De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput X.
|
1. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens: | 1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende: |
2. Fac tibi duas tubas argenteas ductiles, quibus convocare possis multitudinem quando movenda sunt castra. | 2. Maak u twee trompetten van gedreven zilver, waarmede gij de menigte kunt samenroepen, wanneer de legerplaats moet worden opgebrokenGa naar voetnoot1). |
3. Cumque increpueris tubis, congregabitur ad te omnis turba ad ostium tabernaculi foederis. | 3. En wanneer gij op de trompetten blaast, zal de gansche menigteGa naar voetnoot2) zich bij u verzamelen aan den ingang van den tabernakel des verbonds. |
4. Si semel clangueris, venient ad te principes, et capita multitudinis Israel. | 4. Als gij éénmaal blaast, zullen tot u komen de vorsten enGa naar voetnoot3) de hoofden der menigte van Israël. |
5. Si autem prolixior atque concisus clangor increpuerit, movebunt castra primi qui sunt ad orientalem plagam. | 5. Maar als het geschal langer aanhoudt en met korte stooten klinktGa naar voetnoot4), zullen degenen, die aan de oostzijde zijn, het eerst het leger opbreken. |
[pagina 559]
6. In secundo autem sonitu et pari ululatu tubae, levabunt tentoria qui habitant ad meridiem: et juxta hunc modum reliqui facient, ululantibus tubis in profectionem. | 6. En als ten tweeden male de trompet klinkt en op een zelfde wijze schettert, zullen degenen, die aan de zuidzijde legeren, de tenten opbreken; en eveneens zullen de overigen doen, wanneer de trompetten schetteren ten vertrek. |
7. Quando autem congregandus est populus, simplex tubarum clangor erit, et non concise ululabunt. | 7. Maar wanneer het volk verzameld moet worden, zal het geschal der trompetten gewoon zijn en zullen zij niet met korte stooten schetteren. |
8. Filii autem Aaron sacerdotes clangent tubis: eritque hoc legitimum sempiternum in generationibus vestris. | 8. En de zonen van Aäron, de priesters, zullen op de trompetten blazen; en dit zal een altijddurende wet zijn in uwe geslachten. |
9. Si exieritis ad bellum de terra vestra contra hostes qui dimicant adversum vos, clangetis ululantibus tubis, et erit recordatio vestri coram Domino Deo vestro, ut eruamini de manibus inimicorum vestrorum. | 9. Als gij ten oorlog trekt uit uw land tegen de vijanden, die u bestrijden, zult gij de trompetten doen schallen en schetteren, en er zal aan u gedacht worden bij den Heer, uwen God, zoodat gij uit de handen uwer vijanden gered zult wordenGa naar voetnoot5). |
10. Si quando habebitis epulum, et dies festos, et calendas, canetis tubis super holocaustis, et pacificis victimis, ut sint vobis in recordationem Dei vestri: ego Dominus Deus vester. | 10. Bijaldien gij een gastmaal en feestdagen en nieuwemaandagen houdtGa naar voetnoot6), zult gij op de trompetten blazen bij uwe brandoffers en vredeoffers, opdat zij ulieden ter gedachtenis strekken bij uwen God. Ik ben de Heer, uw God. |
11. Anno secundo, mense secundo, vigesima die mensis elevata est nubes de tabernaculo foederis: | 11. In het tweede jaar, de tweede maand, den twintigsten dag der maand, werd de wolk opgeheven boven den tabernakel des verbonds; |
12. Profectique sunt filii Israel per turmas suas de deserto Sinai, et recubuit nubes in solitudine Pharan. | 12. en de kinderen van Israël vertrokken volgens hunne afdeelingen uit de woestijn van Sinaï, en de wolk rustte wederom in de woestijn van PharanGa naar voetnoot7). |
[pagina 560]
13. Moveruntque castra primi juxta imperium Domini in manu Moysi. | 13. En het eerst braken op, naar het bevel des Heeren door de bediening van Moses, |
14. Filii Juda per turmas suas: quorum princeps erat Nahasson filius Aminadab. Supra I 7. | 14. de kinderen van Juda volgens hunne afdeelingen; en hun vorst was Nahasson, de zoon van AminadabGa naar voetnoot8). |
15. In tribu filiorum Issachar fuit princeps Nathanael filius Suar. | 15. De vorst in den stam der kinderen van Issachar was Nathanaël, de zoon van Suar. |
16. In tribu Zabulon erat princeps Eliab filius Helon. | 16. De vorst in den stam van Zabulon was Eliab, de zoon van Helon. |
17. Depositumque est tabernaculum, quod portantes egressi sunt filii Gerson et Merari. | 17. En de tabernakel werd afgebroken, en de kinderen van Gerson en Merari, die hem droegen, trokken uitGa naar voetnoot9). |
18. Profectique sunt et filii Ruben, per turmas et ordinem suum: quorum princeps erat Helisur filius Sedeur. | 18. En ook de kinderen van Ruben vertrokken volgens hunne afdeelingen en hunne rangorde; en hun vorst was Helisur, de zoon van Sedeür. |
