De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 591]
| |||||||||||||||||||
Caput XVIII.
|
1. Dixitque Dominus ad Aaron: Tu, et filii tui, et domus patris tui tecum portabitis iniquitatem Sanctuarii: et tu et filii tui simul sustinebitis peccata sacerdotii vestri. | 1. En de Heer zeide tot Aäron: Gij en uwe zonen en het huis uws vaders met u zult de ongerechtigheid van het heiligdom dragen; en gij en uwe zonen met u zult de zonden van uw priesterschap dragenGa naar voetnoot1). |
2. Sed et fratres tuos de tribu Levi, et sceptrum patris tui sume tecum, praestoque sint, et ministrent tibi: tu autem et filii tui ministrabitis in tabernaculo testimonii. | 2. Maar neem ook uwe broeders van den stam Levi en den schepter uws vaders met u, en dat zij gereed zijn en u dienen; gij echter en uwe zonen zult het dienstwerk verrichten in den tabernakel der getuigenisGa naar voetnoot2). |
3. Excubabuntque Levitae ad praecepta tua, et ad cuncta opera tabernaculi: ita dumtaxat, ut ad vasa Sanctuarii et ad altare non accedant, ne et illi moriantur, et vos pereatis simul. | 3. En de levieten zullen waakzaam acht geven op uwe bevelen en op al de werken van den tabernakel, in dier voege echter, dat zij tot de zaken van het heiligdom en tot het altaar niet naderenGa naar voetnoot3), opdat èn zij niet sterven èn gij niet mede omkomt. |
4. Sint autem tecum, et excubent in custodiis tabernaculi, et in omnibus ceremoniis ejus. Alienigena non miscebitur vobis. | 4. Zij nu moeten met u zijn en waakzaam acht geven op de bewaking des tabernakels en op al deszelfs plechtgebruiken. Een vreemdeGa naar voetnoot4) zal zich bij ulieden niet voegen. |
[pagina 592]
5. Excubate in custodia Sanctuarii, et in ministerio altaris: ne oriatur indignatio super filios Israel. | 5. Geeft waakzaam acht op de bewaking des tabernakels en op den dienst des altaars, opdat geene gramschap kome over de kinderen van Israël. |
6. Ego dedi vobis fratres vestros Levitas de medio filiorum Israel, et tradidi donum Domino, ut serviant in ministeriis tabernaculi ejus. | 6. Ik heb uwe broeders, de levieten, uit het midden der kinderen van Israël aan ulieden gegeven en overgeleverd als een geschenk voor den HeerGa naar voetnoot5), opdat zij in het dienstwerk van zijnen tabernakel dienen. |
7. Tu autem et filii tui custodite sacerdotium vestrum: et omnia quae ad cultum altaris pertinent, et intra velum sunt, per sacerdotes administrabuntur: si quis externus accesserit, occidetur. | 7. Gij echter en uwe zonen geeft acht op uw priesterschap; en alles, wat tot de bediening des altaars behoort en wat binnen het voorhangsel isGa naar voetnoot6), zal door de priesters bediend worden. Indien een vreemde daartoe nadert, zal hij gedood worden. |
8. Locutusque est Dominus ad Aaron: Ecce dedi tibi custodiam primitiarum mearum. Omnia quae sanctificantur a filiis Israel, tradidi tibi et filiis tuis pro officio sacerdotali legitima sempiterna. | 8. En de Heer sprak tot Aäron: Zie, Ik heb u mijne eerstelingen in bewaringGa naar voetnoot7) gegeven. Alles, wat door de kinderen van Israël geheiligd wordt, heb Ik aan u en aan uwe zonen voor het priesterlijke dienstwerkGa naar voetnoot8) gegeven als een altoosdurend recht. |
9. Haec ergo accipies de his, quae sanctificantur, et oblata sunt Domino. Omnis oblatio, et sacrificium, et quidquid pro peccato atque delicto redditur mihi, et cedit in Sancta sanctorum, tuum erit, et filiorum tuorum. | 9. Dit dan zult gij van hetgeen geheiligd en den Heer geofferd is ontvangen. Alle offergave en spijsoffer en al wat voor de zonde en voor de schuld Mij gegeven wordt en wat allerheiligst wordt, zal aan u en aan uwe zonen toebehoorenGa naar voetnoot9). |
