De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XI.
|
1. Interea ortum est murmur populi, quasi dolentium pro labore, contra Dominum. Quod cum audisset Dominus, iratus est. Et accensus in eos ignis Domini devoravit extremam castrorum partem. Ps. LXXVII 19; I Cor. X 10; Ps. LXXVII 21. | 1. Intusschen ontstond er een gemor onder het volk, als van klagenden over ongemak, tegen den Heer. En toen de Heer dat hoorde, werd Hij vertoornd. En het vuur des Heeren ontbrandde tegen hen en verslond het uiterste gedeelte der legerplaats. |
2. Cumque clamasset populus ad Moysen, oravit Moyses ad Dominum, et absorptus est ignis. | 2. En toen het volk tot Moses riep, bad Moses tot den Heer en het vuur werd uitgedoofd. |
3. Vocavitque nomen loci illius, Incensio: eo quod incensus fuisset contra eos ignis Domini. | 3. En hij noemde den naam dier plaats Brand, omdat het vuur des Heeren ontbrand was tegen henGa naar voetnoot1). |
[pagina 563]
4. Vulgus quippe promiscuum, quod ascenderat cum eis, flagravit desiderio, sedens et flens, junctis sibi pariter filiis Israel, et ait: Quis dabit nobis ad vescendum carnes? I Cor. X 3. | 4. Voorts ontgloeide de menigte van allerlei volkGa naar voetnoot2), welke met hen was opgetrokken, in lust, en nederzittend en weenend te zamen met de kinderen van Israël, zeide zij: Wie zal ons vleeschGa naar voetnoot3) te eten geven? |
5. Recordamur piscium quos comedebamus in AEgypto gratis: in mentem nobis veniunt cucumeres, et pepones, porrique et cepe, et allia. | 5. Wij denken aan de visschen, die wij in Egypte om niet aten; ons komen in de gedachte de komkommers en de meloenen en de preien en de uiën en het knoflookGa naar voetnoot4). |
6. Anima nostra arida est, nihil aliud respiciunt oculi nostri nisi Man. | 6. Onze ziel is uitgedroogd; niets anders zien onze oogen dan Man. |
7. Erat autem Man quasi semen coriandri, coloris bdellii. Exod. XVI 14; Ps. LXXVII 24; Sap. XVI 20; Joann. VI 31. | 7. Het Man nu was als korianderzaad, van kleur als bedelliumGa naar voetnoot5). |
8. Circuibatque populus, et colligens illud, frangebat mola, sive terebat in mortario, coquens in olla, et faciens ex eo tortulas saporis quasi panis oleati. | 8. En het volk ging het in het rond verzamelen en maalde het in den molen of stampte het fijn in den vijzel en kookte het in den pot en maakte er koeken van, welke als met olie toebereid brood smaakten. |
9. Cumque descenderet nocte super castra ros, descendebat pariter et Man. | 9. En wanneer des nachts de dauw op de legerplaats nederdaalde, daalde te gelijk ook het Man neder. |
10. Audivit ergo Moyses flentem populum per familias, singulos per ostia tentorii sui. Iratusque est furor Domini valde: sed et Moysi intoleranda res visa est. | 10. Moses dan hoorde het volk, geslacht aan geslacht, weenen, een ieder aan den ingang zijner tent. En de gramschap des Heeren werd zeer ontstoken; en ook aan Moses scheen het ondraaglijk. |
11. Et ait ad Dominum: Cur afflixisti servum tuum? quare non invenio gratiam coram te? et cur imposuisti pondus universi populi hujus super me? | 11. En hij sprak tot den Heer: Waarom hebt Gij uwen dienaar bedroefd? Waarom vind ik geen genade voor uw aangezicht? En waarom hebt Gij den last van geheel dit volk op mij gelegd? |
[pagina 564]
12. Numquid ego concepi omnem hanc multitudinem, vel genui eam, ut dicas mihi: Porta eos in sinu tuo sicut portare solet nutrix infantulum, et defer in terram, pro qua jurasti patribus eorum? | 12. Ben ik dan zwanger geweest van geheel die menigte of heb ik ze gebaard, dat Gij tot mij zegt: draag hen in uwen schoot, gelijk de voedster het kindeke pleegt te dragen, en leid hen naar het land, dat Gij aan hunne vaderen onder eede beloofd hebt? |
13. Unde mihi carnes ut dem tantae multitudini? flent contra me, dicentes: Da nobis carnes ut comedamus. | 13. Van waar heb ik vleesch om het aan zoo groot een menigte te geven? Zij weenen tegen mij, zeggende: Geef ons vleesch te eten. |
