De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIX.
|
1. Cum disperdiderit Dominus Deus tuus gentes, quarum tibi traditurus est terram, et possederis eam, habitaverisque in urbibus ejus et in aedibus: | 1. Wanneer de Heer, uw God, de volken heeft uitgeroeid, welker land Hij aan u geven zal, en gij dat bezit en in deszelfs steden en huizen woont, |
2. Tres civitates separabis tibi in medio terrae, quam Dominus Deus tuus dabit tibi in possessionem. Num. XXXV 11; Jos. XX 2. | 2. dan zult gij u in het midden des lands, dat de Heer, uw God, u ten bezit zal geven, drie steden afzonderenGa naar voetnoot1). |
3. Sternens diligenter viam: et in tres aequaliter partes totam terrae tuae provinciam divides: ut habeat | 3. Baan den weg daarheen met zorg; en gelijkelijk in drie deelen zult gij het gansche gebied van uw land verdeelenGa naar voetnoot2); opdat degene, die |
[pagina 747]
e vicino qui propter homicidium profugus est, quo possit evadere. | wegens doodslag voortvluchtig is, (eene plaats) in de nabijheid hebbe, waarin hij kan ontkomen. |
4. Haec erit lex homicidae fugientis, cujus vita servanda est: Qui percusserit proximum suum nesciens, et qui heri et nudiustertius nullum contra eum odium habuisse comprobatur: | 4. Dit zal de wet zijn voor den vluchtenden doodslager, wiens leven gespaard moet worden: Wie zijnen naaste verslaat zonder opzet, en wie klaarblijkelijk gisteren en eergisteren volstrekt geen haat tegen hem had; |
5. Sed abiisse cum eo simpliciter in silvam ad ligna caedenda, et in succisione lignorum securis fugerit manu, ferrumque lapsum de manubrio amicum ejus percusserit, et occiderit: hic ad unam supradictarum urbium confugiet, et vivet: | 5. maar hij ging te goeder trouw met hem naar het bosch om hout te kappen, en bij het kappen van het hout ontsnapte de bijl aan de hand en het ijzer schoot uit den steel en trof en doodde zijnen vriendGa naar voetnoot3): die zal naar eene der boven gemelde steden vluchten en in het leven blijven; |
6. Ne forsitan proximus ejus, cujus effusus est sanguis, dolore stimulatus, persequatur, et apprehendat eum si longior via fuerit, et percutiat animam ejus, qui non est reus mortis: quia nullum contra eum, qui occisus est, odium prius habuisse monstratur. | 6. opdat misschien niet de nabestaande van dengene, wiens bloed vergoten is, door droefheid aangezet, hem vervolge en achterhale, indien de weg te lang is, en het leven beneme aan hem, die niet doodschuldig is; daar deze blijkbaar te voren volstrekt geen haat tegen den gedoode gehad heeft. |
7. Idcirco praecipio tibi, ut tres civitates aequalis inter se spatii dividas. | 7. Daarom gebied ik u, dat gij drie steden afzondert op gelijke tusschenruimte van elkander. |
8. Cum autem dilataverit Dominus Deus tuus terminos tuos, sicut juravit patribus tuis, et dederit tibi cunctam terram, quam eis pollicitus est, Gen. XXVIII 14; Exod. XXXIV 24; Supra XII 20. | 8. Wanneer nu de Heer, uw God, uwe landpalen zal hebben uitgebreid, gelijk Hij aan uwe vaderen heeft gezworen, en u geheel het land zal hebben gegeven, dat Hij hun beloofd heeft, |
9. (Si tamen custodieris mandata ejus, et feceris quae hodie praecipio tibi, ut diligas Dominum Deum tuum, et ambules in viis ejus omni tempore) addes tibi tres alias civitates, et supradictarum trium urbium numerum duplicabis: | 9. (indien gij althans zijne geboden onderhoudt en doet wat ik u heden gelast, dat gij den Heer, uwen God, liefhebt en op zijne wegen wandelt te allen tijde), dan zult gij u drie andere steden er aan toevoegen en het getal der drie bovengemelde steden verdubbelenGa naar voetnoot4); |
[pagina 748]
10. Ut non effundatur sanguis innoxius in medio terrae, quam Dominus Deus tuus dabit tibi possidendam, ne sis sanguinis reus. | 10. opdat geen onschuldig bloed vergoten worde in het midden des lands, dat de Heer, uw God, u ten bezit zal geven; opdat geene bloedschuld op u zij. |
11. Si quis autem odio habens proximum suum, insidiatus fuerit vitae ejus, surgensque percusserit illum, et mortuus fuerit, fugeritque ad unam de supradictis urbibus, Num. XXXV 20. | 11. Indien echter iemand met haat tegen zijnen naaste diens leven belaagt en tegen hem opstaat en hem verslaat, zoodat deze sterft, en hij vlucht naar eene dezer stedenGa naar voetnoot5), |
12. Mittent seniores civitatis illius, et arripient eum de loco effugii, tradentque in manu proximi, cujus sanguis effusus est, et morietur. | 12. danGa naar voetnoot6) zullen de oudsten zijner stad zenden en hem uit zijne wijkplaats halen en overleveren in de hand des nabestaanden van dengene, wiens bloed vergoten is, en hij zal sterven. |
