De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 689]
| |||||||||||||||||||||
Caput IV.
|
1. Et nunc Israel audi praecepta et judicia, quae ego doceo te: ut faciens ea, vivas, et ingrediens possideas terram, quam Dominus Deus patrum vestrorum daturus est vobis. | 1. En nu, Israël, hoor naar de geboden en de rechten, welke ik u leer, opdat gij door ze te vervullen moogt leven en het land moogt binnengaan en bezitten, dat de Heer, de God uwer vaderen, u zal gevenGa naar voetnoot1). |
2. Non addetis ad verbum, quod vobis loquor, nec auferetis ex eo: custodite mandata Domini Dei vestri quae ego praecipio vobis. | 2. Gij zult niets bijdoen bij het woord, dat ik tot u spreek, noch daarvan iets afdoenGa naar voetnoot2); onderhoudt de geboden van den Heer, uwen God, welke ik u gelast. |
3. Oculi vestri viderunt omnia quae fecit Dominus contra Beelphegor, quomodo contriverit omnes cultores ejus de medio vestri. | 3. Uwe oogen hebben alles gezien wat de Heer gedaan heeft tegen Beëlphegor, hoe Hij al diens vereerders verdelgd heeft uit uw midden. |
4. Vos autem qui adhaeretis Domino Deo vestro, vivitis universi usque in praesentem diem. | 4. Maar gij, die den Heer, uwen God, aanhangt, gij zijt allen in leven tot op dezen dag. |
5. Scitis quod docuerim vos prae- | 5. Gij weet, dat ik u de geboden |
[pagina 690]
cepta atque justitias, sicut mandavit mihi Dominus Deus meus: sic facietis ea in terra, quam possessuri estis: | en de rechten geleerd heb, zooals de Heer, mijn God, mij heeft bevolen; zóó moet gij die volbrengen in het land, dat gij ten bezit zult krijgen; |
6. Et observabitis et implebitis opere. Haec est enim vestra sapientia, et intellectus coram populis, ut audientes universa praecepta haec, dicant: En populus sapiens et intelligens, gens magna. | 6. en gij moet die onderhouden en vervullen metterdaad. Dat toch is uwe wijsheid en uw verstand voor het aanschijn der volken, opdat zij, al deze geboden hoorend, zeggen: Ziedaar een wijs en verstandig volkGa naar voetnoot3), een groot volk. |
7. Nec est alia natio tam grandis, quae habeat deos appropinquantes sibi, sicut Deus noster adest cunctis obsecrationibus nostris. | 7. Ook is er geen ander volk zoo groot, dat goden heeft, aan hetzelve zoo nabij, als onze God nabij is aan al onze smeekingen. |
8. Quae est enim alia gens sic inclyta, ut habeat ceremonias, justaque judicia, et universam legem, quam ego proponam hodie ante oculos vestros? | 8. Welk ander volk toch is zoo roemruchtig, dat het plechtgebruiken en rechtvaardige rechten heeft en de gansche wetGa naar voetnoot4), welke ik u heden voor de oogen stel? |
9. Custodi igitur temetipsum, et animam tuam sollicite. Ne obliviscaris verborum, quae viderunt oculi tui, et ne excidant de corde tuo cunctis diebus vitae tuae. Docebis ea filios ac nepotes tuos, | 9. Bewaar dan u zelven en uwe ziel met zorg. Vergeet de dingen niet, welke uwe oogen gezien hebben, en dat ze niet aan uw hart ontvallen al de dagen uws levens. Gij zult die aan uwe kinderen en kleinkinderen leeren, |
10. A die in quo stetisti coram Domino Deo tuo in Horeb, quando Dominus locutus est mihi, dicens: Congrega ad me populum, ut audiant sermones meos, et discant timere me omni tempore quo vivunt in terra, doceantque filios suos. | 10. van den dag af, dat gij voor den Heer, uwen God, bij Horeb stondtGa naar voetnoot5), toen de Heer tot mij sprak en zeide: Verzamel bij Mij het volk, opdat zij mijne woorden hooren en Mij leeren vreezen te allen tijde, zoolang zij op aarde leven, en zij hunne kinderen onderrichten. |