10. In Sanctuario comedes illud: mares tantum edent ex eo, quia consecratum est tibi. | 10. In het heiligdom zult gij dat eten; alleen de manspersonen zullen er van eten, omdat het voor u geheiligd isGa naar voetnoot10). |
11. Primitias autem, quas voverint | 11. De eerstelingen nu, welke de |
[pagina 593]
et obtulerint filii Israel, tibi dedi, et filiis tuis, ac filiabus tuis jure perpetuo: qui mundus est in domo tua, vescetur eis. | kinderen van Israël zullen toewijden en offeren, heb Ik gegeven aan u en aan uwe zonen en aan uwe dochters krachtens een eeuwig recht. Wie rein is in uw huis, zal er van etenGa naar voetnoot11). |
12. Omnem medullam olei, et vini, ac frumenti, quidquid offerunt primitiarum Domino, tibi dedi. | 12. Al het beste van olie en wijn en koren, al wat zij van eerstelingen den Heer opdragenGa naar voetnoot12), heb Ik aan u gegeven. |
13. Universa frugum initia, quas gignit humus, et Domino deportantur, cedent in usus tuos: qui mundus est in domo tua, vescetur eis. | 13. Al de eerste vruchten, welke de grond voortbrengt en welke den Heer gebracht worden, zullen tot uw gebruik zijn. Wie rein is in uw huis, zal ze etenGa naar voetnoot13). |
14. Omne quod ex voto reddiderint filii Israel, tuum erit. | 14. Alles, wat de kinderen van Israël krachtens gelofte zullen gevenGa naar voetnoot14), zal het uwe zijn. |
15. Quidquid primum erumpit e vulva cunctae carnis, quam offerunt Domino, sive ex hominibus, sive de pecoribus fuerit, tui juris erit: ita dumtaxat, ut pro hominis primogenito pretium accipias, et omne animal quod immundum est redimi facias, | 15. Al wat het eerst uit den moederschoot te voorschijn komt van alle vleesch, dat men den Heer opdraagt, hetzij het van menschen of van vee is, zal rechtens u toebehooren, op die wijze echter, dat Gij voor den eerstgeborene des menschen losgeld zult ontvangen en alle onrein dier zult doen loskoopenGa naar voetnoot15); |
16. Cujus redemptio erit post unum mensem, siclis argenti quinque, pondere Sanctuarii. Siclus viginti obolos habet. Exod. XXX 13; Lev. XXVII 25; Supra III 47; Ez. XLV 12. | 16. en de loskooping er van zal na ééne maand geschieden voor vijf sikkels zilver naar het gewicht van het heiligdom. De sikkel heeft twintig obolenGa naar voetnoot16). |
17. Primogenitum autem bovis et ovis et caprae non facies redimi, quia sanctificata sunt Domino: sanguinem tantum eorum fundes super | 17. Maar het eerstgeborene van rund en schaap en geit zult gij niet doen loskoopen, omdat het den Heer is toegeheiligd; alleen het bloed er van zult gij op het altaarGa naar voetnoot17) |
[pagina 594]
altare, et adipes adolebis in suavissimum odorem Domino. | uitstorten en het vet ontsteken ten allerwelriekendsten geur voor den Heer. |
18. Carnes vero in usum tuum cedent, sicut pectusculum consecratum, et armus dexter, tua erunt. | 18. Maar het vleesch zal tot uw gebruik zijn; evenals de gewijde borst en de rechterschouder zal het u toebehoorenGa naar voetnoot18). |
19. Omnes primitias Sanctuarii, quas offerunt filii Israel Domino, tibi dedi et filiis, ac filiabus tuis jure perpetuo. Pactum salis est sempiternum coram Domino, tibi ac filiis tuis. | 19. Alle eerstelingen des heiligdoms, welke de kinderen van Israël den Heer opdragen, heb Ik aan u en aan uwe zonen en dochters gegeven krachtens een eeuwig recht. Het is een altoosdurend zoutverbond vóór den Heer, u en uwen kinderenGa naar voetnoot19). |
