De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 706]
| |||||||||||||||||||||
Caput VIII.
|
1. Omne mandatum, quod ego praecipio tibi hodie, cave diligenter ut facias: ut possitis vivere, et multiplicemini, ingressique possideatis terram, pro qua juravit Dominus patribus vestris. | 1. Tracht naarstig alle gebod, dat ik u heden gelast, te vervullen, opdat gij moogt leven en vermenigvuldigd worden en het land moogt binnengaan en in bezit nemen, waaromtrent de Heer gezworen heeft aan uwe vaderen. |
2. Et recordebaris cuncti itineris, per quod adduxit te Dominus Deus tuus quadraginta annis per desertum, ut affligeret te, atque tentaret, et nota fierent quae in tuo animo versabantur, utrum custodires mandata illius, an non. | 2. En gedenk den ganschen weg, waarlangs de Heer, uw God, u geleid heeft, veertig jaren lang, door de woestijn om u te verootmoedigen en te beproeven en openbaar te doen worden wat in uw gemoed was, of gij zijne geboden zoudt onderhouden of nietGa naar voetnoot1). |
3. Afflixit te penuria, et dedit tibi cibum Manna, quod ignorabas tu et patres tui: ut ostenderet tibi quod non in solo pane vivat homo, sed in omni verbo quod egreditur de ore Dei. Matth. IV 4; Luc. IV 4. | 3. Hij heeft u door gebrek verootmoedigd en u tot spijs manna gegeven, dat gij niet kendet noch uwe vaderen, om u te toonen, dat de mensch niet van brood alleen leeft, maar van alle woord, dat van den mond Gods uitgaatGa naar voetnoot2). |
4. Vestimentum tuum, quo operiebaris, nequaquam vetustate defecit, et pes tuus non est subtritus, en quadragesimus annus est. | 4. Uw kleed, waarmede gij u dektet, is volstrekt niet van ouderdom versleten, en uw voet is niet stukgegaan, zie, het is het veertigste jaarGa naar voetnoot3). |
5. Ut recogites in corde tuo, quia sicut erudit filium suum homo, sic Dominus Deus tuus erudivit te. | 5. Overdenk dan in uw hart, dat, gelijk iemand zijnen zoon onderwijstGa naar voetnoot4), zoo de Heer, uw God, u onderwezen heeft. |
[pagina 707]
6. Ut custodias mandata Domini Dei tui, et ambules in viis ejus, et timeas eum. | 6. Onderhoud de geboden van den Heer, uwen God, en wandel op zijne wegen en vrees Hem. |
7. Dominus enim Deus tuus introducet te in terram bonam, terram rivorum aquarumque et fontium: in cujus campis et montibus erumpunt fluviorum abyssi: | 7. Want de Heer, uw God, zal u brengen in een goed land, een land met beken en wateren en bronnen, in welks vlakten en bergstreken stroomen uit de diepten ontspringen; |
8. Terram frumenti, hordei ac vinearum, in qua ficus, et malogranata, et oliveta nascuntur: terram olei ac mellis. | 8. een land van koren, gerst en wijnbergen, waar vijgen en granaatappelen en olijven groeien, een land van olie en honig; |
9. Ubi absque ulla penuria comedes panem tuum, et rerum omnium abundantia perfrueris: cujus lapides ferrum sunt, et de montibus ejus aeris metalla fodiuntur: | 9. waar gij buiten alle gebrek uw brood zult eten en van alles in overvloed zult genieten, welks steenen ijzer zijn en uit welks bergen kopererts gedolven wordtGa naar voetnoot5); |
10. Ut cum comederis, et satiatus fueris, benedicas Domino Deo tuo pro terra optima, quam dedit tibi. | 10. opdat gij, na gegeten te hebben en verzadigd te zijn, den Heer, uwen God, moogt zegenen voor het allerbeste land, dat Hij u gegeven heeft. |
11. Observa, et cave nequando obliviscaris Domini Dei tui, et negligas mandata ejus atque judicia et ceremonias, quas ego praecipio tibi hodie: | 11. Geef acht, en wacht u om ooit den Heer, uwen God, te vergeten en zijne geboden en rechten en plechtgebruiken te veronachtzamen, welke ik u heden gelast; |
12. Ne postquam comederis et satiatus fueris, domos pulchras aedificaveris, et habitaveris in eis, | 12. opdat niet, nadat gij gegeten hebt en verzadigd zijt, schoone huizen gebouwd hebt en daarin woont, |
13. Habuerisque armenta boum et ovium greges, argenti et auri, cunctarumque rerum copiam, | 13. en nadat gij driften runderen en kudden schapen en overvloed van zilver en goud en van alles verkregen hebt, |