11. Et accessistis ad radices montis, qui ardebat usque ad coelum: erantque in eo tenebrae, et nubes, et caligo. Exod. XIX 18. | 11. En gij tradt nader tot den voet van den berg, die brandde tot den hemel toeGa naar voetnoot6); en er was daarop duisternis en wolken en donkerheid. |
12. Locutusque est Dominus ad vos de medio ignis. Vocem verborum ejus audistis, et formam penitus non vidistis. | 12. En de Heer sprak tot u midden uit het vuur. Het geluid zijner woorden hebt gij gehoord en eene gestalte hebt gij volstrekt niet gezien. |
[pagina 691]
13. Et ostendit vobis pactum suum, quod praecepit ut faceretis, et decem verba, quae scripsit in duabus tabulis lapideis. | 13. En Hij maakte u zijn verbond bekend, dat Hij u gebood na te komen, en de tien woordenGa naar voetnoot7), welke Hij op twee steenen tafelen schreef. |
14. Mihique mandavit in illo tempore ut docerem vos ceremonias et judicia, quae facere deberetis in terra, quam possessuri estis. | 14. En Hij gelastte mij te dien tijde, dat ik u plechtgebruiken en rechtenGa naar voetnoot8) zou leeren, welke gij moest onderhouden in het land, dat gij ten bezit zult krijgen. |
15. Custodite igitur sollicite animas vestras. Non vidistis aliquam similitudinem in die, qua locutus est vobis Dominus in Horeb de medio ignis: | 15. Bewaart dan met zorg uwe zielen. Gij hebt geenerlei gedaante gezien ten dage dat de Heer tot u sprak op Horeb midden uit het vuur, |
16. Ne forte decepti faciatis vobis sculptam similitudinem, aut imaginem masculi vel feminae, Exod. XX 4. | 16. opdat gij mogelijk niet, u misleidend, u maken zoudt een gesneden afbeeldsel of een beeld van man of vrouw, |
17. Similitudinem omnium jumentorum, quae sunt super terram, vel avium sub coelo volantium, | 17. een afbeeldsel van eenig stuk vee, dat op de aarde is, of van vogelen, die onder den hemel vliegen, |
18. Atque reptilium, quae moventur in terra, sive piscium qui sub terra morantur in aquis: | 18. en van kruipende dieren, die zich bewegen op de aarde, of van visschen, die onder de aarde in de wateren wonen; |
19. Ne forte elevatis oculis ad coelum, videas solem et lunam, et omnia astra coeli, et errore deceptus adores ea et colas quae creavit Dominus Deus tuus in ministerium cunctis gentibus, quae sub coelo sunt. | 19. opdat gij mogelijk niet, de oogen ten hemel slaande, zon en maan en alle gestarnten des hemels zoudt zien en, door dwaling misleid, datgene aanbidden en dienen zoudt, wat de Heer, uw God, heeft geschapen ten dienst van alle volken, die onder den hemel zijn. |
20. Vos autem tulit Dominus, et eduxit de fornace ferrea AEgypti, ut haberet populum hereditarium, sicut est in praesenti die. | 20. Maar ulieden heeft de Heer genomen en uitgevoerd uit den ijzeroven van EgypteGa naar voetnoot9) om een erfvolk te hebben, gelijk het te dezen dage is. |
21. Iratusque est Dominus contra me propter sermones vestros, et juravit ut non transirem Jordanem, nec ingrederer terram optimam, quam daturus est vobis. | 21. En de Heer werd tegen mij vergramd wegens uwe woorden en Hij zwoer, dat ik den Jordaan niet zou overtrekken noch het allerbeste land zou binnengaan, dat Hij u zal geven. |