14. Non possum solus sustinere omnem hunc populum, quia gravis est mihi. | 14. Ik kan niet alleen geheel dit volk dragen, want zwaar is het mij. |
15. Sin aliter tibi videtur, obsecro ut interficias me, et inveniam gratiam in oculis tuis, ne tantis afficiar malis. | 15. Indien het U echter anders goeddunkt, dan smeek ik U mij te dooden en vinde ik genade in uwe oogen om niet met zoo groote rampen getroffen te wordenGa naar voetnoot6). |
16. Et dixit Dominus ad Moysen: Congrega mihi septuaginta viros de senibus Israel, quos tu nosti quod senes populi sint ac magistri: et duces eos ad ostium tabernaculi foederis, faciesque ibi stare tecum, | 16. En de Heer zeide tot Moses: Verzamel Mij zeventig mannen uit de oudsten van Israël, van wie gij weet dat zij oudsten des volks en zijne meesters zijnGa naar voetnoot7); en gij zult hen naar den ingang van den tabernakel des verbonds brengen en hen daar bij u doen staan, |
17. Ut descendam et loquar tibi: et auferam de spiritu tuo, tradamque eis, ut sustentent tecum onus populi, et non tu solus graveris. | 17. opdat Ik nederdale en met u spreke; en Ik zal van uwen geest wegnemen en aan hen gevenGa naar voetnoot8), opdat zij met u den last des volks dragen en niet gij alleen wordet bezwaard. |
18. Populo quoque dices: Sanctificamini: cras comedetis carnes: | 18. Ook zult gij aan het volk zeggen: Heiligt uGa naar voetnoot9); morgen zult gij |
[pagina 565]
ego enim audivi vos dicere: Quis dabit nobis escas carnium? bene nobis erat in AEgypto. Ut det vobis Dominus carnes, et comedatis: | vleesch eten, want Ik heb u hooren zeggen: Wie zal ons vleeschspijzen geven? Het was ons goed in Egypte. Zoo dan zal de Heer u vleesch te eten geven |
19. Non uno die, nec duobus, vel quinque aut decem, nec viginti quidem, | 19. niet eenen dag, noch twee of vijf of tien, noch zelfs twintig dagen, |
20. Sed usque ad mensem dierum, donec exeat per nares vestras, et vertatur in nauseam, eo quod repuleritis Dominum, qui in medio vestri est, et fleveritis coram eo, dicentes: Quare egressi sumus ex AEgypto? | 20. maar een gansche maand lang, totdat het u de neusgaten uitkomt en u tot walging wordtGa naar voetnoot10), omdat gij den Heer versmaad hebt, die in uw midden is, en gij geweend hebt voor zijn aangezicht, zeggende: Waarom zijn wij uit Egypte getrokken? |
21. Et ait Moyses: Sexcenta millia peditum hujus populi sunt: et tu dicis: Dabo eis esum carnium mense integro? | 21. En Moses zeide: Zeshonderd duizend mannen te voet bedraagt dit volk, en Gij zegt: Ik zal hun vleeschspijzen geven een gansche maand? |
22. Numquid ovium et boum multitudo caedetur, ut possit sufficere ad cibum? vel omnes pisces maris in unum congregabuntur, ut eos satient? | 22. Zal er dan van schapen en runderen zooveel geslacht worden, dat het ten voedsel toereikend kan zijn? Of zullen alle visschen der zee bijeen verzameld worden om hen te verzadigenGa naar voetnoot11)? |
23. Cui respondit Dominus: Numquid manus Domini invalida est? Jam nunc videbis utrum meus sermo opere compleatur. Is. LIX 1. | 23. En de Heer antwoordde hem: Is de hand des Heeren machteloos? Nu zult gij zien of mijn woord metterdaad volbracht wordt. |
24. Venit igitur Moyses, et narravit populo verba Domini, congregans septuaginta viros de senibus Israel, quos stare fecit circa tabernaculum. | 24. Moses kwam dan en verhaalde aan het volk de woorden des Heeren en verzamelde zeventig mannen uit de oudsten van Israël, die hij rondom den tabernakel deed staan. |
25. Descenditque Dominus per nubem, et locutus est ad eum, auferens de Spiritu qui erat in Moyse, et dans septuaginta viris. Cumque requievisset in eis Spiritus, prophetaverunt, nec ultra cessaverunt. | 25. En de Heer daalde neder in de wolk en sprak tot hem en nam van den geest, die in Moses was, en gaf er van aan de zeventig oudsten. En toen de geest op hen rustte, profeteerdenGa naar voetnoot12) zij en hielden zij niet meer opGa naar voetnoot13). |
[pagina 566]
