De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXI.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Ulciscere prius filios Israel de Madianitis, et sic colligeris ad populum tuum. | 2. Wreek eerst de kinderen van Israël op de Madianieten en dan zult gij verzameld worden tot uw volk. |
3. Statimque Moyses, Armate, inquit, ex vobis viros ad pugnam, qui possint ultionem Domini expetere de Madianitis. Supra XXV 17. | 3. En aanstonds zeide Moses: Wapent mannen uit ulieden ten strijde, die de wraak des Heeren kunnen oefenen aan de Madianieten. |
4. Mille viri de singulis tribubus | 4. Dat men duizend mannen van |
[pagina 644]
eligantur ex Israel qui mittantur ad bellum. | elken stam uit Israël uitkieze om ten oorlog te worden gezonden. |
5. Dederuntque millenos de singulis tribubus, id est, duodecim millia expeditorum ad pugnam: | 5. En zij gaven er duizend van elken stam, dat is twaalf duizend toegerusten ten strijd; |
6. Quos misit Moyses cum Phinees filio Eleazari sacerdotis, vasa quoque sancta, et tubas ad clangendum tradidit ei. | 6. en Moses zond hen met Phineës, den zoon van Eleazar, den priester, ook de heilige zaken en de schaltrompettenGa naar voetnoot1) gaf hij hem. |
7. Cumque pugnassent contra Madianitas atque vicissent, omnes mares occiderunt, | 7. En toen zij tegen de Madianieten gestreden en hen overwonnen hadden, doodden zij alle mannelijke personen |
8. Et reges eorum Evi, et Recem, et Sur, et Hur, et Rebe, quinque principes gentis: Balaam quoque filium Beor interfecerunt gladio. Jos. XIII 21. | 8. en hunne koningen Evi en Recem en Sur en Hur en Rebe, de vijf vorsten des volks; ook Balaäm, den zoon van Beor, doodden zij met het zwaardGa naar voetnoot2). |
9. Ceperuntque mulieres eorum, et parvulos, omniaque pecora, et cunctam supellectilem: quidquid habere potuerant depopulati sunt: | 9. En zij namen hunne vrouwen en kinderen en al de kudden en al het huisraad; al wat zij konden bemachtigen, maakten zij buit; |
10. Tam urbes quam viculos et castella flamma consumpsit. | 10. zoowel de steden als de dorpen en legerkampen verslond de vlam. |
11. Et tulerunt praedam, et universa quae ceperant tam ex hominibus quam ex jumentis, | 11. En zij namen den buit en alles, wat zij bemachtigd hadden zoowel van menschen als van vee, |
12. Et adduxerunt ad Moysen, et Eleazarum sacerdotem, et ad omnem multitudinem filiorum Israel: reliqua autem utensilia portaverunt ad castra in campestribus Moab juxta Jordanem contra Jericho. | 12. en brachten het naar Moses en Eleazar, den priester, en naar de gansche menigte der kinderen van Israël; en het overige huisraadGa naar voetnoot3) droegen zij naar de legerplaats in de velden van Moab aan den Jordaan tegenover Jericho. |
13. Egressi sunt autem Moyses, et Eleazar sacerdos, et omnes principes synagogae in occursum eorum extra castra. | 13. Moses nu en Eleazar, de priester, en al de vorsten der gemeente trokken hun te gemoet buiten de legerplaats. |
[pagina 645]
14. Iratusque Moyses principibus exercitus, tribunis, et centurionibus qui venerant de bello, | 14. En Moses werd vergramd op de vorsten van het leger, de stamoversten en de honderdmannenGa naar voetnoot4), die uit den oorlog kwamen, |
15. Ait: Cur feminas reservastis? | 15. en hij zeide: Waarom hebt gij de vrouwen bewaard? |
16. Nonne istae sunt, quae deceperunt filios Israel ad suggestionem Balaam, et praevaricari vos fecerunt in Domino super peccato Phogor, unde et percussus est populus? Supra XXV 18. | 16. Zijn zij het niet, welke de kinderen van Israël op aanstoken van Balaäm bedrogen en u tot overtreding tegen den Heer gebracht hebben wegens de zonde van PhogorGa naar voetnoot5), waarom ook het volk geslagen werd? |
