De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XV.
|
1.. Locutus est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. De Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Loquere ad filios Israel, et dices ad eos: Cum ingressi fueritis terram habitationis vestrae, quam ego dabo vobis, | 2. Spreek tot de kinderen van Israel en zeg tot hen: Wanneer gij in het land uwer inwoning komt, dat Ik u zal gevenGa naar voetnoot1), |
[pagina 579]
3. Et feceritis oblationem Domino in holocaustum, aut victimam, vota solventes, vel sponte offerentes munera, aut in solemnitatibus vestris adolentes odorem suavitatis Domino, de bobus sive de ovibus: | 3. en gij eene offerande den Heer brengt als brandoffer of als slachtoffer, ter volbrenging van geloften of ter vrijwillige aanbieding van gaven of op uwe hoogfeesten ter ontsteking van welriekenden geur voor den Heer, uit de runderen of uit de schapenGa naar voetnoot2), |
4. Offeret quicumque immolaverit victimam, sacrificium similae, decimam partem ephi, conspersae oleo, quod mensuram habebit quartam partem hin: | 4. dan zal ieder, die een slachtoffer brengt, een spijsoffer opdragen van tarwebloem, het tiende deel van een ephi, beslagen met olie, zooveel als het vierde deel van een hin-maat bedraagtGa naar voetnoot3); |
5. Et vinum ad liba fundenda ejusdem mensurae dabit in holocaustum sive in victimam. Per agnos singulos | 5. ook zal hij wijn ten drankoffer in dezelfde maat opdragen voor het brandoffer of voor het slachtoffer. Voor elk lamGa naar voetnoot4) |
6. Et arietes erit sacrificium similae duarum decimarum, quae conspersa sit oleo tertiae partis hin: | 6. en elken ram zal het spijsoffer twee tienden tarwebloem bedragen, welke met het derde deel van een hin-maat olie beslagen is; |
7. Et vinum ad libamentum tertiae partis ejusdem mensurae offeret in odorem suavitatis Domino. | 7. en hij zal wijn ten drankoffer, een derde deel van dezelfde maat, opdragen ten welriekenden geur voor den Heer. |
8. Quando vero de bobus feceris holocaustum aut hostiam, ut impleas votum vel pacificas victimas, | 8. Maar wanneer gij uit de runderen een brandoffer of slachtoffer brengt ter vervulling eener gelofte of als vredeofferGa naar voetnoot5), |
9. Dabis per singulos boves similae tres decimas conspersae oleo, quod nabeat medium mensurae hin: | 9. zult gij bij elk rund drie tienden tarwebloem geven, beslagen met olie, welke de helft van eene hin-maat bedraagt, |
10. Et vinum ad liba fundenda ejusdem mensurae in oblationem suavissimi odoris Domino. | 10. en wijn ten drankoffer in dezelfde maat tot eene offerande van allerwelriekendsten geur voor den Heer. |
11. Sic facies | 11. Zoo zult gij doen |
12. Per singulos boves et arietes et agnos et hoedos. | 12. bij elk rund en elken ram en elk lam en geitebokje. |
[pagina 580]
13. Tam indigenae quam peregrini | 13. Zoowel de inboorlingen als de vreemdelingen |
14. Eodem ritu offerent sacrificia. | 14. zullen volgens hetzelfde plechtgebruik hunne offers opdragen. |
15. Unum praeceptum erit atque judicium tam vobis quam advenis terrae. | 15. Eenerlei gebod en recht zal er zijn zoowel voor u als voor de aankomelingen des landsGa naar voetnoot6). |
16. Locutus est Dominus ad Moysen, dicens: | 16. De Heer sprak tot Moses, zeggende: |
17. Loquere filiis Israel, et dices ad eos: | 17. Spreek tot de kinderen van Israël en zeg tot hen: |
18. Cum veneritis in terram, quam dabo vobis, | 18. Wanneer gij in het land komt, dat Ik u zal geven, |
19. Et comederitis de panibus regionis illius, separabitis primitias Domino Exod. XXIII 19. | 19. en gij van het brood van dat gewest eet, zult gij de eerstelingen voor den Heer afzonderen |
20. De cibis vestris. Sicut de areis primitias separatis, | 20. van uwe spijzenGa naar voetnoot7). Zooals gij van de dorschvloeren de eerstelingen afzondert, |
21. Ita et de pulmentis dabitis primitiva Domino. | 21. zoo ook zult gij van de spijsgerechtenGa naar voetnoot8) de eerstelingen den Heer geven. |
22. Quod si per ignorantiam praeterieritis quidquam horum, quae locutus est Dominus ad Moysen, Lev. IV 2. | 22. Bijaldien gij nu door onwetendheidGa naar voetnoot9) iets overtreedt van hetgeen de Heer tot Moses gesproken |
23. Et mandavit per eum ad vos, a die qua coepit jubere et ultra, | 23. en Hij door hem aan u bevolen heeft van den dag dat Hij aanving geboden te geven en daarna, |
24. Oblitaque fuerit facere multitudo: offeret vitulum de armento, holocaustum in odorem suavissimum Domino, et sacrificium ejus ac liba, ut ceremoniae postulant, hircumque pro peccato: | 24. en als de menigte vergeet dat te doen, dan zal zij eenen var uit de runderkudde als brandoffer opdragen ten allerwelriekendsten geur voor den Heer en zijn spijsoffer en drankoffer, gelijk de heilige gebruiken vereischen, en eenen bok als zondofferGa naar voetnoot10); |