22. Ecce morior in hac humo, non | 22. Zie, ik sterf op dezen grond, |
[pagina 692]
transibo Jordanem; vos transibitis, et possidebitis terram egregiam. | ik zal den Jordaan niet overtrekken; gij zult hem overtrekken en het kostelijke land in bezit nemen. |
23. Cave ne quando obliviscaris pacti Domini Dei tui, quod pepigit tecum: et facias tibi sculptam similitudinem eorum, quae fieri Dominus prohibuit: | 23. Wacht u om ooit het verbond van den Heer, uwen God, te vergeten, dat Hij met u gesloten heeft; en om u een gesneden afbeeldsel te maken van datgene, wat de Heer verboden heeft te maken; |
24. Quia Dominus Deus tuus ignis consumens est, Deus aemulator. Hebr. XII 29. | 24. want de Heer, uw God, is een verterend vuur, een ijverzuchtig GodGa naar voetnoot10). |
25. Si genueritis filios ac nepotes, et morati fueritis in terra, deceptique feceritis vobis aliquam similitudinem, patrantes malum coram Domino Deo vestro, ut eum ad iracundiam provocetis: | 25. Wanneer gij kinderen en kindskinderen verwekt zult hebben en in het land gevestigd zult zijn en gij in zelfbedrogGa naar voetnoot11) u eenig afbeeldsel maakt en kwaad doet voor den Heer, uwen God, om Hem tot gramschap aan te zetten: |
26. Testes invoco hodie coelum et terram, cito perituros vos esse de terra, quam transito Jordane possessuri estis: non habitabitis in ea longo tempore, sed delebit vos Dominus, | 26. dan roep ik heden den hemel en de aarde tot getuigen, dat gij schielijk vergaan zult uit het land, hetwelk gij, na den Jordaan te zijn overgetrokken, in bezit zult nemen; gij zult daarin niet langen tijd wonen, maar de Heer zal u verdelgen |
27. Atque disperget in omnes gentes, et remanebitis pauci in nationibus, ad quas vos ducturus est Dominus. | 27. en verstrooien onder alle volken, en klein in getal zult gij overblijven onder de volken, tot welke de Heer u zal voeren. |
28. Ibique servietis diis, qui hominum manu fabricati sunt, ligno et lapidi qui non vident, nec audiunt, nec comedunt, nec odorantur. | 28. En daar zult gij goden dienen, die door menschenhanden vervaardigd zijn, hout en steen, die niet zien noch hooren noch eten noch rieken. |
29. Cumque quaesieris ibi Dominum Deum tuum, invenies eum: si tamen toto corde quaesieris, et tota tribulatione animae tuae. | 29. En wanneer gij daar den Heer, uwen God, zult zoeken, zult gij Hem vinden, als gij Hem maar zoekt met geheel uw hart en met geheel de bedruktheid uwer ziel. |
30. Postquam te invenerint omnia quae praedicta sunt, novissimo tempore reverteris ad Dominum Deum tuum, et audies vocem ejus. | 30. Nadat alles, wat voorzegd is, u zal overkomen zijn, zult gij in den laatsten tijd terugkeeren tot den Heer, uwen God, en naar zijne stem hoorenGa naar voetnoot12). |
31. Quia Deus misericors Dominus | 31. Want een barmhartig God is |
[pagina 693]
Deus tuus est: non dimittet te, nec omnino delebit, necque obliviscetur pacti, in quo juravit patribus tuis. | de Heer, uw God; Hij zal u niet verlaten noch u geheel verdelgen noch het verbond vergeten, dat Hij aan uwe vaderen heeft bezworen. |
32. Interroga de diebus antiquis, qui fuerant ante te ex die quo creavit Deus hominem super terram, a summo coelo usque ad summum ejus, si facta est aliquando hujuscemodi res, aut unquam cognitum est, | 32. Ondervraag aangaande de oude dagen, welke vóór u geweest zijnGa naar voetnoot13), van den dag af, toen de Heer den mensch op de aarde schiep, van het eene einde des hemels tot het andere, of er ooit zoo iets gebeurd of ooit vernomen is, |
