De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VI.
|
1. Haec sunt praecepta, et ceremoniae, atque judicia, quae mandavit Dominus Deus vester ut docerem vos, et faciatis ea in terra, ad quam transgredimini possidendam: | 1. Dit zijn de geboden en de plechtgebruikenGa naar voetnoot1) en de rechten, welke de Heer, uw God, mij bevolen heeft u te leeren, opdat gij ze moogt volbrengen in het land, werwaarts gij overtrekt om het in bezit te nemen, |
2. Ut timeas Dominum Deum tuum, et custodias omnia mandata et praecepta ejus, quae ego praecipio tibi, et filiis, ac nepotibus tuis, cunctis diebus vitae tuae, ut prolongentur dies tui. | 2. opdat gij den Heer, uwen God, moogt vreezen en al zijne geboden en voorschriften, welke ik aan u en uwe kinderen en kindskinderen gelast, moogt onderhouden alle dagen van uw leven, opdat uwe dagen verlengd worden. |
3. Audi Israel, et observa ut facias quae praecepit tibi Dominus, et bene sit tibi, et multipliceris amplius, sicut pollicitus est Dominus Deus patrum tuorum tibi terram lacte et melle manantem. | 3. Hoor, Israël, en geef acht om te doen hetgeen de Heer u geboden heeft, opdat het u welga en gij meer en meer vermenigvuldigd wordt, zooals de Heer, de God uwer vaderen, u een land beloofd heeft, dat van melk en honig overvloeitGa naar voetnoot2). |
4. Audi Israel, Dominus Deus noster, Dominus unus est. | 4. Hoor, Israël, de Heer, onze God, is de eenige HeerGa naar voetnoot3). |
5. Diliges Dominum Deum tuum | 5. Gij zult den Heer, uwen God, |
[pagina 700]
ex toto corde tuo, et ex tota anima tua, et ex tota fortitudine tua. Infra XI 13; Matth. XXII 37; Marc. XII 30; Luc. X 27. | liefhebben met geheel uw hart en met geheel uwe ziel en met geheel uwe krachtGa naar voetnoot4). |
6. Eruntque verba haec, quae ego praecipio tibi hodie, in corde tuo: | 6. En deze woorden, welke ik u heden gelast, zullen in uw hart zijn; |
7. Et narrabis ea filiis tuis, et meditaberis in eis sedens in domo tua, et ambulans in itinere, dormiens atque consurgens. | 7. en gij zult die aan uwe kinderen voorhouden en gij zult ze overwegen, als gij in uw huis zijt gezeten en op den weg wandelt, als gij slaaptGa naar voetnoot5) en als gij opstaat. |
8. Et ligabis ea quasi signum in manu tua, eruntque et movebuntur inter oculos tuos, | 8. En gij zult ze binden als een teeken op uwe hand, en zij zullen zijn en zweven tusschen uwe oogenGa naar voetnoot6). |
9. Scribesque ea in limine, et ostiis domus tuae. | 9. En gij zult ze op den drempel en op de deuren van uw huis schrijven. |
10. Cumque introduxerit te Dominus Deus tuus in terram, pro qua juravit patribus tuis Abraham, Isaac, et Jacob: et dederit tibi civitates magnas et optimas, quas non aedificasti, | 10. En wanneer de Heer, uw God, u in het land brengt, waaromtrent Hij aan uwe vaderen, aan Abraham, Isaäc en Jacob, gezworen heeft, en Hij u groote en zeer goede steden geeft, welke gij niet gebouwd hebt, |
11. Domos plenas cunctarum opum, quas non exstruxisti, cisternas, quas non fodisti, vineta et oliveta, quae non plantasti, | 11. huizen, vol van allerlei schatten, welke gij niet gevuld hebt, waterputten, welke gij niet gegraven hebt, wijnbergen en olijvengaarden, welke gij niet geplant hebt, |
12. Et comederis, et saturatus fueris: | 12. en wanneer gij eet en verzadigd wordt, |
13. Cave diligenter ne obliviscaris Domini, qui eduxit te de terra AEgypti, de domo servitutis. Dominum Deum tuum timebis, et illi soli | 13. neem u dan naarstig in acht om den Heer niet te vergeten, die u heeft uitgevoerd uit het land Egypte, uit het huis der slavernij. |
