De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XVII.
|
1. Non immolabis Domino Deo tuo ovem, et bovem, in quo est macula, aut quippiam vitii: quia abominatio est Domino Deo tuo. | 1. Gij zult den Heer, uwen God, geen schaap en rund slachtofferen, waaraan een gebrek of eenige misvormigheid is, want dat is den Heer, uwen God, een gruwelGa naar voetnoot1). |
2. Cum reperti fuerint apud te intra unam portarum tuarum, quas Dominus Deus tuus dabit tibi, vir aut mulier qui faciant malum in conspectu Domini Dei tui, et transgrediantur pactum illius, | 2. Wanneer bij u, binnen eene uwer poorten, welke de Heer, uw God, u zal geven, er gevonden worden, man of vrouw, die kwaadGa naar voetnoot2) doen voor het aanschijn van den Heer, uwen God, en zijn verbond overtreden, |
3. Ut vadant et serviant diis alienis, et adorent eos, solem et lunam, et omnem militiam coeli, quae non praecepi: Exod. XXII 20. | 3. zoodat zij heengaan en vreemde goden dienen en deze aanbidden, de zon en de maan en het gansche heer des hemels, hetgeen Ik niet heb gebodenGa naar voetnoot3); |
4. Et hoc tibi fuerit nuntiatum, audiensque inquisieris diligenter et verum esse repereris, et abominatio facta est in Israel: | 4. en wanneer u dat bericht wordt en gij het hoort en naarstig onderzoektGa naar voetnoot4) en bevindt, dat het waar is, en dat de gruwel gepleegd is in Israël: |
5. Educes virum ac mulierem qui rem sceleratissimam perpetrarunt, | 5. dan zult gij den man en de vrouw, die het schandstuk bedre- |
[pagina 740]
ad portas civitatis tuae, et lapidibus obruentur. | ven hebben, naar de poorten uwer stad uitleidenGa naar voetnoot5), en zij zullen gesteenigd worden. |
6. In ore duorum, aut trium testium peribit qui interficietur. Nemo occidatur, uno contra se dicente testimonium. Infra XV 15; Matth. XVIII 16; II Cor. XIII 1. | 6. Door den mond van twee of drie getuigen zal hij omkomen, die gedood moet worden. Niemand worde gedood, als een enkele tegen hem getuigenis aflegt. |
7. Manus testium prima interficiet eum, et manus reliqui populi extrema mittetur: ut auferas malum de medio tui. Supra XIII 9. | 7. De hand der getuigen zal de eerste zijn om hem te doodenGa naar voetnoot6) en de hand van het overige volk zal het laatst worden uitgestoken, opdat gij het kwaad uit uw midden wegdoet. |
8. Si difficile et ambiguum apud te judicium esse perspexeris inter sanguinem et sanguinem, causam et causam, lepram et lepram: et judicum intra portas tuas videris verba variari: surge, et ascende ad locum, quem elegerit Dominus Deus tuus. | 8. Indien gij bemerkt, dat de rechtspraak bij u tusschen bloed en bloed, tusschen geding en geding, tusschen melaatschheid en melaatschheidGa naar voetnoot7) moeielijk en twijfelachtig is, en gij ziet, dat de woorden der rechters binnen uwe poorten verschillen, maak u dan op en ga op naar de plaats, welke de Heer, uw God, zal uitkiezen. |
9. Veniesque ad sacerdotes Levitici generis et ad judicem, qui fuerit illo tempore: quaeresque ab eis, qui indicabunt tibi judicii veritatem. II Par. XIX 8. | 9. En gij zult komen tot de priesters van Levi's geslacht en tot den rechterGa naar voetnoot8), die er te dien tijde wezen zal; en gij zult hen ondervragen en zij zullen u de ware rechtspraak bekend maken. |
10. Et facies quodcumque dixerint qui praesunt loco, quem elegerit Dominus, et docuerint te | 10. En gij zult alles doen wat zij zullen zeggen, die in overheid gesteld zijn ter plaatse, welke de Heer zal uitkiezen, en wat zij u zullen leeren |
11. Juxta legem ejus; sequerisque | 11. volgens zijne wet; en gij zult |
[pagina 741]
sententiam eorum: nec declinabis ad dexteram neque ad sinistram. | hunne uitspraak opvolgen en niet ter rechter- noch ter linkerzijde afwijken. |
