De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 596]
| |||||||||||||||||||
Caput XIX.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen et Aaron, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses en Aäron, zeggende: |
2. Ista est religio victimae, quam constituit Dominus. Praecipe filiis Israel, ut adducant ad te vaccam rufam aetatis integrae, in qua nulla sit macula, nec portaverit jugum: | 2. Dit is de godsdienstviering der slachtofferande, welkeGa naar voetnoot1) de Heer heeft vastgesteld. Gebied aan de kinderen van Israël, dat zij een roode koe tot u brengen, welke volwassen en zonder eenige smet is en het juk niet gedragen heeftGa naar voetnoot2); |
3. Tradetisque eam Eleazaro sacerdoti, qui eductam extra castra, immolabit in conspectu omnium: Hebr. XIII 11. | 3. en gij zult haar aan Eleazar, den priester, uitleveren, en deze zal haar, nadat zij buiten de legerplaats gebracht is, slachten ten aanschouwen van allenGa naar voetnoot3); |
4. Et tingens digitum in sanguine ejus, asperget contra fores tabernaculi septem vicibus, | 4. en hij zal den vinger in haar bloed doopen en zevenmaal er mede sprengen tegenover de deuren des tabernakelsGa naar voetnoot4), |
5. Comburetque eam cunctis videntibus, tam pelle et carnibus ejus | 5. en hij zal haar voor aller oogen verbrandenGa naar voetnoot5), en zoowel de huid |
[pagina 597]
quam sanguine et fimo flammae traditis. | en het vleesch als het bloed en de mest er van aan de vlam prijsgeven. |
6. Lignum quoque cedrinum, et hyssopum, coccumque bis tinctum sacerdos mittet in flammam, quae vaccam vorat. | 6. Ook cederhout en hysop en tweemaal geverfd karmozijnGa naar voetnoot6) zal de priester in de vlam werpen, waarin de koe verteerd wordt. |
7. Et tunc demum, lotis vestibus et corpore suo, ingredietur in castra, commaculatusque erit usque ad vesperum. | 7. En dan ten slotte zal hij, na zijne kleederen en zijn lichaam gewasschen te hebben, in de legerplaats komen, en hij zal tot den avond onrein zijn. |
8. Sed et ille qui combusserit eam, lavabit vestimenta sua et corpus, et immundus erit usque ad vesperum. | 8. Bovendien zal ook degene, die haar verbrandde, zijne kleederen en zijn lichaam wasschen, en hij zal tot den avond onrein zijn. |
9. Colliget autem vir mundus cineres vaccae, et effundet eos extra castra in loco purissimo, ut sint multitudini filiorum Israel in custodiam, et in aquam aspersionis: quia pro peccato vacca combusta est. | 9. Een rein man nu zal de asch der koe verzamelen en die buiten de legerplaats op een allerzuiverste plaats uitstorten, opdat ze voor de menigte der kinderen van Israël bewaard worde en strekke tot besprengingswater; want voor de zonde is de koe verbrandGa naar voetnoot7). |
10. Cumque laverit qui vaccae portaverat cineres, vestimenta sua, immundus erit usque ad vesperum. Habebunt hoc filii Israel et advenae, qui habitant inter eos, sanctum jure perpetuo. | 10. En wanneer degene, die de asch der koe droeg, zijne kleederen gewasschen heeft, zal hij tot den avond onrein zijn. De kinderen van Israël en de aankomelingen, die onder hen wonen, zullen dat voor heilig houden krachtens een eeuwig recht. |
11. Qui tetigerit cadaver hominis, et propter hoc septem diebus fuerit immundus: | 11. Wie het lijk van een mensch aanraakt en daarom zeven dagen onrein isGa naar voetnoot8), |
12. Aspergetur ex hac aqua die tertio et septimo, et sic mundabitur. Si die tertio aspersus non fuerit, septimo non poterit emundari. | 12. zal met dat water den derden en zevenden dag besprengd en alzoo gereinigd worden. Als hij den derden dag niet besprengd is, zal hij den zevenden niet gereinigd kunnen worden. |
13. Omnis qui tetigerit humanae animae morticinum, et aspersus hac commistione non fuerit, polluet tabernaculum Domini, et peribit ex Israel: quia aqua expiationis non | 13. Al wie het lijk van een menschelijk wezen aanraakt en met dat mengsel niet besprengd wordt, verontreinigt den tabernakel des Heeren, en hij zal uit Israël vergaan; omdat hij met het verzoeningswater |
[pagina 598]
est aspersus, immundus erit, et manebit spurcitia ejus super eum. | niet besprengd is, zal hij onrein zijn en zijne onreinheid zal op hem blijven. |
14. Ista est lex hominis qui moritur in tabernaculo: Omnes qui ingrediuntur tentorium illius, et universa vasa quae ibi sunt, polluta erunt septem diebus. | 14. Dit is de wet aangaande den mensch, die in eene tent sterft: Allen, die in zijne tent komen, en alle voorwerpen, welke daar zijn, zullen zeven dagen onrein zijn. |
15. Vas, quod non habuerit operculum, nec ligaturam desuper, immundum erit. | 15. Een vat, dat geen deksel heeft noch bovenaan is toegebonden, zal onrein zijn. |
16. Si quis in agro tetigerit cadaver occisi hominis, aut per se mortui, sive os illius, vel sepulcrum, immundus erit septem diebus. | 16. Indien iemand op het veld het lijk van een verslagen of vanzelf gestorven mensch of diens gebeente of een graf aanraakt, zal hij zeven dagen onrein zijn. |