33. Ut audiret populus vocem Dei loquentis de medio ignis, sicut tu audisti, et vixisti: | 33. dat een volk de stem hoorde van God, die midden uit het vuur sprak, zooals gij hebt gehoord, en gij zijt in het leven geblevenGa naar voetnoot14); |
34. Si fecit Deus ut ingrederetur, et tolleret sibi gentem de medio nationum, per tentationes, signa, atque portenta, per pugnam, et robustam manum, extentumque brachium, et horribiles visiones juxta omnia, quae fecit pro vobis Dominus Deus vester in AEgypto, videntibus oculis tuis: | 34. of God dit gedaan heeft, dat Hij kwam en zich een volk uit het midden der volken nam door beproevingen, teekenen en wonderdaden, door strijd en door een sterke hand en een uitgestrekten arm en door schrikkelijke verschijnselen overeenkomstig alles wat de Heer, uw God, voor u heeft gedaan in Egypte ten aanschouwen uwer oogenGa naar voetnoot15); |
35. Ut scires quoniam Dominus ipse est Deus, et non est alius praeter eum. | 35. opdat gij weten zoudt, dat Hij, de Heer, God is en er geen ander is buiten Hem. |
36. De coelo te fecit audire vocem suam, ut doceret te, et in terra ostendit tibi ignem suum maximum, et audisti verba illius de medio ignis, | 36. Uit den hemel liet Hij u zijne stem hooren om u te onderrichten en aan u op de aarde zijn overgroot vuur te toonen, en gij hebt zijne woorden uit het midden des vuurs gehoordGa naar voetnoot16), |
37. Quia dilexit patres tuos, et elegit semen eorum post eos. Eduxitque te praecedens in virtute sua magna ex AEgypto, Exod. XIII 21. | 37. omdat Hij uwe vaderen heeft liefgehad en hun zaad na hen heeft uitverkoren. En Hij voerde u, terwijl Hij voorging, in zijn groote kracht uit EgypteGa naar voetnoot17), |
38. Ut deleret nationes maximas et fortiores te in introitu tuo: et introduceret te, daretque tibi terram earum in possessionem, sicut cernis in praesenti die. | 38. om overgroote volken en sterkere dan gij bij uwen intocht te verdelgen, en om u binnen te leiden en aan u hun land ten bezit te geven, gelijk gij ziet op dezen dag. |
[pagina 694]
39. Scito ergo hodie et cogitato in corde tuo quod Dominus ipse sit Deus in coelo sursum, et in terra deorsum, et non sit alius. | 39. Weet dan heden en overdenk in uw hart, dat Hij, de Heer, God is omhoog in den hemel en omlaag op de aarde en dat er geen andere is. |
40. Custodi praecepta ejus atque mandata, quae ego praecipio tibi: ut bene sit tibi, et filiis tuis post te, et permaneas multo tempore super terram, quam Dominus Deus tuus daturus est tibi. | 40. Onderhoud zijne bevelen en geboden, welke ik u gelast, opdat het u welga en uwen kinderen na u en gij langen tijd moogt blijven in het land, dat de Heer, uw God, u zal gevenGa naar voetnoot18). |
41. Tunc separavit Moyses tres civitates trans Jordanem ad orientalem plagam. Num. XXXV 14. | 41. Toen zonderde Moses drie steden af over den Jordaan aan de oostzijdeGa naar voetnoot19), |
42. Ut confugiat ad eas qui occiderit nolens proximum suum, nec sibi fuerit inimicus ante unum et alterum diem, et ad harum aliquam urbium possit evadere: | 42. opdat daarheen zou vluchten degene, die zonder opzet zijnen naaste gedood heeft en zonder dat hij hem vóór een en twee dagenGa naar voetnoot20) vijandig is geweest, en opdat hij naar een dezer steden de wijk zou kunnen nemen: |