14. Elevetur cor tuum, et non reminiscaris Domini Dei tui, qui eduxit te de terra AEgypti, de domo servitutis: | 14. uw hart zich verheffe en gij niet gedachtig zijt den Heer, uwen God, die u uit het land Egypte, uit het huis der slavernij, heeft uitgevoerd; |
15. Et ductor tuus fuit in solitudine magna atque terribili, in qua erat serpens flatu adurens, et scorpio ac dipsas, et nullae omnino aquae: qui eduxit rivos de petra durissima, Num. XX 9 et XXI 6; Exod. XVII 6. | 15. en die uw leidsman geweest is in de groote en verschrikkelijke wildernis, waar het serpent met brandenden adem en de schorpioen en de dorstslang en volstrekt geen water wasGa naar voetnoot6); die waterbeken uit de allerhardste rots deed komen |
[pagina 708]
16. Et cibavit te Manna in solitudine, quod nescierunt patres tui. Et postquam afflixit ac probavit, ad extremum misertus est tui, Exod. XVI 14. | 16. en in de wildernis u gespijzigd heeft met manna, dat uwe vaderen niet kenden. En nadat Hij u verootmoedigd en beproefd had, erbarmde Hij zich ten slotte over u, |
17. Ne diceres in corde tuo: Fortitudo mea, et robur manus meae, haec mihi omnia praestiterunt. | 17. opdat gij niet in uw hart zoudt zeggen: Mijne kracht en de sterkte mijner hand hebben mij dat alles verschaft. |
18. Sed recorderis Domini Dei tui, quod ipse vires tibi praebuerit, ut impleret pactum suum, super quo juravit patribus tuis, sicut praesens indicat dies. Ps. XLIII 4. | 18. Maar gij zult den Heer, uwen God, gedenken, dat Hij u de krachten verleendeGa naar voetnoot7), opdat Hij zijn verbond, waaromtrent Hij aan uwe vaderen zwoer, zou vervullen, gelijk de dag van heden betuigt. |
19. Sin autem oblitus Domini Dei tui, secutus fueris deos alienos, coluerisque illos et adoraveris: ecce nunc praedico tibi quod omnino dispereas. | 19. Maar als gij den Heer, uwen God, vergeet en vreemde goden volgt en hen dient en aanbidt, zie dan verkondig ik u thans, dat gij gansch en al ten gronde zult gaan. |
20. Sicut gentes, quas delevit Dominus in introitu tuo, ita et vos peribitis, si inobedientes fueritis voci Domini Dei vestri. | 20. Evenals de volken, welke de Heer bij uwen intocht verdelgd heeft, zoo zult ook gij vergaan, wanneer gij ongehoorzaam zijt aan de stem van den Heer, uwen God. |
- voetnoot1)
- Te beproeven, ten einde openbaar te doen worden. Vgl. Exod. XV noot 21 aan het einde.
- voetnoot2)
- Van alle woord, dat enz. Eveneens heeft de Septuagint, Hebr.: ‘van alles, wat’ enz. De zin is, dat God ook zonder brood, d.i. zonder het gewone ten levensonderhoud bestemde voedsel, den mensch kan doen leven. Alles kan daartoe bestemd worden door het woord van zijn welbehagen.
- voetnoot3)
- Vgl. hierbij XXIX 5. Naar den letterlijken zin is hier van een groot wonder sprake, dat met reden naast het wonder van het manna (v. 3) gesteld wordt. Zoo hebben het dan ook zeer vele schriftverklaarders en H. Vaders begrepen. Volgens een andere verklaring echter bedoelen deze woorden alleen, dat Gods bijzondere voorzienigheid overvloedig in de behoeften van zijn volk voorzag, zoodat Israël in de woestijn geen versleten kleederen behoefde te dragen noch gebrek had aan schoeisel voor de voeten. En dat dit ook zonder bovennatuurlijke tusschenkomst, bijv. door het verkeer met Arabische kooplieden, kon plaats hebben, is duidelijk.
- voetnoot4)
- In het Hebreeuwsche woord ligt met het begrip van onderrichting ook dat van vorming en tucht opgesloten.
- voetnoot5)
- Waar ook ijzer- en kopermijnen gevonden worden.
- voetnoot6)
- Het serpent met brandenden adem, Hebr.: ‘de saraafslang’; vgl. Num. XXI noot 6. - De dorstslang, vermoedelijk eene slang, welker beet een ondraaglijken dorst veroorzaakt. Het Hebr. heeft hiervoor ‘dor land’.
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘dat Hij u sterkte geeft om kracht te oefenen’, volgens anderen: ‘om vermogen te verwerven’. En dat deed Hij om trouw de beloften van zijn verbond gestand te doen.