De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XV.
|
1. Septimo anno facies remissionem, | 1. In het zevende jaar zult gij eene kwijtschelding doen plaats hebbenGa naar voetnoot1), |
2. Quae hoc ordine celebrabitur. Cui debetur aliquid ab amico vel proximo ac fratre suo, repetere non poterit, quia annus remissionis est Domini. | 2. en zij zal op deze wijze geschieden: Degene, wien zijn vriend of naaste en broeder iets schuldig is, zal dat niet kunnen terugvorderenGa naar voetnoot2), want het is het jaar van de kwijtschelding des Heeren. |
3. A peregrino et advena exiges: civem et propinquum repetendi non habebis potestatem. | 3. Van den vreemdeling en aankomeling zult gij vorderenGa naar voetnoot3); om van den medeburger en naaste terug te vorderen zult gij geene macht hebben. |
4. Et omnino indigens et mendicus non erit inter vos: ut benedicat tibi Dominus Deus tuus in terra, quam traditurus est tibi in possessionem. | 4. En geenszins zal er een behoeftige en bedelaar onder u zijn, opdat de Heer, uw God, u zegene in het land, dat Hij u ten bezit zal gevenGa naar voetnoot4). |
[pagina 733]
5. Si tamen audieris vocem Domini Dei tui, et custodieris universa quae jussit, et quae ego hodie praecipio tibi, benedicet tibi, ut pollicitus est. | 5. Indien gij slechts naar de stem van den Heer, uwen God, hoort en alles onderhoudt wat Hij u beveelt en wat ik u heden gelast, zal Hij u zegenen, gelijk Hij beloofd heeft. |
6. Fenerabis gentibus multis, et ipse a nullo accipies mutuum. Dominaberis nationibus plurimis, et tui nemo dominabitur. | 6. Gij zult aan vele volkeren te leen geven en zelf zult gij van niemand leenen. Gij zult talrijke volken overheerschenGa naar voetnoot5) en niemand zal u overheerschen. |
7. Si unus de fratribus tuis, qui morantur intra portas civitatis tuae in terra, quam Dominus Deus tuus daturus est tibi, ad paupertatem venerit: non obdurabis cor tuum, nec contrahes manum, | 7. Indien een uit uwe broedersGa naar voetnoot6), die binnen de poorten uwer stad wonen in het land, dat de Heer, uw God, u zal geven, tot armoede komt, zult gij uw hart niet verharden noch uwe hand sluiten, |
8. Sed aperies eam pauperi, et dabis mutuum, quo eum indigere perspexeris. Matth. V 42; Luc. VI 34. | 8. maar haar openen voor den arme en hem te leen geven hetgeen gij ziet, dat hij noodig heeft. |
9. Cave ne forte subrepat tibi impia cogitatio, et dicas in corde tuo: Appropinquat septimus annus remissionis: et avertas oculos tuos a paupere fratre tuo, nolens ei quod postulat mutuum commodare: ne clamet contra te ad Dominum, et fiat tibi in peccatum. | 9. Wacht u, dat niet een booze gedachte u wellicht bekruipt en gij in uw hart zegt: Het zevende jaar der kwijtschelding nadert, en dat gij uwe oogen van uwen armen broeder afwendt en hem niet te leen wilt geven wat hij vraagt; opdat hij niet tegen u tot den Heer roepe en het u tot zonde wordeGa naar voetnoot7). |
10. Sed dabis ei: nec ages quippiam callide in ejus necessitatibus sublevandis: ut benedicat tibi Dominus Deus tuus in omni tempore, et in cunctis ad quae manum miseris. | 10. Maar gij zult hem geven en in geenen deele arglistig handelen als gij hem in zijnen nood bijstaat; opdat de Heer, uw God, u zegene te allen tijde en in alles, waaraan gij de hand slaat. |
11. Non deerunt pauperes in terra habitationis tuae: idcirco ego prae- | 11. Er zullen geen armen ontbreken in het land uwer inwoning; |
[pagina 734]
cipio tibi ut aperias manum fratri tuo egeno et pauperi, qui tecum versatur in terra. Matth. XXVI 11. | daarom gelast ik u, dat gij de hand zult openen voor uwen behoeftigen en armen broeder, die met u in het land woont. |