17. Ergo cunctos interficite quidquid est generis masculini, etiam in parvulis: et mulieres, quae noverunt viros in coitu, jugulate: Judic. XXI 11. | 17. Doodt dan allen, al wat van het mannelijk geslacht is, zelfs onder de kinderen; en slaat de vrouwen dood, welke den bijslaap met mannen gekend hebben; |
18. Puellas autem et omnes feminas virgines reservate vobis: | 18. maar bewaart voor u de jongedochters en al de vrouwen, welke maagd zijnGa naar voetnoot6); |
19. Et manete extra castra septem diebus. Qui occiderit hominem, vel occisum tetigerit, lustrabitur die tertio et septimo. | 19. en blijft buiten de legerplaats zeven dagen. Wie eenen mensch gedood of eenen gedoode aangeraakt heeft, zal den derden en zevenden dag gezuiverd wordenGa naar voetnoot7). |
20. Et de omni praeda, sive vestimentum fuerit, sive vas, et aliquid in utensilia praeparatum, de caprarum pellibus, et pilis, et ligno expiabitur. | 20. En al wat er van den buit is, hetzij kleed of huisraad en wat tot eenig gebruik bestemd is, van geitenhuiden en haar en hout, het zal ontzondigd wordenGa naar voetnoot8). |
21. Eleazar quoque sacerdos ad viros exercitus, qui pugnaverant, sic locutus est: Hoc est praeceptum legis, quod mandavit Dominus Moysi: | 21. Ook sprak Eleazar, de priester, tot de mannen van het leger, die gestreden hadden, aldus: Dit is het gebod der wet, dat de Heer aan Moses gelast heeft: |
22. Aurum, et argentum, et aes, et ferrum, et plumbum, et stannum, | 22. Het goud en het zilver en het koper en het ijzer en het lood en het tin |
23. Et omne, quod potest transire | 23. en alles, wat door de vlam- |
[pagina 646]
per flammas, igne purgabitur: quidquid autem ignem non potest sustinere, aqua expiationis sanctificabitur: | men kan gaan, zal in het vuurGa naar voetnoot9) gereinigd worden; alles echter, wat geen vuur kan verdragen, zal met het water der ontzondiging geheiligd worden; |
24. Et lavabitis vestimenta vestra die septimo, et purificati postea castra intrabitis. | 24. en gij zult uwe kleederen den zevenden dag wasschen en daarna gezuiverd in de legerplaats komenGa naar voetnoot10). |
25. Dixit quoque Dominus ad Moysen: | 25. Ook zeide de Heer tot Moses: |
26. Tollite summam eorum, quae capta sunt ab homine usque ad pecus, tu et Eleazar sacerdos et principes vulgi: | 26. Maakt het bedrag op van wat er is buit gemaakt, van mensch tot vee, gij en Eleazar, de priester, en de vorsten des volks; |
27. Dividesque ex aequo praedam inter eos, qui pugnaverunt, egressique sunt ad bellum, et inter omnem reliquam multitudinem. | 27. en verdeel gelijkelijk den buit tusschen hen, die gestreden hebben en ten oorlog zijn uitgetogen, en tusschen geheel de overige menigte. |
28. Et separabis partem Domino ab his, qui pugnaverunt et fuerunt in bello, unam animam de quingentis tam ex hominibus quam ex bobus et asinis et ovibus, | 28. En zondert een deel voor den Heer af van degenen, die gestreden hebben en in den oorlog geweest zijn, ééne ziel uit de vijfhonderd, zoowel van de menschen als van de runderen en de ezels en de schapen, |
29. Et dabis eam Eleazaro sacerdoti, quia primitiae Domini sunt. | 29. en geef dat aan Eleazar, den priester, omdat het eerstelingsgaven des HeerenGa naar voetnoot11) zijn. |
30. Ex media quoque parte filiorum Israel accipies quinquagesimum caput hominum, et boum, et asinorum, et ovium, cunctorum animantium, et dabis ea Levitis, qui excubant in custodiis tabernaculi Domini. | 30. Neem ook van het halve deel der kinderen van Israël het vijftigste hoofd van de menschen en de runderen en de ezels en de schapen, van alle dieren, en geef ze aan de levieten, die ter bewaking van den tabernakel des Heeren de wacht houden. |