26. Remanserant autem in castris duo viri, quorum unus vocabatur Eldad, et alter Medad, super quos requievit Spiritus: nam et ipsi descripti fuerant, et non exierant ad tabernaculum. | 26. In de legerplaats nu waren twee mannen achtergebleven, van wie de een Eldad heette en de ander Medad, en op hen rustte de geest; want ook zij waren opgeschreven en waren niet naar den tabernakel gegaan. |
27. Cumque prophetarent in castris, cucurrit puer, et nuntiavit Moysi, dicens: Eldad et Medad prophetant in castris. | 27. En toen zij in de legerplaats profeteerden, liep een knaap heen en boodschapte het aan Moses, zeggende: Eldad en Medad profeteeren in de legerplaats. |
28. Statim Josue filius Nun, minister Moysi, et electus e pluribus, ait: Domine mi Moyses prohibe eos. | 28. Aanstonds sprak Josue, de zoon van Nun, de dienaar van Moses en een uitgelezene uit velen: Mijn heer Moses, wederhoud henGa naar voetnoot14). |
29. At ille: Quid, inquit, aemularis pro me? quis tribuat ut omnis populus prophetet, et det eis Dominus Spiritum suum? | 29. Maar deze zeide: Wat ijvert gij voor mij? Wie verleene, dat geheel het volk profeteertGa naar voetnoot15) en de Heer hun zijnen geest geeft? |
30. Reversusque est Moses, et majores natu Israel in castra. | 30. En Moses keerde met de oudsten van Israël in de legerplaats terug. |
31. Ventus autem egrediens a Domino arreptas trans mare coturnices detulit, et demisit in castra itinere quantum uno die confici potest, ex omni parte castrorum per circuitum, volabantque in aere duobus cubitis altitudine super terram. Ps. LXXVII 26, 27; Exod. XVI 13. | 31. Een wind nu toog uit van den Heer en greep kwakkelen aan en voerde ze over de zee en liet ze op de legerplaats vallen, eene dagreize ver rondom de legerplaats aan al hare zijden, en ze vlogen in de lucht op eene hoogte van twee el boven den grondGa naar voetnoot16). |
32. Surgens ergo populus toto die illo, et nocte, ac die altero, congregavit coturnicum, qui parum, decem coros: et siccaverunt eas per gyrum castrorum. | 32. Het volk maakte zich dan op dien ganschen dag en nacht en den volgenden dag en verzamelde de kwakkelen - wie weinig had, tien cormaten - en zij droogden ze rondom de legerplaatsGa naar voetnoot17). |
[pagina 567]
33. Adhuc carnes erant, in dentibus eorum, nec defecerat hujuscemodi cibus: et ecce furor Domini concitatus in populum, percussit eum plaga magna nimis. Ps. LXXVII 30. | 33. Nog was het vleesch tusschen hunne tanden en ontbrak dat voedsel nog nietGa naar voetnoot18), en zie, de gramschap des Heeren ontstak tegen het volk en sloeg het met een uitermate zware plaag. |
34. Vocatusque est ille locus, Sepulcra concupiscentiae: ibi enim sepelierunt populum qui desideraverat. Egressi autem de Sepulcris concupiscentiae, venerunt in Haseroth, et manserunt ibi. | 34. En die plaats werd genoemd de Lustgraven, want daar begroeven zij het volk, dat belust was geweest. Van de Lustgraven nu trokken zij weg en kwamen te Haseroth, en zij verbleven daarGa naar voetnoot19). |
- voetnoot1)
- Omdat de lijst der vertoefplaatsen (Num. XXXIII) tusschen de woestijn van Sinaï en Hazeroth slechts een enkele vertoefplaats, de Lustgraven, aanwijst en omdat ook hier tusschen Brand, Hebr. Thab eerah, en de Lustgraven (zie v. 34) van een opbreken des legerkamps geen melding gemaakt wordt, doelen beide namen waarschijnlijk op hetzelfde oord, is Brand de plek van den brand aan het uiterste gedeelte der legerplaats, welke in hare geheele uitgestrektheid Lustgraven genoemd is.
- voetnoot2)
- Vgl. Exod. XII 38.
- voetnoot3)
- Zie ter verklaring dier klacht Exod. XVI noot 3.
- voetnoot4)
- Van die spijzen was er overvloed in Egypte. De Nijl is altijd als uiterst vischrijk geroemd geworden, en wanneer die rivier, na met een vruchtbaar slib het land overstroomd te hebben, weer binnen hare bedding is getreden, groeien allerlei granen en de genoemde groenten allerweelderigst.
- voetnoot5)
- Vgl. voor de tusschenrede v. 7-9 Exod. XVI 14, 15, 31. - Bedellium is een doorschijnend en welriekend hars.