12. Cum tibi venditus fuerit frater tuus Hebrus, ant Hebra, et sex annis servierit tibi, in septimo anno dimitts eum liberum: Exod. XXI 2; Jer. XXXIV 14. | 12. Wanneer uw broeder, een Hebreër of eene Hebreeuwsche, aan u verkocht is en u zes jaren gediend heeft, zult gij hem in het zevende jaar vrij baton gaanGa naar voetnoot8). |
13. Et quem libertate donaveris, nequaquam vacuum abire patieris: | 13. En hem, wien gij de vrijheid geeft, zult gij geenszins met ledige handen baton heengaan; |
14. Sed dabis viaticum de gregibus, et de area, et torculari tuo, quibus Dominus Deus tuus benedixerit tibi. | 14. maar gij zult hem levensmiddelen geven van uwe kudden en van uwen dorschvloer en van uwe wijnpers, waarmede de Heer, uw God, u gezegend heeft. |
15. Memento quod et ipso servieris in terra AEgypti, et liberaverit te Dominus Deus tuus, et idcirco ego nunc praecipio tibi. | 15. Gedenk, dat gij zelf ook in het land Egypte dienstbaar zijt geweest en de Heer, uw God, u bevrijd heeft, en daarom gelast ik u dat thans. |
16. Sin autem dixerit: Nolo egredi: eo quod diligat te, et domum tuam, et bene sibi apud te esse sentiat: | 16. Als hij echter zegt: Ik wil niet heengaan, omdat hij u en uw huis liefheeft en omdat hij oordeelt dat het hem goed is bij u te zijn; |
17. Assumes subulam, et perforabis aurem ejus in janua domus tuae, et serviet tibi usque in aeternum: ancillae quoque similiter facies. | 17. dan zult gij een priem nemen en zijn oor doorboren aan de deur van uw huis, en hij zal u dienstbaar zijn voor eeuwig; ook met uwe dienstmaagd zult gij eveneens doenGa naar voetnoot9). |
18. Non avertas ab eis oculos tuos, quando dimiseris eos liberos: quoniam juxta mercedem mercenarii per sex annos servivit tibi: ut benedicat tibi Dominus Deus tuus in cunctis operibus quae agis. | 18. Wend uwe oogen van hen niet af, wanneer gij hen vrij laat gaan; want voor het loon van een dagloonerGa naar voetnoot10) heeft hij u zes jaren gediend; opdat de Heer, uw God, u zegene in alle werken, welke gij verricht. |
19. De primogenitis, quae nascuntur in armentis, et in ovibus tuis, quidquid est sexus masculini, sanctificabis Domino Deo tuo. Non operaberis in primogenito bovis, et non tondebis primogenita ovium. | 19. Van de eerstgeborenen, die onder uwe runderen en uwe schapen geboren worden, zult gij al het mannelijke den Heer, uwen God, toeheiligen. Gij zult niet arbeiden met het eerstgeborene van het rundvee noch de eerstgeborenen der schapen scheren. |
[pagina 735]
20. In conspectu Domini Dei tui comedes ea per annos singulos in loco, quem elegerit Dominus, tu et domus tua. | 20. Voor het aangezicht van den Heer, uwen God, zult gij ze telken jare eten ter plaatse, welke de Heer zal uitkiezen, gij en uw huisGa naar voetnoot11). |
21. Sin autem habuerit maculam, vel claudum fuerit, vel caecum, aut in aliqua parte deforme vel debile, non immolabitur Domino Deo tuo. Lev. XXII 20, 21; Eccli. XXXV 14. | 21. Maar indien het een gebrek heeft of kreupel of blind of aan eenig deel misvormig of verminkt is, zal het den Heer, uwen God niet geofferd wordenGa naar voetnoot12). |
22. Sed intra portas urbis tuae comedes illud: tam mundus quam immundus similiter vescentur eis quasi caprea, et cervo. | 22. Maar binnen de poorten uwer stad zult gij dat eten; zoowel de reine als de onreine zullen het, als ware het ree of hert, gelijkelijk eten. |