25. Et rogabit sacerdos pro omni | 25. en de priester zal voor de |
[pagina 581]
multitudine filiorum Israel: et dimittetur eis, quoniam non sponte peccaverunt, nihilominus offerentes incensum Domino pro se et pro peccato atque errore suo: | gansche menigte der kinderen van Israël bidden; en het zal hun vergeven worden, omdat zij niet vrijwillig zondigden, terwijl zij nochtansGa naar voetnoot11) den Heer een vuuroffer opdroegen voor zich en voor hunne zonde en dwaling; |
26. Et dimittetur universae plebi filiorum Israel, et advenis, qui peregrinantur inter eos: quoniam culpa est omnis populi per ignorantiam. | 26. en het zal aan het gansche volk der kinderen van Israël vergeven worden en aan de aankomelingen, die in vreemdelingschap onder hen verwijlen, want het is de schuld van geheel het volk door onwetendheid. |
27. Quod si anima una nesciens peccaverit, offeret capram anniculam pro peccato suo: | 27. Bijaldien echter eene enkele ziel in onwetendheid zondigt, zal zij een éénjarige geit voor hare zonde offeren; |
28. Et deprecabitur pro ea sacerdos, quod inscia peccaverit coram Domino: impetrabitque ei veniam, et dimittetur illi. | 28. en de priester zal voor haar bidden, omdat zij in onwetendheid voor den Heer zondigde; en hij zal kwijtschelding voor haar verwerven, en het zal haar vergeven worden. |
29. Tam indigenis quam advenis una lex erit omnium, qui peccaverint ignorantes. | 29. Zoowel wat de inboorlingen als wat de aankomelingen betreft, zal eenzelfde wet gelden voor allen, die in onwetendheid zondigen. |
30. Anima vero, quae per superbiam aliquid commiserit, sive civis sit ille, sive peregrinus, (quoniam adversus Dominum rebellis fuit) peribit de populo suo: | 30. Maar de ziel, welke in hoovaardijGa naar voetnoot12) iets misdoet, hetzij het een burger is of een vreemdeling (wijl hij tegen den Heer wederspannig geweest is), zal vergaan uit haar volk; |
31. Verbum enim Domini contempsit, et praeceptum illius fecit irritum: idcirco delebitur, et portabit iniquitatem suam. | 31. want het woord des Heeren heeft zij veracht en zijn gebod te niet gedaan; daarom zal zij uitgeroeid worden en hare ongerechtigheid dragen. |
32. Factum est autem, cum essent filii Israel in solitudine, et invenissent hominem colligentem ligna in die sabbati, | 32. Het gebeurde nu, toen de kinderen van Israël in de woestijn waren en eenen mensch vonden, die hout sprokkelde op den sabbatdag, |
33. Obtulerunt eum Moysi et Aaron et universae multitudini. | 33. dat zij hem brachten voor Moses en Aäron en voor de gansche menigte. |
34. Qui recluserunt eum in carce- | 34. En zij sloten hem in den ker- |
[pagina 582]
rem, nescientes quid super eo facere deberent. | ker, niet wetend wat zij met hem moesten doenGa naar voetnoot13). |
35. Dixitque Dominus ad Moysen: Morte moriatur homo iste, obruat eum lapidibus omnis turba extra castra. | 35. En de Heer zeide tot Moses: Die mensch moet den dood sterven, de gansche menigte moet hem buiten de legerplaats steenigen. |
36. Cumque eduxissent eum foras, obruerunt lapidibus, et mortuus est sicut praeceperat Dominus. | 36. En toen zij hem buiten gebracht hadden, steenigden zij hem, en hij stierf, gelijk de Heer geboden had. |
37. Dixit quoque Dominus ad Moysen: | 37. Ook zeide de Heer tot Moses: |
38. Loquere filiis Israel, et dices ad eos ut faciant sibi fimbrias per angulos palliorum. ponentes in eis vittas hyacinthinas: Deut. XXII 12; Matth. XXIII 5. | 38. Spreek tot de kinderen van Israël en zeg tot hen, dat zij zich aan de hoeken hunner mantels franjes maken en daaraan donkerblauwe banden zettenGa naar voetnoot14); |
39. Quas cum viderint, recordentur omnium mandatorum Domini, nec sequantur cogitationes suas et oculos per res varias fornicantes, | 39. en dat zij, wanneer zij die zien, alle geboden des Heeren gedenken en niet hunne gedachten en oogen volgen en door verschillende zaken hoereerenGa naar voetnoot15), |
40. Sed magis memores praeceptorum Domini faciant ea, sintque sancti Deo suo. | 40. maar liever de geboden des Heeren gedachtig zijn en die doen en heilig zijn voor hunnen God. |
41. Ego Dominus Deus vester, qui eduxi vos de terra AEgypti, ut essem Deus vester. | 41. Ik ben de Heer, uw God, die u uit het land Egypte heb uitgevoerd om uw God te zijn. |
- voetnoot1)
- De afkondiging dezer wetten diende ter aanvulling van de vroegere wetgeving betreffende de offeranden. Zij bewees te gelijk den voortduur des Verbonds ook in den langen straftijd en verlevendigde de hoop van het nieuwe geslacht op het erfdeel in Chanaän.