12. Qui autem superbierit, nolens obedire sacerdotis imperio, qui eo tempore ministrat Domino Deo tuo, et decreto judicis, morietur homo ille, et auferes malum de Israel: | 12. Wie zich echter verhoovaardigt en aan het bevel des priesters, die te dien tijde voor den Heer, uwen God, dienst doet, en aan de beslissing des rechters niet wil gehoorzamen, die man zal sterven, en gij zult het kwaad uit Israël wegdoen; |
13. Cunctusque populus audiens timebit, ut nullus deinceps intumescat superbia. | 13. en geheel het volk zal het hooren en vreezen, opdat niemand in het vervolg zich verheffe in hoovaardij. |
14. Cum ingressus fueris terramt quam Dominus Deus tuus dabi, tibi, et possederis eam, habitaverisque in illa, et dixeris: Constituam super me regem, sicut habent omnes per circuitum nationes: | 14. Wanneer gij in het land komt, dat de Heer, uw God, u zal geven, en gij het bezit en daarin woont en zegt: Ik zal eenen koning over mij aanstellen, gelijk alle volken in het rond dien hebbenGa naar voetnoot9), |
15. Eum constitues, quem Dominus Deus tuus elegerit de numero fratrum tuorum. Non poteris alterius gentis hominem regem facere, qui non sit frater tuus. | 15. dan zult gij hem aanstellen, dien de Heer, uw God, uit het getal uwer broeders zal uitkiezen. Gij zult geenen man van een ander volk, die uw broeder niet is, koning maken. |
16. Cumque fuerit constitutus, non multiplicabit sibi equos, nec reducet populum in AEgyptum, equitatus numero sublevatus, praesertim cum Dominus praeceperit vobis ut nequaquam amplius per eamdem viam revertamini. | 16. En wanneer hij is aangesteld, zal hij zich geene menigte van paarden verzamelen noch het volk naar Egypte terugvoeren, trotsch op zijne talrijke ruiterij, daar immers de Heer u geboden heeft om nimmermeer op denzelfden weg terug te keerenGa naar voetnoot10). |
[pagina 742]
17. Non habebit uxores plurimas, quae alliciant animum ejus, neque argenti et auri immensa pondera. | 17. Hij zal niet zeer vele vrouwen hebben, welke zijn gemoed zouden verleiden, noch overdadig gewicht van zilver en goudGa naar voetnoot11). |
18. Postquam autem sederit in solio regni sui, describet sibi Deuteronomium legis hujus in volumine accipiens exemplar a sacerdotibus Leviticae tribus, | 18. Nadat hij nu op den troon van zijn rijk gezeten is, zal hij zich een wetsafschrift dezer wetGa naar voetnoot12) in een boekrol afschrijven en (daarvoor) het handschrift nemen van de priesters van Levi's stam, |
19. Et habebit secum, legetque illud omnibus diebus vitae suae, ut discat timere Dominum Deum suum, et custodire verba et ceremonias ejus, quae in lege praecepta sunt. | 19. en hij zal het bij zich houden en het al de dagen zijns levens lezen, opdat hij leere vreezen den Heer, zijnen God, en onderhouden diens woorden en plechtgebruiken, welke in de wet zijn geboden. |
20. Nec elevetur cor ejus in superbiam super fratres suos, neque declinet in partem dexteram vel sinistram, ut longo tempore regnet ipse, et filii ejus super Israel. | 20. En zijn hart verheffe zich niet in hoovaardij boven zijne broeders en hij wijke niet af ter rechter- of ter linkerzijde, opdat hij langen tijd regeere, hij en zijne zonen, over Israël. |
- voetnoot1)
- Vgl. XV 21; Lev. XXII 19-25.
- voetnoot2)
- Afgoderij, gelijk het volgende vers nader aanwijst.
- voetnoot3)
- Niet geboden beteekent ‘streng verboden’. Meermalen, zie bijv. Lev. X 1, komt zulk eene zegswijze (leptotes of extenuatio) voor, waarin met opzet de zwakkere uitdrukking gekozen is om de kracht van het uitgedrukte begrip te versterken.
- voetnoot4)
- Vgl. XIII 14.
- voetnoot5)
- Gelijk vroeger buiten de legerplaats (Lev. XXIV 14; Num. XV 35, 36), zou voortaan buiten de stadspoorten de plaats der terechtstelling zijn ten teeken, dat de boosdoener uit de gemeente van het bondsvolk was uitgeworpen.