31. Feceruntque Moyses, et Eleazar, sicut praeceperat Dominus. | 31. En Moses en Eleazar deden gelijk de Heer had geboden. |
32. Fuit autem praeda, quam exercitus ceperat, ovium sexcenta septuaginta quinque millia, | 32. De buit nu, dien het leger bemachtigd had, bedroeg zeshonderd vijf en zeventig duizend schapen, |
33. Boum septuaginta duo millia, | 33. twee en zeventig duizend runderen, |
34. Asinorum sexaginta millia et mille: | 34. een en zestig duizend ezels; |
35. Animae hominum sexus femi- | 35. personen van het vrouwelijk |
[pagina 647]
nei, quae non cognoverant viros, triginta duo millia. | geslacht, welke geene mannen gekend hadden, twee en dertig duizend. |
36. Dataque est media pars his, qui in proelio fuerant, ovium trecenta triginta septem millia quingentae: | 36. En de helft werd gegeven aan degenen, die in den strijd geweest waren, driehonderd zeven en dertig duizend vijfhonderd schapen; |
37. E quibus in partem Domini supputatae sunt oves sexcentae septuaginta quinque. | 37. en daarvan werden voor het deel des Heeren afgeteld zeshonderd vijf en zeventig schapen. |
38. Et de bobus triginta sex millibus, boves septuaginta et duo: | 38. En van de zes en dertig duizend runderen twee en zeventig runderen; |
39. De asinis triginta millibus quingentis, asini sexaginta unus: | 39. van de dertig duizend vijfhonderd ezels een en zestig ezels; |
40. De animabus hominum sedecim millibus, cesserunt in partem Domini triginta duae animae. | 40. van de zestien duizend personen werden het deel des Heeren twee en dertig zielen. |
41. Tradiditque Moyses numerum primitiarum Domini Eleazaro sacerdoti, sicut fuerat ei imperatum, | 41. En Moses gaf de getelde eerstelingsgaven des Heeren aan Eleazar, den priester, zooals hem bevolen was, |
42. Ex media parte filiorum Israel, quam separaverat his, qui in proelio fuerant. | 42. uit dat halve deel der kinderen van Israël, dat hij had afgezonderd voor hen, die in den strijd geweest waren. |
43. De media vero parte, quae contigerat reliquae multitudini, id est, de ovibus trecentis triginta septem millibus quingentis, | 43. Maar uit dat halve deel, dat aan de overige menigte te beurt was gevallen, te weten uit de driehonderd zeven en dertig duizend vijfhonderd schapen |
44. Et de bobus triginta sex millibus, | 44. en uit de zes en dertig duizend runderen |
45. Et de asinis triginta millibus quingentis, | 45. en uit de dertig duizend vijfhonderd ezels |
46. Et de hominibus sedecim millibus, | 46. en uit de zestien duizend menschen, |
47. Tulit Moyses quinquagesimum caput, et dedit Levitis, qui excubabant in tabernaculo Domini, sicut praeceperat Dominus. | 47. nam Moses het vijftigste hoofd en gaf het aan de levieten, die in den tabernakel des Heeren de wacht hielden, zooals de Heer geboden had. |
48. Cumque accessissent principes exercitus ad Moysen, et tribuni, centurionesque dixerunt: | 48. En nadat de vorsten des legers en de stamoversten en de honderdmannen tot Moses genaderd waren, zeiden zij: |
49. Nos servi tui recensuimus numerum pugnatorum, quos habuimus sub manu nostra: et ne unus quidem defuit. | 49. Wij, uwe dienaren, hebben het getal der strijders opgenomen, die wij onder onze hand hadden, en zelfs niet één ontbrak. |
50. Ob hanc causam offerimus in donariis Domini singuli quod in | 50. Daarom offeren wij tot geschenken des Heeren, een ieder, |
[pagina 648]