19. In tribu autem filiorum Simeon, princeps fuit Salamiel filius Surisaddai. | 19. En de vorst in den stam der kinderen van Simeon was Salamiël, de zoon van Surisaddaï. |
20. Porro in tribu Gad erat princeps Eliasaph filius Duel. | 20. Voorts was de vorst in den stam van Gad Eliasaph, de zoon van Duel. |
21. Profectique sunt et Caathitae portantes Sanctuarium. Tamdiu tabernaculum portabatur, donec venirent ad erectionis locum. | 21. En ook de Caäthieten vertrokken, terwijl zij het heiligdom droegen. Zoolang werd de tabernakel gedragen, totdat zij kwamen ter plaatse, waar hij werd opgerichtGa naar voetnoot10). |
22. Moverunt castra et filii Ephraim per turmas suas, in quorum exercitu princeps erat Elisama filius Ammiud. | 22. Ook braken de kinderen van Ephraïm op volgens hunne afdeelingen, en de vorst in hun leger was Elisama, de zoon van Ammiud. |
[pagina 561]
23. In tribu autem filiorum Manasse princeps fuit Gamaliel filius Phadassur. | 23. En de vorst in den stam der kinderen van Manasse was Gamaliël, de zoon van Phadassur. |
24. Et in tribu Benjamin erat dux Abidan filius Gedeonis. | 24. En de vorst in den stam van Benjamin was Abidan, de zoon van Gedeon. |
25. Novissimi castrorum omnium profecti sunt filii Dan per turmas suas, in quorum exercitu princeps fuit Ahiezer filius Ammisaddai. | 25. Het laatst van het gansche heerleger vertrokken de kinderen van Dan volgens hunne afdeelingen; en de vorst in hun leger was Ahiëzer, de zoon van Ammisaddaï. |
26. In tribu autem filiorum Aser erat princeps Phegiel filius Ochran. | 26. En de vorst in den stam der kinderen van Aser was Phegiël, de zoon van Ochran. |
27. Et in tribu filiorum Nephthali princeps fuit Ahira filius Enan. | 27. En de vorst in den stam der kinderen van Nephthali was Ahira, de zoon van Enan. |
28. Haec sunt castra, et profectiones filiorum Israel per turmas suas quando egrediebantur. | 28. Dat waren de legers en de optochten der kinderen van Israël volgens hunne afdeelingen, wanneer zij wegtrokken. |
29. Dixitque Moyses Hobab filio Raguel Madianitae, cognato suo: Proficiscimur ad locum, quem Dominus daturus est nobis: veni nobiscum, ut benefaciamus tibi: quia Dominus bona promisit Israeli. | 29. En Moses zeide tot zijnen aanverwant Hobab, den zoon van Raguel, den MadianietGa naar voetnoot11): Wij vertrekken naar het oord, dat de Heer ons zal geven; kom met ons, opdat wij u weldoen, want de Heer heeft goede dingen beloofd aan Israël. |
30. Cui ille respondit: Non vadam tecum, sed revertar in terram meam, in qua natus sum. | 30. En deze antwoordde hem: Ik zal niet met u gaan, maar naar mijn land terugkeeren, waar ik geboren ben. |
31. Et ille: Noli, inquit, nos relinquere: tu enim nosti in quibus locis per desertum castra ponere debeamus, et eris ductor noster. | 31. En hij zeide: Verlaat ons niet, want gij weet op welke plaatsen wij in de woestijn moeten legeren, en gij zult onze gids zijnGa naar voetnoot12). |
32. Cumque nobiscum veneris, quidquid optimum fuerit ex opibus, quas nobis traditurus est Dominus, dabimus tibi. | 32. En wanneer gij met ons gaat, zullen wij al het beste uit de rijkdommen, welke de Heer ons zal schenken, aan u geven. |
33. Profecti sunt ergo de monte Domini viam trium dierum, arcaque foederis Domini praecedebat eos, per dies tres providens castrorum locum. | 33. Zij trokken dan van den berg des Heeren eenen weg van drie dagen voort, en de ark van het verbond des Heeren ging voor hen uit en wees hun gedurende drie dagen de plaats der legeringGa naar voetnoot13). |
[pagina 562]
34. Nubes quoque Domini super eos erat per diem cum incederent. | 34. Ook was de wolk des Heeren des daags boven hen, wanneer zij voorttrokkenGa naar voetnoot14). |
35. Cumque elevaretur arca, dicebat Moyses: Surge Domine, et dissipentur inimici tui, et fugiant qui oderunt te, a facie tua. Ps. LXVII 2. | 35. En wanneer de ark werd opgeheven, zeide Moses: Rijs op, Heer, en dat uwe vijanden verstrooid worden, en dat uwe haters vluchten voor uw aangezicht. |
36. Cum autem deponeretur, aiebat: Revertere Domine ad multitudinem exercitus Israel. | 36. En wanneer zij werd neergezet, zeide hij: Keer terug, Heer, tot de menigte van Israël's leger. |
- voetnoot1)
- Wellicht was het teeken der wolk niet overal bij de wijd en zijd verspreide scharen zichtbaar. Overigens vorderde vanzelf de orde, dat niet de gansche menigte te gelijk in beweging kwam.