- voetnoot6)
- Door die schrikkelijke bevestiging der getuigenis werd zooveel doenlijk tegen overijling, hartstocht en bedrog in de getuigen gewaakt.
- voetnoot7)
- Tusschen bloed en bloed, elders II Paral. XIX 10 (vgl. d.t.p. noot 10) minder juist vertaald, doelt op gedingen betreffende doodslag. Er kon nl. twijfel zijn of de doodslag vrijwillig of niet vrijwillig, rechtmatig of niet rechtmatig, overeenkomstig of tegen de Wet was; zie bijv. Num. XXXV 15-28. - Tusschen geding en geding wijst op andere rechtzaken, waarmede het bijzonder of algemeen belang gemoeid is, zooals het betalen van schulden, het deelen der erfenis enz. - Tusschen melaatschheid en melaatschheid, Hebr.: ‘tusschen plaag en plaag’, kan op genoemde ziekte betrekking hebben, maar in het Hebr. woord ligt ook het begrip van verwonding, verminking enz. (vgl. Exod. XXI 18-27).
- voetnoot8)
- En tot den rechter; volgens eenigen zou hiermede ter onderscheiding van het hooge priesterlijke gerechtshof de hooge wereldlijke overheid zijn aangeduid. Waarschijnlijker echter is de hoogepriester bedoeld.
- voetnoot9)
- Deze mogelijkheid ging later (I Reg. VIII 6, 19, 20) in vervulling. Dat Moses ze voorzag, behoeft, zelfs afgezien van Gods bovennatuurlijke voorlichting, geene verwondering te wekken. Meermalen toch werd reeds in den tijd der aartsvaders (Gen. XVII 16; XXXV 11; XXXVI 31; XLIX 10; ook Num. XXIV 17) het koningschap minder of meer duidelijk voorspeld, en hoewel die regeeringsvorm aanvankelijk niet voor Israël bestemd was, kon zij, als bestaanbaar met de theocratie, door God in den loop der tijden worden toegelaten. Klaar genoeg nu verkondigde het verleden de toekomst. Het volk, dat zoo gemakkelijk Gods machtige hulp vergat en zoo gaarne het voorbeeld der vreemde volkeren volgde, had wel geheel van aard moeten veranderen om niet eenmaal, in zijn vertrouwen op den Heer verzwakt, die vraag te stellen.
- voetnoot10)
- In het bergachtige Chanaän was rund en ezel het gewone lastdier en het paard werd bij de naburige volken van Egypte en van Assyrië (vgl. Exod. XIV 23; IV Reg. VII 6; XVIII 23, 24; Nah. III 2; Habac. I 8) en ook door de Chanaänieten (vgl. XX 1) hoofdzakelijk voor den krijg gebruikt. Eene menigte van paarden ware derhalve voor het volk een onnutte last, voor den koning eene verlokking geweest om op veroveringen te zinnen. - Voor trotsch op zijne talrijke ruiterij heeft het Hebr.; ‘om zich eene menigte van paarden te verschaffen’. Egypte was wegens zijne paardenfokkerij bekend; vgl. III Reg. X 28, 29. - De waarschuwing om naar het vruchtbare Egypte nooit terug te keeren, is slechts verklaarbaar als (vgl. Exod. XIV 3; Num. XIV 3, 4) op den tijd der waarschuwing gelet wordt. Dat na de vestiging in Chanaän aan zulk een terugkeer ooit gedacht is, blijkt nergens. - Volgens anderen zou het volk naar Egypte niet terugvoeren krachtens het zinverband slechts beteekenen, dat de koning nimmer zijne onderdanen naar dit land mocht zenden om er, wegens den aankoop van paarden, handelsbetrekkingen aan te knoopen. Van een vroeger verbod te dezer zake is echter niets bekend. Van het verbod daarentegen om zich ooit metterwoon in Egypte te vestigen en het land des verbonds te verlaten getuigt zeer-nadrukkelijk Israël's historie. Dat ware lijnrecht in strijd geweest met Gods genadige uitverkiezing.
- voetnoot11)
- Zeer vele vrouwen, gelijk Salomon ze later had. - Overdadig gewicht enz., te weten ten gevolge van schraapzucht en afpersing. Immers David verzamelde voor den tempelbouw vele schatten en was welbehaaglijk aan God.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘een afschrift dezer wet’. Volgens eenigen moest dit het Boek Deuteronomium of wel den ganschen Pentateuch, volgens anderen echter alleen dit gedeelte, dat op den koning betrekking had, bevatten.