20. Dixitque Dominus ad Aaron: In terra eorum nihil possidebitis, nec habebitis partem inter eos: ego pars et hereditas tua in medio filiorum Israel. | 20. En de Heer zeide tot Aäron: In hun land zult gij niets bezitten en geen deel zult gij onder hen hebben; Ik ben uw deel en uw erfgoed in het midden der kinderen van IsraëlGa naar voetnoot20). |
21. Filiis autem Levi dedi omnes decimas Israelis in possessionem pro ministerio quo serviunt mihi in tabernaculo foederis: Lev. XXVII 30. | 21. Aan de zonen nu van Levi heb Ik alle tienden van Israël tot bezitting gegeven voor het dienstwerk, waarmede zij Mij in den tabernakel des verbonds dienenGa naar voetnoot21), |
22. Ut non accedant ultra filii Israel ad tabernaculum, nec committant peccatum mortiferum, | 22. opdat de kinderen van Israël voortaan niet meer tot den tabernakel naderen en zonde bedrijven, welke den dood teweegbrengtGa naar voetnoot22); |
23. Solis filiis Levi mihi in tabernaculo servientibus, et portantibus peccata populi: legitimum sempiternum erit in generationibus vestris. Nihil aliud possidebunt, Deut. XVIII 1. | 23. alleen de zonen van Levi zullen Mij in den tabernakel dienen en de zonden des volks dragenGa naar voetnoot23). Een altoosdurende wet zal het zijn in uwe geslachten. Zij zullen niets anders bezitten, |
[pagina 595]
24. Decimarum oblatione contenti, quas in usus eorum et necessaria separavi. | 24. tevreden zijnde met de gave der tienden, welke Ik tot hun gebruik en voor hunne benoodigdheden heb afgezonderd. |
25. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 25. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
26. Praecipe Levitis, atque denuntia: Cum acceperitis a filiis Israel decimas, quas dedi vobis, primitias earum offerte Domino, id est, decimam partem decimae, | 26. Beveel aan de levieten en kondig hun aan: Wanneer gij van de kinderen van Israël de tienden ontvangt, welke Ik u gegeven heb, draagt dan de eerstelingenGa naar voetnoot24) er van den Heer op, te weten het tiende deel der tienden, |
27. Ut reputetur vobis in oblationem primitivorum, tam de areis quam de torcularibus: | 27. opdat het u worde toegerekend als offergave der eerstelingenGa naar voetnoot25), zoowel van de dorschvloeren als van de wijnpersen; |
28. Et universis quorum accipitis primitias, offerte Domino, et date Aaron sacerdoti. | 28. en draagt uit alles, waarvan gij de eerstelingenGa naar voetnoot26) ontvangt, aan den Heer op, en geeft het aan Aäron, den priester. |
29. Omnia quae offeretis ex decimis, et in donaria Domini separabitis, optima et electa erunt. | 29. Alles, wat gij van de tienden zult opdragen en tot gaven voor den Heer zult afzonderen, moet allerbest en uitgelezen zijn. |
30. Dicesque ad eos: Si praeclara et meliora quaeque obtuleritis ex decimis, reputabitur vobis quasi de area et torculari dederitis primitias: | 30. En zeg tot hen: Indien gij het voortreffelijke en beste van de tienden opdraagt, zal het u worden toegerekend alsof gij van dorschvloer en wijnpers de eerstelingen gegeven hadtGa naar voetnoot27); |
31. Et comedetis eas in omnibus locis vestris, tam vos quam familiae vestrae: quia pretium est pro ministerio, quo servitis in tabernaculo testimonii. | 31. en gij zult die eten in al uwe woonplaatsen, zoowel gij als uwe huisgezinnen; want het is een loon voor het dienstwerk, dat gij in den tabernakel der getuigenis verricht. |