23. Hoc solum observabis, ut sanguinem eorum non comedas, sed effundes in terram quasi aquam. | 23. Dit alleen zult gij in acht nemen, dat gij het bloed er van niet eet, maar gij zult het op de aarde uitstorten als waterGa naar voetnoot13). |
- voetnoot1)
- In het zevende jaar, in het sabbatjaar; vgl. Exod. XXIII 11 en Lev. XXV 4. - Kwijtschelding, Hebr. ‘sjemitta’, ‘loslating’ of ‘vrijlating’. Zie verder het volgende vers.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘Late zijne hand los’, en wat dit beteekent, volgt onmiddellijk: ‘Wie aan zijnen naaste geleend heeft, zal zijnen naaste en zijnen broeder niet pressen’ (niet dwingen tot betaling). Of wel is hier een volkomen vernietiging der gemaakte schulden of wel eene schorsing van betaling voor den tijd van het sabbatjaar bedoeld. Het eerste gevoelen is in overeenstemming met de Joodsche traditie bij Philo en in de Misjna. Volgens de oude rabbijnen betrof echter de volkomen vernietiging der schulden niet den verschuldigden prijs van gekochte goederen of het loon der werklieden of beloopen boete. Het tweede gevoelen wordt door vele latere schriftverklaarders gedeeld. Het is zeker opmerkelijk, dat ook het tijdelijk braak laten liggen van den akker in het sabbatjaar Exod. XXIII 11 in den grondtekst met ‘sjamat’, ‘loslaten’, wordt uitgedrukt.
- voetnoot3)
- Het was rechtmatig, dat de vreemden, die niet tot de verplichtingen van het sabbatjaar gehouden waren, ook niet in de voorrechten deelden.
- voetnoot4)
- In verband met het voorgaande is hier, gelijk het Hebr. begrepen kan worden, de reden der voorgeschreven vrijlating aangegeven. In het sabbatjaar worde geene betaling afgedwongen, want geen Israëliet mag dan in druk of nood zijn. En God zal de opvolging van dat gebod overvloedig zegenen, zoodat niemand voor schade behoeft te vreezen. Naar een andere vertaling van het eerste halfvers in den grondtekst: ‘Behalve als er onder u geen arme is’, wordt hier gezegd, dat het voorrecht der vrijlating alleen den behoeftigen schuldenaar betreft.
- voetnoot5)
- Overheerschen door uwen rijkdom, de vrucht van Gods zegeningen.
- voetnoot6)
- Alvorens in v. 9 de vrijlating van schulden nog nader verklaard wordt, gaat het gebod der helpende en mededeelzame naasteliefde jegens de armen vooraf. Ook de vreemdeling was van die liefde niet uitgesloten (zie bijv. Lev. XIX 10, 33, 34; Deut. XIV 29), maar alleen van den armen broeder, van den Israëliet, is hier sprake, wijl alleen op hem het voorrecht van het sabbatjaar toepasselijk was.
- voetnoot7)
- Deze vermaning schijnt in overeenstemming met de meening (zie noot 2), dat de vrijlating geene schorsing, maar delging der gemaakte schulden bedoelde. - Tot zonde worde, zoodat de Heer die zonde van onbarmhartigheid zou straffen.
- voetnoot8)
- Vgl. hierbij Exod. XXI noot 3.
- voetnoot9)
- Vgl. bij v. 16 en 17 Exod. XXI 5 en 6 en de aanteekeningen. - Voor de dienstmaagd, welke tot bijvrouw bestemd was, golden andere wetten. Vgl. Exod. XXI 7-11 en de aanteekeningen.
- voetnoot10)
- Naar het Hebr. is de zin: Want als een daglooner, die op een dubbel loon recht heeft. - Een gekochte slaaf immers had een harder lot dan een gewone knecht, die buiten de uren van arbeid zijn eigen meester was.
- voetnoot11)
- Over de toeheiliging van het eerstgeborene onder het groot en klein vee handelt Exod. XIII 2 en 12, over het gebruik van het vleesch dezer dieren Num. XVIII 17, 18. Zie echter XII noot 4.
- voetnoot12)
- Overeenkomstig de wet van Lev. XXII 18-24, welke ook, gelijk hier verklaard wordt, op het eerstgeborene toepasselijk is.
- voetnoot13)
- Vgl. XII 15, 16, 22, 24.