- voetnoot2)
- Als slachtoffer, d.i. als vredeoffer, gelijk de nadere aanduiding van gelofteoffer en vrijwillig offer (Lev. XXII 21) bewijst. De hier volgende bepaling aangaande het spijs- en drankoffer bij de bloedige offerande betrof niet de zoenoffers. - Vgl. voor welriekenden geur Gen. VIII noot 14. - Uit de schapen, Hebr. ‘uit het klein vee’, d.i. uit de schapen en de geiten.
- voetnoot3)
- Zie voor de epha en de hin-maat Exod. XXIX noot 35.
- voetnoot4)
- Naar het Hebr. behoort voor elk lam bij het voorgaande en is de zin, dat bij elk lam één tiende epha tarwebloem met één vierde hinmaat olie en even zooveel wijn geofferd moet worden, terwijl bij elken ram en bij elk rund (zie v. 6-10) overeenkomstig de hoogere waarde dezer offerd eren ook het spijs- en drankoffer grooter moet zijn.
- voetnoot5)
- Het vredeoffer kon ter vervulling eener gelofte gebracht worden (Lev. VII 16) of eenvoudig vredeoffer, d.i. dankoffer (Lev. VII 12), zijn.
- voetnoot6)
- Volgens zeer velen mochten alleen die vreemdelingen offeranden brengen, die zich lieten besnijden en de wetten van Israël aannamen (de proselieten der gerechtigheid of des verbonds) en wellicht ook die onbesneden vreemdelingen, die het geloof in den éénen God beleden en zich verplichtten om de zeven zoogenaamde geboden van Noë te onderhouden (de proselieten der poort). Zie echter III Reg. VIII 41, 42; IV Reg. V 17; I Esdr. VI 9; II Mach. III 2, 3, waar evenmin als hier van eenige beperking voor de vreemdelingen sprake is.
- voetnoot7)
- Van uw brood.
- voetnoot8)
- Van het gebakken brood, gelijk het Hebr. ‘van uw deeg’ duidelijker aanwijst. Deze wet verplichtte elken huisvader, terwijl de gelijksoortige wet van Lev. XXIII 16, 17 Israël als volk betrof.
- voetnoot9)
- Hier is sprake van die zonde van onwetendheid, welke geschiedt door niet te doen hetgeen de Wet gebiedt. Vgl. Lev. IV noot 1.
- voetnoot10)
- Er is hier verschil in de offeranden met Lev. IV 14, gelijk er ook verschil is in de zonde.
- voetnoot11)
- Niet vrijwillig, d.i. niet met boos opzet. Het was eene zonde van onwetendheid. Terwijl zij nochtans enz. Hebr.: ‘En zij, zij hebben hun offer als een vuuroffer voor Jehova en hun zondoffer voor Jehova gebracht wegens hunne dwaling’.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘met opgeheven hand’, d.i. opzettelijk, met verachting van Gods gebod. Een voorbeeld daarvan geeft het volgende verhaal v. 32-36.
- voetnoot13)
- Vgl. Lev. XXIV 12. De op doodstraf verplichtende sabbatswet was afgekondigd (Exod. XXXI 14; XXXV 2). Zij wisten echter niet of hier die wet en hoe zij toegepast moest worden.
- voetnoot14)
- Door middel der banden, Hebr. ‘snoeren’, moesten de franjes, Hebr. ‘kwasten’, aan de vier hoeken der mantels (Deut. XXII 12) worden vastgehecht.
- voetnoot15)
- Hoereeren, d.i. ontrouw worden aan God. Die versiering, welke hen van de heidenen moest onderscheiden, zou hen dus telkens herinneren aan de onderhouding van Gods geboden.