geval van de ergste misdaden (Lev. XVIII 25, 28; Num. XXXV 33) verontreinigt zijn lijk, wanneer het niet vóór zonsondergang begraven wordt, het land, zoodat, bij veronachtzaming dezer wetsbepaling, Gods straf over het volk volgen zou. - Dat dit voorschrift in strijd was met de gewoonte der Egyptenaren, leert Gen. XL 19. - Vgl. verder Gal. III 13, waar dit vers den Apostel ten bewijs strekt voor zijne leer, dat Christus aan zijn kruis een vloek geworden is voor ons.