- voetnoot2)
- De vertegenwoordigers der menigte, de hoofden des volks. Vgl. Exod. XII 3.
- voetnoot3)
- Voor éénmaal heeft net Hebr.: ‘met ééne’ (trompet). - En staat verklarenderwijze voor ‘te weten’. Vgl. I 16.
- voetnoot4)
- Een omschrijvende, niet letterlijke vertaling. Volgens anderen: ‘En als gij alarm blaast’.
- voetnoot5)
- Van dit gebruik der trompetten in oorlogstijd spreekt XXXI 6; II Paral. XIII 12, 14; I Mach. IV 40; V 33; XVI 8.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘En ten dage uwer vreugde en (te weten) op uwe feestdagen enz. Vgl. Lev. XXIII en Num. XXVIII 11-15.
- voetnoot7)
- Bijkans een vol jaar derhalve (zie Exod. XIX 1) had het verblijf bij den Sinaï geduurd. - De wolk rustte, d.i. zij bleef na twee kortere tusschenhalten, de Lustgraven en Haseroth (XI 34), voor een geruimen tijd staan in de woestijn van Pharan (vgl. XIII 1). Met deze woorden wordt dus vooraf een kort verslag gegeven aangaande de gansche reis van Sinaï naar Pharan. Volgens anderen echter lag reeds de legerplaats der Lustgraven binnen de genoemde woestijn. - De woestijn van Pharan, thans et-Tih geheeten, is de hoogvlakte, welke zich over de noordelijke helft van het Sinaïetische schiereiland tusschen Egypte, Palestina en het gebergte van Seïr uitstrekt. Zij wordt ten zuiden begrensd door het gebergte et-Tih, waarachter de woestijn van Sinaï is gelegen, en reikt ten noorden aan de woestijn van Sin (Hebr. Tsin) en Palestina, ten noordwesten aan de Middellandsche Zee, terwijl zij westwaarts door het gebergte er-Rahah, waarachter de woestijn van Sur ligt, van Egypte is afgesloten en oostwaarts omzoomd wordt beneden door de Golf van Akaba en hoogerop door de breede en diepe vallei el-Araba, de natuurlijke grens tusschen het woestijnland en het gebergte van Seïr. Vooral in den zomer is de woestijn van Pharan een dorre en waterlooze wildernis, uitgezonderd de vele oasen, welke meer vruchtbaar worden, naarmate men den zuidkant van Palestina nadert.
- voetnoot8)
- Vgl. Hoofdst. II, waar de hier v. 14-28 aangewezen orde reeds is vastgesteld.
- voetnoot9)
- Vgl. II 17 en IV 24-33.
- voetnoot10)
- Den naam van het heiligdom dragen hier de III 31 en IV 5-15 opgetelde heilige zaken. In het Hebr. luidt het tweede halfvers: ‘En men richtte den tabernakel op, tegen dat zij kwamen’. Bij hun aankomst in het legerkamp vonden derhalve de Caäthieten den tabernakel door de zorg der Gersonieten en Merarieten reeds opgericht, zoodat de heilige zaken terstond daar geplaatst konden worden.
- voetnoot11)
- Vgl. Exod. II noot 20.
- voetnoot12)
- Al wees de wolk den weg aan, zij gaf geen gewestelijke kennis. De goddelijke bijstand maakte de menschelijke medewerking niet overbodig. Een ervaren gids was dus van groot nut, vooral om de weiden en waterbronnen aan te wijzen, welke dikwijls tusschen het gebergte of in de valleien verborgen zijn.
- voetnoot13)
- Volgens v. 21 was de plaats der ark midden tusschen de legers. In dien zin dan ging de ark voor hen uit, gelijk een veldheer in het midden zijner troepen gezegd wordt aan de spits te gaan. Te meer nog mag dit zoo verstaan worden om het Hebr.: ‘en de ark van het verbond van Jehova toog op voor hun aangezicht (d.i. terwijl allen het zagen) eenen weg van drie dagen, om hun een rustoord op te speuren’. Ongetwijfeld werd meermalen gedurende dien tocht een korte rusttijd gehouden, maar aan het einde wees de ark, door middel der wolkzuil, het rustoord voor langeren tijd aan.
- voetnoot14)
- Dit vers (Hebr.: ‘En de wolk’ enz.) voltooit de gedachte van het vorige tweede halfvers. Dáár is alleen van de ark, hier alleen van de wolk sprake, maar beide behooren bij elkander (Exod. XXV noot 17) en wat aan elk afzonderlijk wordt toegeschreven, is inderdaad niet te scheiden. In deze verzen is eenvoudig bedoeld, dat Israël, de ark met zich voerend en de wolk boven zich hebbend, op wonderbare wijze geleid en beschut werd en voorttrok onder Gods hoede.