praeda auri potuimus invenire, periscelides et armillas, annulos et dextralia, ac muraenulas, ut depreceris pro nobis Dominum. | hetgeen wij in den buit aan goud konden vinden, voetketentjes en armbanden, vingerringen en handketens en halsketens, opdat gij bij den Heer voor ons bidtGa naar voetnoot12). |
51. Susceperuntque Moyses, et Eleazar sacerdos omne aurum in diversis speciebus, | 51. En Moses en Eleazar, de priester, namen al het goud van verschillend maaksel in ontvangst, |
52. Pondo sedecim millia, septingentos quinquaginta siclos a tribunis et centurionibus. | 52. zestien duizend zevenhonderd en vijftig sikkels in gewicht, van de stamoversten en de honderdmannen. |
53. Unusquisque enim quod in praeda rapuerat, suum erat. | 53. Want wat een ieder buit gemaakt had, was het zijneGa naar voetnoot13). |
54. Et susceptum intulerunt in tabernaculum testimonii, in monimentum filiorum Israel coram Domino. | 54. En na het in ontvangst te hebben genomen, brachten zij het in den tabernakel der getuigenis ten aandenken der kinderen van Israël voor den HeerGa naar voetnoot14). |
- voetnoot1)
- Phineës, zie XXV 7. - De heilige zaken zijn volgens sommigen de trompetten. En beteekent dan ‘te weten’. Vgl. X 9. Volgens anderen zouden hiermede het hoogepriesterlijk schouderkleed en het borstschild des gerichts (Exod. XXVIII 6, 15) bedoeld zijn.
- voetnoot2)
- De vijf koningen heeten Jos. XIII 21 vorsten van Sehon (vgl. Num. XXI 21). De wraak Gods trof alleen de Madianieten der velden van Moab, die met de Moabieten het volk Gods tot ontucht en afgoderij hadden verleid. Van den ganschen volksstam is geen sprake, zoodat het sterke Madian van Judic. VI en VII niet kan bevreemden. - Zie voor Balaäm XXIV 25.
- voetnoot3)
- De grondtekst spreekt niet van het overige huisraad. Alles werd gebracht naar Moses enz., naar de legerplaats.
- voetnoot4)
- Vgl. Exod. XVIII 21 en 25.
- voetnoot5)
- Wegens de zonde, Hebr. ‘in de zaak van’. Vgl. XXV 3, 5, 18.
- voetnoot6)
- Het harde vonnis werd voorzeker geveld op last van den rechtvaardigen God, den Heer van leven en dood, die de afgodische volken van Chanaän en in het bijzonder hier deze Madianieten besloten had te verdelgen, omdat de maat hunner ongerechtigheden (Gen. XV 16) vervuld was. Wat in het bijzonder de ter dood veroordeelde vrouwen betreft, zij hadden persoonlijke en zware schuld (v. 16) en zouden, zoo zij gespaard bleven, het gevaar van verleiding nog verergerd hebben. De jongedochters werden als slavinnen en bijvrouwen in het volk van Israël ingelijfd.
- voetnoot7)
- Vgl. de reinigingswet van XIX 11, 12.
- voetnoot8)
- De buit wordt onrein geacht, wijl die van gedooden afkomstig is. Zie XIX 15, 18. Op wat wijze de ontzondiging moet geschieden, zegt v. 22, 23.
- voetnoot9)
- En daarna ook door het reinigingswater, gelijk de grondtekst zegt.
- voetnoot10)
- Vgl. XIX 19, 22.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘een hefoffer van (voor) Jehova’. Vgl. Exod. XXV noot 1.
- voetnoot12)
- Voetketentjes, vgl. Is. III noot 15, volgens andere vertalers van den grondtekst ‘armbanden’ (om den bovenarm). Handketens, Hebr. ‘oorringen’. Halsketens, eigenlijk ‘kogelketens’ (vgl. Exod. XXXV noot 19). Uit dankbaarheid voor Gods buitengewone bescherming en ook opdat gij bij den Heer enz., Hebr.: ‘tot dekking voor hunne zielen’ (vgl. Exod. XXX noot 8), werd dit offer gebracht.
- voetnoot13)
- Behalve het vee en de menschen (v. 26). Anderen vertalen het Hebr.: ‘De (overige) krijgslieden hadden een ieder voor zich geroofd’; m.a.w. alleen de aanzienlijke veldoversten brachten deze offerande.
- voetnoot14)
- Vgl. Exod. XXX 16.