43. Bosor in solitudine, quae sita est in terra campestri de tribu Ruben: et Ramoth in Galaad, quae est in tribu Gad: et Golan in Basan, quae est in tribu Manasse. Jos. XX 8. | 43. Bosor in de woestijn, dat in het vlakke land van den stam Ruben gelegen is; en Ramoth in Galaäd, dat tot den stam Gad behoort; en Golan in Basan, dat in den stam Manasses ligtGa naar voetnoot21). |
44. Ista est lex, quam proposuit Moyses coram filiis Israel, | 44. Dit is de wet, welke Moses den kinderen van Israël heeft voorgehoudenGa naar voetnoot22), |
45. Et haec testimonia et ceremoniae atque judicia, quae locutus est ad filios Israel, quando egressi sunt de AEgypto, | 45. en dit zijn de getuigenissen en plechtgebruikenGa naar voetnoot23) en rechten, welke hij heeft afgekondigd aan de kinderen van Israël, toen zij uit Egypte waren getrokken, |
46 Trans Jordanem in valle contra fanum Phogor in terra Sehon regis Amorrhaei, qui habitavit in Hesebon, quem percussit Moyses. Filii quoque Israel egressi ex AEgypto | 46. over den Jordaan, in het dal tegenover den tempel van PhogorGa naar voetnoot24), in het land van Sehon, den Amorrheeschen koning, die te Hesebon woonde, dien Moses versloeg. En de kinderen van Israël, na uit Egypte te zijn getrokken, |
47. Possederunt terram ejus, et | 47. namen zijn land in bezit als- |
[pagina 695]
terram Og regis Basan, duorum regum Amorrhaeorum, qui erant trans Jordanem ad solis ortum: | ook het land van Og, den koning van Basan, van de twee Amorrheesche koningen, die over den Jordaan aan den kant van zonsopgang woonden, |
48. Ab Aroer, quae sita est super ripam torrentis Arnon, usque ad montem Sion, qui est et Hermon, | 48. van Aroër af, dat op den oever der beek Arnon is gelegen, tot aan den berg Sion, welke ook Hermon heetGa naar voetnoot25), |
49. Omnem planitiem trans Jordanem ad orientalem plagam, usque ad mare solitudinis, et usque ad radices montis Phasga. | 49. geheel de vlakte over den Jordaan aan de oostzijde tot aan de zee der woestijn en tot den voet van het gebergte Phasga. |
- voetnoot1)
- En nu Israël, daar gij en de goedgunstigheid en de gestrengheid van den Heer, uwen God, bij ondervinding kent, gelijk uit al het voorgaande blijkt, hoor enz. - Het aan de vervulling der Mosaïsche Wet toegezegde leven is rechtstreeks te verstaan van een gelukkig leven op aarde in het beloofde land. Echter ligt in die belofte ook het eeuwige leven besloten, dat de godvreezende Israëliet door het geloof in den toekomstigen Christus verwerven zou. Zie Rom. III 30; IV 13 en 16. Vgl. Exod. XX noot 12; Lev. I noot 7.
- voetnoot2)
- De stipte onderhouding der Wet, welke hier gelast wordt, sluit vanzelf niet uit, maar veronderstelt integendeel de gehoorzaamheid aan de door God gestelde overheid, welke door hare verordeningen de Wet voortdurend verklaart en handhaaft; vgl. XVII 9 en 10. Evenmin ook als het wettig gezag werd door die vermaning tot onderhouding der Wet de overgeleverde, niet in de Wet vervatte erfleer overbodig verklaard, zonder welke immers de Wet zelve ten slotte raadselachtig wordt en hare beteekenis verliest.
- voetnoot3)
- Een volk, dat waarachtige wijsheid bezit en overeenkomstig zijne kennis ook verstandig handelt, is (Hebr.) dat groote volk.
