De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XX.
|
1. Si exieris ad bellum contra hostes tuos, et videris equitatus et currus, et majorem quam tu habeas adversarii exercitus multitudinem, non timebis eos: quia Dominus Deus tuus tecum est, qui eduxit te de terra AEgypti. | 1. Als gij ten oorlog trekt tegen uwe vijanden en gij ziet paarden en wagensGa naar voetnoot1) en een vijandelijke legermacht grooter dan die gij bezit, zult gij hen niet vreezen; want de Heer, uw God, is met u, die u uit het land Egypte heeft uitgevoerd. |
2. Appropinquante autem jam proelio, stabit sacerdos ante aciem, et sic loquetur ad populum: | 2. Wanneer nu de strijd gaat beginnen, zal de priester zich vóór het heer stellenGa naar voetnoot2) en aldus tot het volk spreken: |
3. Audi Israel, vos hodie contra inimicos vestros pugnam committitis, non pertimescat cor vestrum, | 3. Hoor, Israël, gijlieden vangt heden den strijd aan tegen uwe vijanden; niet beducht zij uw hart, |
[pagina 750]
nolite metuere, nolite cedere, nec formidetis eos: | vreest niet, wijkt niet en siddert niet voor hen; |
4. Quia Dominus Deus vester in medio vestri est, et pro vobis contra adversarios dimicabit, ut eruat vos de periculo. | 4. want de Heer, uw God, is in uw midden en zal voor u tegen de vijanden strijden om u aan het gevaar te ontrukken. |
5. Duces quoque per singulas turmas audiente exercitu proclamabunt: Quis est homo, qui aedificavit domum novam, et non dedicavit eam? vadat, et revertatur in domum suam, ne forte moriatur in bello, et alius dedicet eam. I Mach. III 56. | 5. Ook zullen de aanvoerders over de afzonderlijke afdeelingenGa naar voetnoot3) ten aanhooren van het leger afkondigen: Wie is de man, die een nieuw huis gebouwd en het niet ingewijd heeftGa naar voetnoot4)? Hij ga heen en keere terug naar zijn huis, opdat hij wellicht niet sterve in den oorlog en een ander het inwijde. |
6. Quis est homo qui plantavit vineam, et necdum fecit eam esse communem, de qua vesci omnibus liceat? vadat, et revertatur in domum suam: ne forte moriatur in bello, et alius homo ejus fungatur officio. | 6. Wie is de man, die eenen wijngaard geplant en dien nog niet tot gemeen gebruik gemaakt heeft, zoodat allen er van mogen etenGa naar voetnoot5)? Hij ga heen en keere terug naar zijn huis, opdat hij wellicht niet sterve in den oorlog en een ander man de taak van hem vervulle. |
7. Quis est homo, qui despondit uxorem, et non accepit eam? vadat, et revertatur in domum suam, ne forte moriatur in bello, et alius homo accipiat eam. | 7. Wie is de man, die zich met eene vrouw verloofd en haar niet gehuwd heeft? Hij ga heen en keere terug naar zijn huis, opdat hij wellicht niet sterve in den oorlog en een ander man haar huweGa naar voetnoot6). |
8. His dictis addent reliqua, et loquentur ad populum: Quis est homo formidolosus, et corde pavido? vadat, et revertatur in domum suam, ne pavere faciat corda fratrum suorum, sicut ipse timore perterritus est. Judic. VII 3. | 8. Bij die woorden zullen zij nog voegen en tot het volk zeggen: Wie is de man, die vreesachtig en bang van harte is? Hij ga heen en keere terug naar zijn huis, opdat hij niet de harten zijner broeders doe sidderen, gelijk hij zelf van vrees verslagen is. |
9. Cumque siluerint duces exercitus, et finem loquendi fecerint, | 9. En wanneer de aanvoerders des legers zwijgen en met spreken ein- |
[pagina 751]
unusquisque suos ad bellandum cuneos praeparabit. | digen, zal een ieder zijne troepen voor den strijd vaardig makenGa naar voetnoot7). |
10. Si quando accesseris ad expugnandam civitatem, offeres ei primum pacem. | 10. Als gij naar eene stadGa naar voetnoot8) optrekt om tegen haar krijg te voeren, zult gij haar eerst vrede aanbieden. |
11. Si receperit, et aperuerit tibi portas, cunctus populus, qui in ea est, salvabitur, et serviet tibi sub tributo. | 11. Als zij aanneemt en u de poor ten opent, zal het gansche volk, dat daarin is, behouden blijven en schatplichtig u dienen. |
12. Sin autem foedus inire noluerit, et coeperit contra te bellum, oppugnabis eam. | 12. Bijaldien zij echter geen verbond wil aangaan en den oorlog tegen u aanvaardt, zult gij haar belegeren. |
13. Cumque tradiderit Dominus Deus tuus illam in manu tua, percuties omne, quod in ea generis masculini est, in ore gladii, | 13. En wanneer de Heer, uw God, haar in uwe hand levert, zult gij alles, wat daarin van het mannelijk geslacht isGa naar voetnoot9), met de scherpte des zwaards verslaan, |