[pagina 701]
servies, ac per nomen illius jurabis. Infra X 20; Matth. IV 10; Luc. IV 8. | Den Heer, uwen God, zult gij vreezen en Hem alleen dienen en bij zijnen naam zult gij zwerenGa naar voetnoot7). |
14. Non ibitis post deos alienos cunctarum gentium, quae in circuitu vestro sunt: | 14. Gij zult niet de vreemde goden achternaloopen van alle volkenGa naar voetnoot8), welke rondom u zijn; |
15. Quoniam Deus aemulator Dominus Deus tuus in medio tui: nequando irascatur furor Domini Dei tui contra te, et auferat te de superficie terrae. | 15. want een ijverzuchtig God is de Heer, uw God, in uw midden; opdat de toorn van den Heer, uwen God, niet tegen u ontbrande en u niet wegneme van de oppervlakte der aarde. |
16. Non tentabis Dominum Deum tuum, sicut tentasti in loco tentationis. Matth. IV 7; Luc. IV 12. | 16. Gij zult den Heer, uwen God, niet beproeven, gelijk gij Hem beproefd hebt ter plaatse der beproevingGa naar voetnoot9). |
17. Custodi praecepta Domini Dei tui, ac testimonia et ceremonias, quas praecepit tibi: | 17. Onderhoud de geboden van den Heer, uwen God, en de getuigenissen en plechtgebruiken, welke Hij u geboden heeft; |
18. Et fac quod placitum est et bonum in conspectu Domini, ut bene sit tibi: et ingressus possideas terram optimam, de qua juravit Dominus patribus tuis, | 18. en doe wat welgevallig en goed is voor het aanschijn des Heeren, opdat het u welga, en opdat gij bij uw ingaan het allerbeste land in bezit moogt krijgen, waaromtrent de Heer aan uwe vaderen gezworen heeft, |
19. Ut deleret omnes inimicos tuos coram te, sicut locutus est. | 19. dat Hij al uwe vijanden voor uw aangezicht zou verdelgen, gelijk Hij gezegd heeftGa naar voetnoot10). |
20. Cumque interrogaverit te filius tuus cras, dicens: Quid sibi volunt testimonia haec, et ceremoniae, atque judicia, quae praecepit Dominus Deus noster nobis? | 20. En wanneer morgen uw zoon u ondervraagt, zeggende: Wat beteekenen die getuigenissen en plechtgebruiken en rechten, welke de Heer, onze God, ons geboden heeft? |
21. Dices ei: Servi eramus Pharaonis in AEgypto, et eduxit nos | 21. zult gij hem zeggen: Wij waren slaven van Pharao in Egypte, |
[pagina 702]
Dominus de AEgypto in manu forti: | en de Heer heeft ons uitgevoerd uit Egypte met sterke hand; |
22. Fecitque signa atque prodigia magna et pessima in AEgypto contra Pharaonem, et omnem domum illius in conspectu nostro, | 22. en Hij heeft groote en schrikkelijke teekenen en wonderen in Egypte gedaan tegen Pharao en geheel diens huis voor ons aangezicht; |
23. Et eduxit nos inde, ut introductis daret terram, super qua juravit patribus nostris. | 23. en Hij heeft ons van daar uitgevoerd om ons binnen te leiden en het land te geven, waaromtrent Hij aan onze vaderen gezworen heeft. |
24. Praecepitque nobis Dominus ut faciamus omnia legitima haec, et timeamus Dominum Deum nostrum, ut bene sit nobis cunctis diebus vitae nostrae, sicut est hodie. | 24. En de Heer heeft ons geboden al deze wetten te onderhouden en den Heer, onzen God, te vreezen, opdat het ons welga al de dagen van ons leven, zooals het heden is. |
25. Eritque nostri misericors, si custodierimus et fecerimus omnia praecepta ejus coram Domino Deo nostro, sicut mandavit nobis. | 25. En Hij zal ons barmhartig zijnGa naar voetnoot11), indien wij al zijne geboden onderhouden en vervullen voor den Heer, onzen God, gelijk Hij ons bevolen heeft. |
- voetnoot1)
- Hebr.: ‘de instellingen’.