32. Et non peccabitis super hoc, egregia vobis et pinguia reservantes ne polluatis oblationes filiorum Israel, et moriamini. | 32. En gij zult u niet daaraan bezondigen, doordat gij het kostelijke en vette voor u bewaart, opdat gij niet de offergaven der kinderen van Israël verontreinigt, en sterftGa naar voetnoot28). |
- voetnoot1)
- De ongerechtigheid ten opzichte van het heiligdom, d.i. de tekortkomingen en de gebreken des volks bij het brengen der offeranden, alsmede de in de uitoefening des priesterschaps bedreven zonden zullen door de Aäronietische priesters krachtens den verzoening werkenden offerdienst gedragen, weggedragen en uitgedelgd (Exod. XXVIII noot 26) worden, zoodat niemand bij het naderen tot den tabernakel (XVII 12, 13) behoeft te vreezen. Volgens anderen echter wordt hier in geheel anderen zin op de verantwoordelijkheid der priesters en levieten gedoeld. Zij moeten zorgen, dat het heilige heilig behandeld wordt, zoodat er geen reden zal zijn om voor Gods gramschap te vreezen. Aäron met zijne zonen, de priesters, en, gelijk het Hebr. heeft, zijn ‘vaderlijk huis’, te weten de zonen van Levi in het algemeen, zullen de straf voor de ongerechtigheid van het heiligdom dragen, wanneer nl. door hunne schuld tegen het heiligdom misdreven wordt en vooral wanneer een vreemde zich aan het heilige zou vergrijpen, en in het bijzonder zal op de priesters alle zonde des priesterschaps gewroken worden, wanneer zij, plichtvergeten, dat priesterschap onteeren of door vreemde indringers laten onteeren. Vgl. v. 2-7.
- voetnoot2)
- Het met schepter vertaalde Hebreeuwsche woord beteekentook ‘stam’ en ‘nakomelingschap’. Met Aäron's geslacht moest tevens geheel de nakomelingschap van zijn stamvader Levi in het heilig dienstwerk en in de daaruit volgende verantwoordelijkheid deel hebben. De levieten zouden de priesters in hun priesterlijk ambt, de priesters onmiddellijk den Heer dienen.
- voetnoot3)
- Om te offeren.
- voetnoot4)
- Een niet-leviet. Vgl. III 10; XVI 40.
- voetnoot5)
- Dit laatste bepaalt de verhouding der levieten tot de priesters. Zij zijn godgewijde dienaren (VIII 18, 19), die met en onder de priesters bij het heilig dienstwerk den Heer dienen.
- voetnoot6)
- Hiermede is het terrein der priesters aangewezen, dat zich uitstrekte van het altaar, te weten het brandofferaltaar in het voorhof, tot het Heilige en tot binnen het voorhangsel of het Heilige der heiligen (Exod. XXVI noot 21), waar de hoogepriester eenmaal in het jaar binnentrad.
- voetnoot7)
- De beschikking over mijne offeranden en alle heilige giften in het algemeen. Vgl. V noot 5.
- voetnoot8)
- Vgl. Lev. VII noot 22.
- voetnoot9)
- Duidelijker zegt het Hebr., dat van hetgeen allerheiligst is en niet in het vuur verbrand wordt, alle offergave hun zal toebehooren, te weten alles wat van het spijsoffer en zond- en schuldoffer niet op het altaar kwam. Vgl. Lev. II noot 4.
- voetnoot10)
- In het heiligdom, d.i. in het voorhof des heiligdoms. Vgl. Lev. VI 16, 26. Alleen de manspersonen, vgl. Lev. VI 18, 29 en VII 6.
- voetnoot11)
- Het Hebr. zegt, dat aan Aäron met zijne zonen en dochters zal toebehooren het hefoffer der kinderen van Israël van al hunne beweegoffers. Bedoeld zijn het borststuk en de rechterachterbout der vredeoffers. Vgl. Exod. XXIX noot 21; Lev. VII 34; X 14.
- voetnoot12)
- Anders dan in het vorige vers heeft eerstelingen hier zijn eigenlijke beteekenis. Hebr.: ‘het eerste er van, dat zij aan Jehova geven,’ enz.