- voetnoot4)
- Hebr. ‘En welk groot volk is er, dat inzettingen en rechten heeft zoo rechtvaardig als deze gansche Wet’ enz.
- voetnoot5)
- Van den dag af, Hebr. ‘ten dage’. Zij moesten (zie v. 9) aan hunne kinderen leeren wat zij gezien of ondervonden hadden ten dage enz. - Vgl. voor Horeb of Sinaï Exod. III noot 2.
- voetnoot6)
- Vgl. Exod. XIX 17 en noot 17.
- voetnoot7)
- Het voegwoord en vóór de tien woorden ontbreekt in den grondtekst en in de Grieksche vertaling. Het heeft hier den zin van ‘te weten’. De tien geboden (vgl. Exod. XX noot 2) waren de voorwaarden en de oorkonde des verbonds en heeten als zoodanig het verbond zelf.
- voetnoot8)
- Hebr.: ‘instellingen en rechten’. Bedoeld is de wetgeving bij Sinaï; vgl. Exod. XX 22 - XXIII 19.
- voetnoot9)
- Uit de harde verdrukking, waarvan het vuur in den ijzeroven een zinnebeeld is. Vgl. verder Exod. XIX 5.
- voetnoot10)
- Als een verterend vuur verdelgt God zijne tegenstrevers (IX 3). IJverzuchtig eischt Hij voor zich alleen de eer, welke Hem toekomt, en duldt Hij geene afgoderij. Vgl. Exod. XX noot 7.
- voetnoot11)
- Gevestigd, Hebr. ‘oud geworden’. In zelfbedrog, Hebr.: ‘en gij u in het verderf stort’.
- voetnoot12)
- In den laatsten tijd, vgl. Gen. XLIX noot 1. - Vgl. verder Lev. XXVI noot 23.
- voetnoot13)
- Niet alleen de vrees voor Gods gestrengheid, maar ook dankbare liefde voor Gods uitverkiezing moet Israël tegen de verleiding der afgoderij sterk maken. Vandaar thans de herinnering aan de groote wonderwerken bij de verlossing van het uitverkoren volk.
- voetnoot14)
- Vgl. Exod. XIX 18; XX 1 en 19.
- voetnoot15)
- De beproevingen enz. zijn de tien plagen, terwijl de uitdrukkingen van strijd enz. vanzelf aan den uittocht herinneren. Vgl. Exod. XIV 14 en 25; XIII 14; XIV 8; XV 3, 6.
- voetnoot16)
- Uit den hemel, van Sinaï's top, vgl. Exod. XIX 20. Op de aarde enz., zie v. 11 en v. 33.
- voetnoot17)
- Hebr.: ‘En omdat Hij enz., daarom voerde Hij u’ enz.
- voetnoot18)
- Vgl. v. 1, waar de vermaning op een zelfde wijze begint, zooals zij hier eindigt.
- voetnoot19)
- Naar het bevel des Heeren; zie Num. XXXV 10-34. - De uiteraard dubbelzinnige zegswijze over den Jordaan wordt door aan de oostzijde nader bepaald.
- voetnoot20)
- Hebr.: ‘sedert gisteren en eergisteren’, hetzelfde als ‘te voren’, eene dikwijls voorkomende zegswijze, vgl. Gen. XXXI 2 en 5; Exod. XXI 29.
- voetnoot21)
- Vgl. Jos. XX noot 6 en 7.
- voetnoot22)
- Begin der inleiding op de tweede redevoering.
- voetnoot23)
- Hebr.: ‘instellingen’.
- voetnoot24)
- Vgl. III noot 16.
- voetnoot25)
- Vgl. II 32-36 en III 1-17. Sion, Hebr. ‘Sioon’, is een andere naam dan Sion, Hebr. ‘Tzioon’, de naam van den berg, waarop Jerusalem gebouwd is.