17. Tollentque de cineribus combustionis atque peccati, et mittent aquas vivas super eos in vas. | 17. En men zal van de asch van het verbrande en van het zondofferGa naar voetnoot9) nemen en daarop levend water in een vat gietenGa naar voetnoot10). |
18. In quibus cum homo mundus tinxerit hyssopum, asperget ex eo omne tentorium, et cunctam supellectilem, et homines hujuscemodi contagione pollutos: | 18. En nadat een rein man daarin hysop gedoopt heeft, zal hij de gansche tent en al het huisraad en de menschen, die met zulk eene onreinheid besmet zijn, daarmede besprengen; |
19. Atque hoc modo mundus lustrabit immundum tertio et septimo die: expiatusque die septimo, lavabit et se et vestimenta sua, et immundus erit usque ad vesperum. | 19. en op die wijze zal de reine den onreine den derden en zevenden dag zuiveren; en als hijGa naar voetnoot11) den zevenden dag ontzondigd is, zal hij èn zich zelven èn zijne kleederen wasschen en tot den avond onrein zijn. |
20. Si quis hoc ritu non fuerit expiatus, peribit anima illius de medio ecclesiae: quia Sanctuarium Domini polluit, et non est aqua lustrationis aspersus. | 20. Indien iemand naar dit voorschrift niet ontzondigd wordt, zal zijne ziel vergaan uit het midden der gemeente; want hij heeft het heiligdom des Heeren verontreinigd en is met het zuiveringswater niet besprengd. |
21. Erit hoc praeceptum legitimum sempiternum. Ipse quoque qui aspergit aquas, lavabit vestimenta sua. Omnis qui tetigerit aquas expiationis, immundus erit usque ad vesperum. | 21. Dit gebod zal een altoosdurende wet zijn. Ook zal degene, die het water sprengt, zijne kleederen wasschen. Al wie het verzoeningswater aanraakt, zal tot den avond onrein zijn. |
[pagina 599]
22. Quidquid tetigerit immundus, immundum faciet: et anima, quae horum quippiam tetigerit, immunda erit usque ad vesperum. | 22. Al wat de onreineGa naar voetnoot12) aanraakt, zal hij onrein maken; en de persoon, die iets daarvan aanraakt, zal tot den avond onrein zijn. |
- voetnoot1)
- Hebr.: ‘Dit is de wetsverordening, welke’. Victimoe, der slachtofferande is eene bijvoeging der Vulgaat.
- voetnoot2)
- Rood moest de koe zijn volgens sommigen, omdat rood, de kleur der zonde (Is. I 18), aan dit zondoffer bij uitnemendheid (v. 9) paste. Waarschijnlijker echter gold rood, de bloedkleur, als kleur des levens (Gen. IX noot 4; Lev. XVII 11) en wees hier het rood op de bestemming van het offerdier om de onreinheid des doods (v. 11 en 12) weg te nemen. - In plaats van volwassen en zonder eenige smet heeft het Hebr.: ‘zonder eenig gebrek, waaraan geen letsel is’. De koe mocht het juk niet gedragen hebben als een gewoon lastdier, dat voor ploeg of wagen gespannen wordt.
- voetnoot3)
- Het Hebr. heeft, dat men ze buiten de legerplaats voeren en daar slachten zal voor zijn (Eleazar's) aangezicht. - Waarschijnlijk mocht niet de hoogepriester de offerande voltrekken, wijl hij zich zooveel doenlijk van alle onreinheid (zie v. 8) verre moest houden. Evenwel was niet elke priester bevoegd, maar werd hier, waar het een offer voor geheel het volk gold, de vermoedelijke opvolger in het hoogepriesterschap met name aangewezen. Buiten de legerplaats geschiedde het offer der roode koe wegens de zware onreinheid, waarop het betrekking had. Hierin ook ligt de reden, waarom de reine personen, die bij de offerplechtigheid, alsook bij het bereiden en sprengen van het reinigingswater (v. 9 en 21) werkzaam waren, onrein werden.
- voetnoot4)
- Zevenmaal, vgl. Lev. IV noot 6. - Tegenover de deuren enz., d.i. in de richting van de voorzijde des tabernakels, gelijk het Hebr. heeft. Bij de gewone zondoffers voor geheel het volk geschiedde zulk eene besprenging in het Heilige tegenover het voorhangsel (Lev. IV 17).
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘En men zal de koe voor zijne oogen verbranden’.
- voetnoot6)
- Vgl. Lev. XIV noot 7.
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘Tot (bereiding van) reinigingswater; het is een zondoffer’.
- voetnoot8)
- Deze onreinheid gold als de ergste, omdat bij den dood des menschen de gevolgen der zonde zich zoo schrikkelijk in het menschelijke lichaam openbaren.
- voetnoot9)
- Van het verbrande zondoffer.
- voetnoot10)
- De Apostel maakt Hebr. IX 13 eene vergelijking tusschen dat wettelijke reinigingswater en het van de zonde reinigende bloed van Christus. Ook is dat water door de H. Vaders als eene voorafbeelding beschouwd van het doopsel, evenals hun het offer zelf der roode koe buiten de legerplaats eene voorbeduiding was van Christus' offerdood buiten Jerusalem.
- voetnoot11)
- De onreine.
- voetnoot12)
- De onreine, van wien v. 11, 14, 16 sprake is, de onreine wegens eenen doode.