- voetnoot6)
- Geen kleinmoedigheid, maar ootmoedigheid, geen ongeduld, maar heilige ijver is de grondtoon van dit gebed (v. 11-15). De taak om Israël in vrede en vriendschap met God te bewaren gaat feitelijk Moses' krachten te boven en de ellendige toestand, welke den Heer tot gramschap wekt en het volk tot schade strekt, is hem erger dan de dood. Vandaar de dubbele bede om verlichting in zijne taak en om genade voor het volk, dat immers (v. 12) veelmeer Gods volk is dan het zijne. De Heer luistert dan ook naar zijn dienaar, die hier naar recht en plicht het ambt van middelaar uitoefent.
- voetnoot7)
- Mannen, van wie hij wist, dat zij ook metterdaad in handel en wandel boven de menigte stonden. Immers geen aangelegenheden van minder belang (Exod. XVIII 22), maar de zwaarwichtigste zaken zouden hun worden toevertrouwd. Met Moses, vervuld van Gods geest, moesten zij (vgl. het volgende vers) als Gods uitgelezen dienaars den grooten leidsman ter zijde staan in het hooge bestier van het volk.
- voetnoot8)
- Gelijk vele lichten aan één licht ontstoken worden, zonder dat het in kracht vermindert, zoo zou de geest van wijsheid en verstand in Moses op de anderen overgaan en niettemin bij hem blijven in al zijne volheid.
- voetnoot9)
- Het volk moet zich heiligen (vgl. Exod. XIX 10) ten einde op waardige wijze de openbaring van Gods almacht te aanschouwen en zijne wonderbare gave te ontvangen. Zoo ontbreekt de waarschuwing niet, alvorens God, goed en gerechtig tevens, het verlangen des volks vervult.
- voetnoot10)
- Totdat de geur van het vleesch hun ondraaglijk zou worden.
- voetnoot11)
- Hij twijfelt niet aan de vervulling der belofte, maar kan niet begrijpen op wat wijze God zijn woord gestand zal doen.
- voetnoot12)
- Onder den invloed van Gods geest verkondigden zij waarschijnlijk den lof van God op zulk eene wijze, dat de werking van Gods geest voor allen duidelijk was. Vgl. I Reg. X 6; III Reg. XVIII 29; I Paral. XXV 1-3.
- voetnoot13)
- Ook in het vervolg profeteerden zij, te weten wanneer dit ter vervulling hunner roeping dienstig was. Hebr.: ‘en deden het niet meer’. Volgens deze vertaling gebeurde dit wonder slechts eenmaal. Voldoende was daarmede betuigd, dat de geest Gods blijvend op hen rustte.
- voetnoot14)
- Hoewel door Moses aangewezen, hadden die twee de gave des geestes ontvangen zonder verdere bemiddeling van Moses. Hun profeteeren scheen daarom aan Josue eene krenking van het gezag zijns meesters, welke niet geduld mocht worden. Op soortgelijke wijze sprak ook eens de apostel Joannes tot den Heiland. Vgl. Luc. IX 49.
- voetnoot15)
- De zin is: Och, mocht geheel het volk profeteeren enz. - Wie verleene, is een Hebreeuwsche zegswijze, waarmede een wensch wordt ingeleid. Vgl. Judic. IX 29.
- voetnoot16)
- Een zuidoostenwind voerde op Gods bevel de vogelen op het uitgestrekte terrein der legerplaats, waar ze rondom de tenten der afdeelingen gemakkelijk gevangen werden. Ze vlogen in de lucht is een verklarende invoeging der Vulgaat. Anderen verstaan het Hebr. zoo, dat de menigte der neergestorte kwakkelen op menige plek eene hoogte van twee el bereikte. Vgl. hierbij Psal. LXXVII 26-28.
- voetnoot17)
- De cormaat, Hebr. ‘chomer’, de grootste maat voor droge waren, bedroeg tien epha, d.i. volgens sommigen ruim 201, volgens anderen 315 liter. - Het drogen diende om het vleesch te bewaren.
- voetnoot18)
- Waarschijnlijk dus nog geen maand na de komst der kwakkelen. Vgl. v. 20.
- voetnoot19)
- Naar de juiste ligging van de Lustgraven en van Haseroth kan slechts gegist worden. Wat bepaaldelijk het laatste betreft, kunnen gemakkelijk ook nog andere plekken, wellicht bijv. Deut. I 1, met dien algemeenen naam genoemd zijn. Haseroth toch, Hebr. Chatseerooth, beteekent ‘omheiningen’ of ‘afgeperkte plaatsen’.