14. Absque mulieribus et infantibus, jumentis et ceteris, quae in civitate sunt. Omnem praedam exercitui divides, et comedes de spoliis hostium tuorum, quae Dominus Deus tuus dederit tibi. | 14. uitgenomen de vrouwen en de kinderen, het vee en wat er verder in de stad is. Al het geroofde zult gij onder het leger verdeelen en gij zult eten van den buit uwer vijanden, dien de Heer, uw God, u geeft. |
15. Sic facies cunctis civitatibus, quae a te procul valde sunt, et non sunt de his urbibus, quas in possessionem accepturus es. | 15. Zoo zult gij doen aan alle steden, welke zeer ver van u verwijderd zijn en niet behooren tot die steden, welke gij ten bezit zult ontvangen. |
16. De his autem civitatibus, quae dabuntur, tibi, nullum omnino permittes vivere: | 16. Wat echter die steden betreft, welke u gegeven zullen worden, volstrekt niemand zult gij laten leven; |
17. Sed interficies in ore gladii, Hethaeum videlicet, et Amorrhaeum, et Chananaeum, Pherezaeum, et Hevaeum, et Jebusaeum, sicut praecepit tibi Dominus Deus tuus: Supra VII 1. | 17. maar gij zult hen dooden met de scherpte des zwaardsGa naar voetnoot10), te weten den Hetheër en den Amorrheër en den Chananeër, den Pherezeër en den Heveër en den Jebuseër, zooals de Heer, uw God, u geboden heeft; |
[pagina 752]
18. Ne forte doceant vos facere cunctas abominationes, quas ipsi operati sunt diis suis: et peccetis in Dominum Deum vestrum. | 18. opdat zij wellicht u niet al de gruwelen leeren doen, welke zij zelf gepleegd hebben voor hunne goden, en gij tegen den Heer, uwen God, zondigt. |
19. Quando obsederis civitatem multo tempore, et munitionibus circumdederis ut expugnes eam, non succides arbores, de quibus vesci potest, nec securibus per circuitum debes vastare regionem: quoniam lignum est, et non homo, nec potest bellantium contra te augere numerum. | 19. Wanneer gij eene stad langen tijd belegert en met versterkingen omringt om ze in te nemen, zult gij de boomen, waarvan men eten kan, niet omhouwen noch het gewest in het rond met de bijl verwoesten; want hout is het en geen mensch, en het kan het getal uwer bestrijders niet vermeerderen. |
20. Si qua autem ligna non sunt pomifera, sed agrestia, et in ceteros apta usus, succide, et instrue machinas, donec capias civitatem, quae contra te dimicat. | 20. Indien echter eenig geboomte niet vruchtdragend, maar wild en voor ander gebruik geschikt is, houw het om en maak belegeringstuig, totdat gij de stad verovert, welke tegen u krijg voert. |
- voetnoot1)
- Vele paarden en strijdwagens maakten de legermacht der volkeren van Chanaän geducht; vgl. Jos. XI 4; XVII 16; Judic. IV 13; I Reg. XIII 5.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘dan zal de priester toetreden’, te weten de voor die taak aangewezen priester. Ante aciem, vóór het heer ontbreekt in den grondtekst. Dat priesters meermalen het leger begeleidden, blijkt uit Num. XXXI 6; I Reg. IV 4, 11; II Paral. XIII 12.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘Dan zullen de sjoterim’. Vgl. I noot 9.
- voetnoot4)
- Werd een huis metterwoon betrokken, dan geschiedde te gelijk de inwijding daarvan, naar men meent, met godsdienstige plechtigheid en feestelijken maaltijd.
- voetnoot5)
- Dat gebeurde eerst in het vijfde jaar na de planting; vgl. Lev. XIX 23-25. In wijngaard zijn ongetwijfeld ook andere boomgaarden, zooals van olijfboomen (vgl. Lev. XIX 10 en Deut. XXIV 20, 21), begrepen.
- voetnoot6)
- Nadere aanwijzing te dezer zake geeft XXIV 5. - Waarom in dit en in het voornoemde geval van v. 5 en 6 vrijheid van krijgsdienst verleend werd, is slechts ten deele verklaard. Zulke personen werden waarschijnlijk, evenals de vreesachtigen (v. 8), ongeschikt geacht, wijl hun hart verre van de werken des oorlogs was. Wellicht ook was de uitnoodiging om heen te gaan geen bevel, maar, gelijk de H. Augustinus meent, een verlof, waarvan de dapperen geen gebruik maakten.
- voetnoot7)
- De aanvoerders des legers, Hebr.: ‘de sjoterim’. - Zal een ieder enz.. Hebr.: ‘dan zullen de krijgsoversten het volk hoofd voor hoofd monsteren’, hetgeen zeker na het vertrek der vreesachtigen enz. noodig was om de gelederen in orde te stellen. Volgens eene andere vertaling echter, waaraan velen de voorkeur geven, zegt de grondtekst: ‘dan zal men’ of ‘dan zullen zij (te weten de sjoterim) krijgsoversten aan het hoofd des volks (over het volk) stellen’.
- voetnoot8)
- Eene stad buiten het beloofde land; vgl. v. 15 en 16.
- voetnoot9)
- Alle mannen, die de wapenen voerden. Van kinderen, zie v. 14, is geen sprake.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘Want gij zult hen gansch en al met den ban (cherem) slaan’; vgl. hierbij Lev. XXVII noot 13 en Num. XXI noot 2. - Vgl. verder voor de opgenoemde volkeren Exod. XXXIII noot 1. - De optelling is niet volledig. De Gergeseër (zie VII 1 en Jos. XXIV 11) ontbreekt.