- voetnoot2)
- Overeenkomstig de belofte des Heeren, waarmede u een allervruchtbaarst land is toegezegd. Vgl. Exod. III 8.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘Hoor Israël, Jehova, onze God, is Jehova eenig’ of ‘alleen’, m.a.w. er is geen andere God dan Jehova. Vgl. hierbij XXXII 39; Is. XLV 5-7, 21, 22. Deze woorden gaan het gebod der liefde tot God vooraf, wijl zij de grondslag zijn van dat groote gebod.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘En gij zult’ enz., d.i. daarom zult gij. Dien éénen Heer of Jehova, die zich gewaardigt op geheel bijzondere wijze Israël's God te zijn, moet derhalve ook Israël liefhebben met geheel zijn hart enz., d.i. aan Hem onverdeeld al zijne liefde schenken. Vgl. Marc. XII 29, 30, 32, 33.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘als gij u nederlegt’.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘en zij zullen tot voorhoofdsbanden zijn tusschen uwe oogen’. Allernadrukkelijkst zeggen de woorden van v. 6-9, dat het gebod der liefde tot God altijd en overal, in het bijzondere en openbare leven, het richtsnoer moet zijn van allen handel en wandel. Voor de oneigenlijke beteekenis dezer zegswijzen getuigen o.a. XI 18; Exod. XIII 9, 16; Prov. III 3; VI 21; Is. XLIX 16. Vanouds echter, vgl. Matt. XXIII 5, werden zij door de Joden in letterlijken zin opgevolgd en ook nu hebben zij nog hunne bidcedels of ‘tephillin’ (vgl. Exod. XIII noot 5), kleine stukken perkament, welke als hoofdinhoud der Wet vier Schriftuurplaatsen (Exod. XIII 2-10; 11-16; Deut. VI 4-9; XI 13-21) bevatten, en bevestigen zij aan hunne deurposten de in een kokertje opgerolde ‘mezoeza’ (letterlijk ‘deurpost’), eveneens een stukje perkament, waarop de twee laatstgenoemde teksten van Deut. geschreven staan. - In het volgende vers heeft het Hebr. niet drempel, maar ‘deurposten’.
- voetnoot7)
- De overvloed heeft zijne bijzondere gevaren, waartegen Israël hier wordt gewaarschuwd. Vgl. hierbij het lied van Moses XXXII 15-18, waar als het ware een profetische toelichting op deze verzen 10-14 gevonden wordt. - ‘Hem alleen dienen’, gelijk ook de Septuagint en Matth. IV 10 hebben, is of wel de oorspronkelijke lezing of een verklarende toelichting op het Hebr.: ‘Hem dienen’, vgl. V 9. - Bij zijnen naam zweren, te weten, wanneer Gods eer, eigen heil of dat van den naaste eenen eed vordert, gelijk vooral voor het gerecht plaats kan hebben. De rechtmatige eed (Jer. IV 2), waarbij God onmiddellijk of middellijk tot getuige wordt ingeroepen, is eene belijdenis van zijne oppermacht, heiligheid en gerechtigheid, en als eene alleen den waren God toekomende hulde mag daarom de eed alleen met inroeping van zijnen naam geschieden.
- voetnoot8)
- Van een of ander der volken. Hebr.: ‘van de volken’.
- voetnoot9)
- Het Hebr. kan ook vertaald worden: ‘te Massa’. Beproeven beteekent hier God tergen door ongeloovigen twijfel aan zijne almacht en liefde. Vgl. Exod. XVII 7 en noot 4.
- voetnoot10)
- Vgl. Exod. XXIII 27-29; XXXIV 11; Lev. XXVI 7; Deut. IV 38.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘En gerechtigheid zal aan ons zijn’. Drie beweegredenen tot het onderhouden der goddelijke geboden worden hier v. 21-25 aangegeven: de herinnering aan de ontvangen weldaden, de hoop op de toegezegde zegeningen en het welgevallen bij God.