13. Non misereberis ejus, et auferes innoxium sanguinem de Israel, ut bene sit tibi. | 13. Gij zult u over hem niet erbarmen en onschuldig bloed uit Israël wegdoenGa naar voetnoot7), opdat het u welga. |
14. Non assumes, et transferes terminos proximi tui, quos fixerunt priores in possessione tua, quam Dominus Deus tuus dabit tibi in terra, quam acceperis possidendam. | 14. Gij zult de landpalen van uwen naaste niet wegnemen en verplaatsenGa naar voetnoot8), welke de voorvaderen hebben vastgesteld op uwe bezitting, die de Heer, uw God, u geven zal in het land, dat gij ten bezit zult ontvangen. |
15. Non stabit testis unus contra aliquem, quidquid illud peccati, et facinoris fuerit: sed in ore duorum aut trium testium stabit omne verbum. Supra XVII 6; Matth. XVIII 16; II Cor. XIII 1. | 15. Een enkele getuige zal niet gelden tegen iemand, wat ook de zonde en misdaad zij; maar door den mond van twee of drie getuigen zal alle woord geldenGa naar voetnoot9). |
16. Si steterit testis mendax contra hominem, accusans eum praevaricationis, | 16. Indien een leugenachtige getuige tegen iemand opstaat en hem van een vergrijp beschuldigt, |
17. Stabunt ambo, quorum causa est, ante Dominum in conspectu | 17. zullen beiden, wie het geding betreft, voor den Heer staan, voor |
[pagina 749]
sacerdotum et judicum qui fuerint in diebus illis. | het aangezicht der priesters en der rechters, die er in die dagen zullen zijnGa naar voetnoot10). |
18. Cumque diligentissime perscrutantes, invenerint falsum testem dixisse contra fratrem suum mendacium: Dan. XIII 62. | 18. En wanneer dezen, na een zeer naarstig onderzoek, bevinden, dat de valsche getuige tegen zijnen broeder gelogen heeft, |
19. Reddent ei sicut fratri suo facere cogitavit, et auferes malum de medio tui: | 19. zullen zij hem vergelden, gelijk hij zijnen broeder dacht te doen, en gij zult het kwaad uit uw midden wegdoen; |
20. Ut audientes ceteri timorem habeant, et nequaquam talia audeant facere. | 20. opdat de overigen het hooren en vreezen en geenszins wagen iets dergelijks te doen. |
21. Non misereberis ejus, sed animam pro anima, oculum pro oculo, dentem pro dente, manum pro manu, pedem pro pede exiges. Exod. XXI 23, 24; Lev. XXIV 20; Matth. V 38. | 21. Gij zult u over hem niet erbarmen, maar leven voor leven, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet zult gij eischen. |
- voetnoot1)
- Drie levietensteden (Num. XXXV 6) in het nog niet veroverde Westjordaansche land, het eigenlijke Chanaän. Van de drie vrijsteden in het Oostjordaansche werd reeds IV 41-43 gesproken; vgl. hierbij Num. XXXV 14. - In het midden des lands, d.i. niet op een afgelegen plek of aan de grenzen, maar midden in het bewoonde land.
- voetnoot2)
- Te weten bij de uitkiezing der drie vrijsteden. Deze toch moesten op gelijken afstand van elkander (v. 7), de eene in het noorden, de andere in het midden, de derde in het zuiden des lands, gemakkelijk te bereiken zijn. Vgl. hierbij Jos. XX 7, waar inderdaad de drie steden in die bepaalde orde zijn aangewezen.
- voetnoot3)
- Bij wijze van voorbeeld wordt ter verduidelijking der wet (v. 4) dit geval genoemd. Gisteren en eergisteren, eene zegswijze, welke dikwijls (Gen. XXXI 2, 5; Exod. XXI 29, 36) voorkomt en ‘te voren’ beteekent. - Vgl. verder Exod. XXI 13; Num. XXXV 22-29 en 32.
- voetnoot4)
- Nimmer is dit geschied, omdat de voorwaardelijk beloofde uitbreiding der landpalen (vgl. XI noot 9) nimmer, ten gevolge van Israël's ongetrouwheid, tot stand kwam. Zelfs niet onder David en Salomon (Exod. XXIII noot 24), is aan nieuwe vrijsteden gedacht, wijl het nieuwe, aan die koningen voor korten tijd onderworpen, gebied nooit door Israël bewoond werd.
- voetnoot5)
- Vgl. Exod. XXI 12, 14; Lev. XXIV 17; Num. XXXV 16-21.
- voetnoot6)
- Dan na het gerechtelijk onderzoek. De nabestaande van - vergoten is, Hebr. ‘de goëel des bloeds’, d.i. de bloedwreker; vgl. Num. XXXV 12 en noot 5.
- voetnoot7)
- De misdaad ten opzichte van het onschuldig bloed wegdoen, m.a.w. den doodslag door de rechtmatige doodstraf wreken.
- voetnoot8)
- Een met vervloeking (XXVII 17) bedreigd misdrijf, dat ook bij andere oude volken, o.a. bij de Germanen, ten strengste gestraft werd.
- voetnoot9)
- Wat ook de zonde enz., eene uitbreiding der wet van XVII 6 en Num. XXXV 30, waar alleen van getuigen eener halsmisdaad sprake is. - Alle woord, d.i. elke rechtzaak.
- voetnoot10)
- Niet het lagere gerechtshof, waarvoor de getuige het eerst verschenen is, maar het hoogste gericht, vgl. XVII 8-11, zal vonnis vellen en, zie volgende verzen, op den schuldige de wet der wedervergelding toepassen.