- voetnoot13)
- Dit voorschrift is van het voorgaande de herhaling en uitbreiding. De eerstelingen van alle voortbrengselen des lands, ook van de boomvruchten, zouden strekken tot onderhoud der priesters met hunne gezinnen.
- voetnoot14)
- Hebr.: ‘Alle cherem in Israël’. Vgl. Lev. XXVII noot 12.
- voetnoot15)
- Vgl. Exod. XIII 12, 13.
- voetnoot16)
- Bedoeld is de loskooping van het eerstgeborene onder de menschen. Vgl. III 47, waar een zelfde losprijs gesteld is voor eerstgeboren zonen. Het eerstgeborene der onreine dieren werd waarschijnlijk den achtsten dag gelost. Vgl. Exod. XXII 30; Lev. XXII 27. Zie verder Exod. XXX noot 9.
- voetnoot17)
- Hebr.: ‘tegen het altaar’. Vgl. Lev. I noot 9.
- voetnoot18)
- Het zou ten onderhoud der priesters met hunne gezinnen strekken. Lev. X 14.
- voetnoot19)
- Voor eerstelingen heeft het Hebr. ‘hefoffers’ in de algemeene beteekens van offeranden of gaven. Zie voor zoutverbond Lev. II noot 9.
- voetnoot20)
- Wel kreeg later Aäron's nakomelingschap en in wijderen zin het geslacht van Levi steden ter bewoning en landerijen voor het onderhoud van het vee, maar een afzonderlijk stamgebied viel den kinderen van Levi niet ten deel. Vgl. XXVI 62; XXXV 2; Deut. XII 12; XIV 27; Jos. XIV 3; XXI 1-40. In verhouding tot de andere stammen ontving Aäron's stam alzoo in zekeren zin niets. Doordien echter het aan God geofferde voor een groot deel den levieten en priesters (zie het volgende vers en v. 8-19 met v. 25-32) werd toegewezen, had Aäron met zijn geslacht en stam God zelf tot overvloedig deel en heerlijk erfgoed.
- voetnoot21)
- Vgl. voor alle tienden Lev. XXVII 30 en 32. - In den tabernakel kwamen de levieten niet. Van het dienstwerk des tabernakels is sprake, gelijk het Hebr. zegt. Vgl. verder IV noot 1.
- voetnoot22)
- Immers op het onrechtmatig naderen tot het dienstwerk des tabernanakels stond de doodstraf (Num III 10), gelijk ook bij het oproer der partij van Core (XVI 33 en 35) gebleken was.
- voetnoot23)
- Vgl. voor in den tabernakel noot 21. - Vgl. voor de zonden des volks dragen noot 1.
- voetnoot24)
- Hebr.: ‘een hefoffer’.
- voetnoot25)
- Hebr.: ‘En u zal (dit) uw hefoffer gerekend worden als koren van den dorschvloer en als volheid van de wijnpers’. Het tiende aan de priesters (zie v. 28) zou hun door God worden toegerekend op een zelfde wijze als Hem de tienden der overige Israëlieten welgevallig waren, welke zij uit den opbrengst van hun akker- en wijnbouw aan Jehova offerden.
- voetnoot26)
- Hebr.: ‘de tienden’
- voetnoot27)
- In den grondtekst wordt bedoeld, dat na aftrek van het beschreven tiende aan de priesters, het overige der tienden den levieten zal toebehooren als inkomst van dorschvloer en wijnpers, zoodat zij dit (zie het volgende vers) niet slechts in het voorhof (v. 10), maar overal in hunne woningen kunnen eten.
- voetnoot28)
- Door het beste aan de priesters te onthouden, zouden de levieten de geofferde tienden ontheiligen en des doods schuldig worden. - Het Hebr. kan ook, wat het eerste halfvers betreft, in dien zin verstaan worden, dat de levieten gerust en zonder zonde de tienden mochten genieten, indien zij slechts het beste er van als tiende der tienden aan de priesters afstonden.